wereldbeeld van Demompere, en wat er de afgelopen jaren in de rest van de wereld aan ‘nieuwste literatuur’ is gepubliceerd, heeft het blikveld van deze gesel der laaglandse prozaschrijvers blijkbaar ook al niet bereikt. Of het moet zijn dat deze criticus per definitie alleen geïnteresseerd is in het Nederlandstalige onderdeel van de wereldliteratuur, wat mij even erg(!) lijkt.
In de tweede plaats is ook de bij uitstek Vlaams klinkende naam Patrick Demompere overduidelijk misleidend. Zijn taalgebruik is ten enenmale vrij van de houterigheden en flandricistische misvormingen die zoveel teksten van Vlaamse auteurs een effect van aangeschoten genoeglijkheid geven. Een enkeling - zoals de Zeeuwse criticus Hans Warren - heeft om deze en andere redenen in de artikeltjes van Demompere de hand van de gevreesde Gerrit Komrij willen herkennen. Of die theorie al of niet op waarheid berust, is voor een oordeel over de kwaliteit van Erg! goedbeschouwd niet relevant. Als we ons daarop fixeren, begaan we juist dezelfde storende vergissing als Demompere zelf, die in deze stukjes hoegenaamd niets over de nieuwste literatuur te berde brengt, maar vooral heel veel ad hominem en nog meer ad feminam aan het speculeren en schelden is.
Dat schelden, laat daar geen misverstand over bestaan, gebeurt op een gedreven en overtuigde manier, wat een enkele keer reden is tot besmuikt gegniffel bij de lezer. Af en toe wordt zelfs even de lachlust gewekt, wat sinds de literatuur-onwetenschappelijke verhandelingen van Karel van het Reve in de Nederlandse literatuurkritiek helaas niet meer is voorgekomen. Maar zelfs gemeten naar het eigen criterium dat Demompere bij de beoordeling van boeken zegt aan te leggen, namelijk dat hij er als lezer niet bij in slaap wenst te vallen, is de bundel toch niet eens halfgeslaagd te noemen.
Er staan een stuk of veertig columnistische artikelen in over evenzoveel in de afgelopen jaren verschenen boeken. Een parade van gevestigde en debuterende auteurs komt voorbij, alfabetisch variërend van Robert Anker tot J.J. Voskuil, met daartussenin Huub Beurskens, Willem Brakman, Esther Jansma, Joost Niemöller, Cees Nooteboom, Monika van Paemel, Herman Stevens en vele anderen. Geen van dezen deugt voor een cent. Allen zijn in de ogen van Demompere overschatte prutsers, ijdeltuiten, pretentieuze egomanen die met alle geweld zo nodig ook een romannetje aan de ‘nieuwste literatuur’ moesten bijdragen. Vooral de behandelde vrouwelijke auteurs krijgen een hoeveelheid pathologische haat over zich uitgestort die een verstoring in de moederbinding van psychiatrische proporties bij de recensent verraadt.
Maar met alle tierende gedrevenheid en kwaadaardige ijver van Demompere legt men, halverwege deze massaslachting, zijn bundel toch ietwat geeuwend opzij, enerzijds verveeld om de niet-aflatende polemische oververhitheid van Demomperes scheldcascade, anderzijds geërgerd door de ongeïnteresseerde oppervlakkigheid die deze tekstjes kenmerkt. De methode-Demompere is namelijk even eenvoudig als eentonig en komt in het kort neer op het volgende recept: veel citeren, liefst uit het verband gerukt, en die citaten dan zo uitvoerig mogelijk belachelijk maken, liefst met een herhaalde guitige blik achterom naar het lezerspubliek, dat aldus gemakkelijk op de hand van onze Patrick blijft. Geen groter vermaak dan leedvermaak.
‘Ja,’ roept Demompere op een gegeven moment demagogisch uit, ‘ik ben er niet om andermans verhaaltjes na te vertellen.’ Aldus rechtvaardigt hij zijn totale gebrek aan interesse in waar het in de door hem besproken romans inhoudelijk om te doen is. In plaats van zich daar, al was het maar een enkele maal bij wijze van uitzondering, iets verder in te verdiepen, beperkt hij zich consequent tot het zich vrolijk maken over geïsoleerde aanhalingen.
Demompere gaat te werk alsof een filmcriticus zou volstaan met vijf stills uit een film te laten zien, die van ridiculiserend commentaar te voorzien en op grond daarvan de regisseur