| |
| |
| |
E.M. Cioran
Ontmoetingen met zelfmoord
Alleen wanneer iemand zich altijd in een aantal opzichten afzijdig heeft gehouden, pleegt hij zelfmoord. Er is sprake van een aangeboren aanpassingsprobleem waarvan hij zich niet bewust is. Wie geroepen is zichzelf te doden maakt slechts bij toeval deel uit van deze wereld, in wezen voelt hij zich in geen enkele wereld thuis.
Men is niet geneigd, maar voorbeschikt om zelfmoord te plegen, men is ertoe voorbestemd nog voordat er sprake is van enige teleurstelling of ervaring: het geluk draagt er net zoveel toe bij als het ongeluk, meer zelfs, want vormloos en onwaarschijnlijk als het is, vereist het geluk een niet-aflatend aanpassingsvermogen, het ongeluk daarentegen leidt tot een vast en onverbiddelijk gedragspatroon.
Er zijn nachten waarin de toekomst zich in het niets oplost, waarin van alle momenten alleen dát moment bestaat waarop wij wensen er niet te zijn.
Als je ernaar verlangt er tussenuit te knijpen, houd je jezelf telkens voor: ‘Ik heb er genoeg van dat ik besta’; en wanneer je er onherroepelijk tussenuit knijpt, wil de ironie dat je een daad begaat, waarin je jezelf tegenkomt, waarin je plotseling helemaal jezelf bent. Op het moment dat je zelfmoord pleegt, ben je veroordeeld tot het lot waaraan je hebt willen ontkomen, terwijl zelfmoord juist de feestelijke overwinning van dat lot is.
Hoe langer het duurt hoe meer ik merk dat mijn kansen afnemen om me van de ene naar de andere dag voort te slepen. Eerlijk gezegd is het altijd al zo geweest: ik heb niet in een mogelijke, maar in een onvoorstelbare wereld geleefd. Mijn geheugen vult zich met geruïneerde horizonnen.
In ons leeft veeleer de aanvechting dan de wil tot sterven. Want als het ons gegeven was te willen sterven, wie zou zich dan niet bij de
| |
| |
eerste tegenslag daaraan overgeven? Maar er is nog iets anders dat ons tegenhoudt: het idee zichzelf te kunnen doden lijkt onwaarschijnlijk nieuw voor degene die ervan bezeten is; hij denkt aldus een daad zonder precedent te volvoeren; deze illusie neemt bezit van hem en bevalt hem; en daardoor verliest hij kostbare tijd.
Zelfmoord is de abrupte vervulling van een wens, een bliksemsnelle verlossing: het is het nirwana door middel van geweld.
Het zo simpele feit een mes te zien liggen en te weten dat jij alleen beslist of je er gebruik van zult maken, geeft een gevoel van soevereiniteit dat grenst aan grootheidswaan.
Wanneer we er eenmaal een eind aan willen maken strekt zich een ruimte voor ons uit, een verreikende mogelijkheid, buiten tijd en eeuwigheid om, een duizelingwekkende gelegenheid, een verlangen om aan gene zijde van de dood te sterven.
Jezelf doden betekent in feite rivaliseren met de dood, aantonen dat je hem de baas bent, dat je hem een poets bakt en de niet geringe triomf dat je het in zijn ogen goed doet. Je stelt jezelf op je gemak, je overtuigt je op die manier ervan dat je niet de minste bent, dat je wat respect verdient. Je zegt bij jezelf: Tot nu toe had ik, niet in staat om het initiatief te nemen, geen enkel zelfrespect; maar alles verandert: doordat ik mezelf vernietig, vernietig ik tegelijkertijd alle redenen die ik had om mezelf te minachten, ik krijg mijn vertrouwen terug, ik ben iemand, voor eeuwig...
Daar ik gedoemd ben te lijden, begrijp ik niet waarom ik mij een ander lot probeer voor te stellen, nog minder dat ik me kwaad maak over gevoelens. Want elk lijden is in beginsel en in ieder geval aan het eind slechts dát. Toegegeven, tussen begin en einde is het wat meer: een universum.
Die woede midden in de nacht, die behoefte om nog één keer met jezelf, met de elementen in het reine te komen. Plotseling kookt je bloed, je trilt, je staat op, je gaat naar buiten, je houdt jezelf nogmaals voor dat er geen enkele reden meer is om te talmen, om de daad uit te stellen: deze keer zal het ernst zijn. Je bent nog niet buiten - een nauwelijks merkbare kalmering. Je loopt door, vol van de daad die je wilt uitvoeren, van de opdracht die je jezelf hebt gesteld. De woede maakt plaats voor een zweem van euforie als je bedenkt dat je eindelijk je doel bijna hebt bereikt, dat de toekomst zich be- | |
| |
perkt tot enkele minuten, tot hoogstens een uur en dat je op eigen gezag hebt besloten de tijd op te heffen.
Daarna volgt het rustgevende idee dat je wordt ingegeven door het besef van de afwezigheid van wat volgt. Iedereen slaapt. Hoe moet je een wereld verlaten waar je nog alleen kunt zijn? Het lukt je niet afscheid te nemen van deze nacht, die de laatste zou moeten zijn, je kunt niet bevatten dat die nacht kan verdwijnen. En je zou hem willen beschermen tegen de dag die weldra bezit van hem neemt en hem overspoelt.
Als men van karakter zou kunnen veranderen, als men een willekeurig ander zou kunnen worden, zou men op slag tot de uitverkorenen behoren. Omdat deze gedaanteverwisseling onuitvoerbaar is, klampt men zich vast aan de predestinatie, dat magische begrip. Alleen al het woord uitspreken veroorzaakt de sensatie het stadium van vragen en radeloosheid te hebben gepasseerd en de sleutel tot elke moeilijke situatie te hebben gevonden.
Wanneer men het verlangen bespeurt er een eind aan te maken, of dat nu zwak of sterk is, is men geneigd erover na te denken, het te verklaren, het zichzelf te verklaren. Men is er overigens meer toe geneigd naarmate het verlangen zwakker is, want een te intens verlangen overmeestert de geest en laat ruimte noch tijd om erover na te denken of zich eraan te onttrekken.
Wachten op de dood betekent hem dulden, hem verlagen tot het niveau van een proces, het betekent je neerleggen bij het einde waarvan je het tijdstip, de wijze waarop en de omstandigheden niet kent. Je bent nog lang niet toe aan de absolute daad. Er bestaat geen enkele overeenkomst tussen de zelfmoordobsessie en het doodsgevoel - ik bedoel dat diepe, voortdurende gevoel van een einde ‘an sich’, van een onvermijdelijke vernietiging als zodanig, die onlosmakelijk verbonden is met een kosmische oorzaak en die los staat van het drama van alle soorten zelfdestructie die mij bezighouden. De dood wordt niet noodzakelijkerwijs als verlossing ervaren; de zelfmoord verlost altijd: hij is het summum, het toppunt van zaligheid. Men zou uit discretie het moment van verdwijnen zelf moeten kunnen kiezen. Het is vernederend te sterven zoals men sterft, het is onaanvaardbaar overgeleverd te zijn aan een einde waarop men geen invloed heeft, dat je bedreigt, je neerhaalt, je door het slijk haalt. Misschien komt er een moment waarop de natuurlijke dood inderdaad veracht wordt, waarop de dogma's verrijkt zullen worden met een
| |
| |
nieuwe formule: ‘Heer, schenk ons de gunst en de kracht er een eind aan te maken, de genade om bijtijds te verdwijnen.’
De duizendjarige samenzwering tegen de zelfmoord heeft een overvolle en verkalkte samenleving veroorzaakt. We zouden moeten leren om ons op het juiste moment te vernietigen, om opgewekt onze lotsbestemming tegemoet te snellen. Zolang wij daarover geen beslissing nemen verdienen we vernederd te worden. Als men zijn bestaansrecht heeft afgezworen is het ondraaglijk zich eraan vast te klampen. Maar het is het onwaardige van de natuurlijke dood dat je overal om je heen ziet.
‘Wanneer je na jaren iemand terugziet die je als kind hebt gekend, denk je bij de eerste aanblik bijna altijd dat de persoon in kwestie door een of ander vreselijk ongeluk is getroffen’ (Leopardi). Voortbestaan betekent aftakelen: bestaan betekent verlies van het Zijn. Omdat niemand sterft als het nodig is, zou men iedereen die voortleeft tot de orde moeten roepen, hem moeten aanmoedigen en hem, indien nodig, moeten helpen zijn dagen te bekorten. Vanaf een bepaald moment betekent voortleven instemmen met de eigen aftakeling. Maar hoe kan men zeker zijn van zijn verval? Kan men zich niet in de symptomen vergissen? Impliceert het zich bewust zijn van de aftakeling niet juist de superioriteit over de eigen ondergang? En gaat men dan nog zijn ondergang tegemoet? Want nogmaals, hoe weet je dat je bergafwaarts gaat, hoe stel je dat moment vast? Een vergissing is ongetwijfeld mogelijk, maar doet er nauwelijks toe, want je sterft in ieder geval nooit op het juiste moment. Je drijft af, en alleen wanneer je kopje-onder gaat geef je toe wrakhout te zijn. En dan is het te laat om uit eigen wil ten onder te gaan.
Het doet een mens goed te bedenken dat hij zelfmoord gaat plegen. Er is geen rustgevender thema: zodra je eraan toekomt, haal je opgelucht adem. Erover mediteren maakt bijna net zo vrij als de daad zelf. Hoe meer ik los van de gebeurtenissen sta, des te meer voert het vooruitzicht me er ooit aan te onttrekken me terug in het bestaan, brengt het me op gelijke voet met de levenden, verleent het me een soort eerbaarheid. Dit perspectief, dat ik niet kan missen, heeft mijn neerslachtigheid opgeheven, het heeft me vooral in staat gesteld de periodes te doorstaan waarin ik niemand iets te verwijten had, waarin ik helemaal tevreden was. Zonder die hulp, zonder de hoop die dat perspectief schenkt, lijkt het paradijs me de ergste kwelling. Hoe vaak heb ik mezelf niet voorgehouden dat men zichzelf zonder de gedachte aan zelfmoord ogenblikkelijk zou doden! De geest waarin die gedachte zich nestelt, vertroetelt en aanbidt die
| |
| |
gedachte en verwacht er wonder veel van. Zoals een man die verdrinkt, zich vastklampt aan de gedachte van een schipbreuk.
Er zijn evenveel redenen om zichzelf uit de weg te ruimen als redenen om door te leven, evenwel met dat onderscheid dat de laatste ouder en vertrouwder zijn; ze wegen zwaarder dan de andere, omdat ze samenvallen met onze oorsprong, terwijl de eerste, vruchten van de ervaring en noodzakelijkerwijze van recenter datum, tegelijkertijd kwellender en ongewisser zijn.
Degene die zegt ‘Ik heb niet de moed mezelf te doden’, zal een ogenblik later de heldendaad waarvoor de dappersten terugdeinzen als lafheid bestempelen. Men pleegt zelfmoord, herhaalt men onophoudelijk, uit zwakheid, om geen smart of schande te hoeven trotseren. Alleen begrijpt men niet dat het juist de zwakken zijn die niets in zelfmoord zien en juist in het leven berusten, en dat het moed vereist om op een afdoende manier met het leven te breken. In werkelijkheid is het makkelijker zichzelf te doden dan een vooroordeel te overwinnen dat zo oud is als de mens of in ieder geval als de religies die betreurenswaardigerwijze onontvankelijk zijn voor de uiterste daad. Zolang de kerk het voor het zeggen had, werd slechts de krankzinnige bevoordeeld, alleen hij had het recht de hand aan zichzelf te slaan: zijn lijk werd niet ontheiligd of opgehangen. Tussen het antieke stoïcisme en het moderne ‘vrijdenken’, tussen, laten we zeggen, Seneca en Hume, is de zelfmoord, het catharische intermezzo daargelaten, lange tijd onzichtbaar geweest - een sombere tijd voor allen die wilden sterven maar het verbod op zelfmoord niet durfden te overtreden.
Kwalen die men heeft onderkend en geanalyseerd verliezen aan gewicht en kracht: eenmaal onderzocht worden ze beter verdragen. Droefheid uitgezonderd. Droefheid is verstoken van het spelelement dat bij melancholie hoort; star en onvermurwbaar wil droefheid niets weten van fantasie en willekeur. Droefheid kent uitvluchten noch gekoketteer. Men kan praten en commentaar leveren wat men wil, droefheid wordt er niet minder en niet meer van. Droefheid is.
Wie er nooit aan heeft gedacht zichzelf te doden, zal er zeker sneller toe besluiten dan wie er voortdurend aan denkt. Elke afdoende daad is ondoordacht makkelijker uit te voeren dan goed doordacht. Voelt iemand die nog nooit aan zelfmoord had gedacht zich een- | |
| |
maal aangetrokken tot zelfmoord, dan zal geen enkele verdediging tegen deze plotselinge opwelling bestand zijn; hij zal verblind en geschokt zijn door de openbaring van een onherroepelijke uitweg die hij nooit eerder overwoog - terwijl de ander de daad zal kunnen uitstellen, die daad die hij eindeloos heeft overwogen en heroverwogen, die hij door en door kent en die hij zonder emotie, als hij er ooit toe komt, zal kunnen uitvoeren.
De gruwelijkheden waar de wereld vol mee zit, zijn een integraal onderdeel van het universum; zonder deze zou het universum fysiek ophouden te bestaan. Daaruit de laatste consequenties trekken betekent niet een ‘zoete’ zelfmoord plegen. Dat bijvoeglijk naamwoord verdient alleen datgene wat uit het niets tevoorschijn komt, zonder zichtbaar motief, ‘zonder reden’: de pure zelfmoord. Het is de zelfmoord die alle met een hoofdletter geschreven woorden trotseert, die God, de Voorzienigheid en zelfs het Noodlot krenkt en verplettert.
Men pleegt geen zelfmoord, zoals men gewoonlijk denkt, in een aanval van geestelijke verwarring, maar juist in een aanval van onverdraaglijke helderheid, op het hoogtepunt van wat, zo men wil, met waanzin kan worden vergeleken, want een buitensporige, tot de uiterste grenzen gedreven helderziendheid, waar men tot elke prijs vanaf wil, gaat het verstand te boven. Het ‘moment-sûpreme’ van het besluit getuigt ondanks alles van geen enkele verwarring. Zwakzinnigen plegen in feite nooit zelfmoord. Maar men kan zich uit angst voor of uit een voorgevoel van zwakzinnigheid doden. De daad zelf valt dan samen met de laatste opleving van de geest die zichzelf weer meester wordt, die al zijn krachten en mogelijkheden weer bundelt alvorens zichzelf te vernietigen. Op de drempel van de laatste nederlaag bewijst hij zichzelf dat hij niet geheel verloren is. En hij verliest zich in het volle, kortstondige bezit van al zijn vermogens.
Wij hebben de kunst verleerd onszelf koelbloedig te doden. De mensen uit de Grieks-Latijnse oudheid waren de laatsten die daar goed in waren. Wij begrijpen alleen maar de hartstochtelijke, koortsachtige zelfmoord, de zelfmoord als een bezielde toestand; we dromen als bezetenen van de onthechting. Deze pre-christelijke wijzen konden zonder drama en zonder geweeklaag breken met deze wereld of zich eruit terugtrekken. Hun manier van doen is verloren gegaan, evenals de basis van hun onverstoorbaarheid: een alles opslokkende
| |
| |
Voorzienigheid heeft het Noodlot overal verdreven. En wij doen ons best om het terug te vinden, om een houvast te vinden, daar er geen ander is die ons kan helpen of in verleiding kan brengen.
Niets gaat dieper en is onbegrijpelijker dan het Verlangen. Daarom voel je het leven slechts wanneer je overweegt het te vernietigen.
Of men nu zelfmoord pleegt of niet, alles blijft onveranderd. Maar de beslissing om zelfmoord te plegen schijnt voor iedereen de belangrijkste. Dat zou niet moeten. En toch is het zo, en niets zal opgewassen zijn tegen deze dwaling of dit mysterie.
Ik heb me nooit één gevoeld met de wereld. Ik voelde me alleen op m'n gemak op momenten die me van de mensheid en de dingen scheiden en in de leegte die zich te midden van al mijn ervaringen openbaart. Is het dan niet verbazingwekkend, dat ik iets, wat dan ook, kan aanvaarden, dat ik mijn uitspraken onderken, dat ik met mijn aarzelingen, ja zelfs mijn overtuigingen instem? Zoveel onbevangenheid maakt me bedroefd en stelt me gerust.
Men moet waarlijk verlangen naar het absolute om de zelfmoord onder ogen te zien. Maar men kan hem ook onder ogen zien als men aan alles twijfelt. Dat spreekt vanzelf: hoe meer men het absolute zoekt, des te meer valt men, uit teleurstelling het niet te kunnen bereiken, ten prooi aan twijfel, hetgeen de keerzijde van de zoektocht is, de negatieve uitkomst van een grote onderneming, van een grote passie. Het absolute is nagejaagd: de twijfel verdwenen. Dit verdwijnen - het omgekeerde van het najagen - stuit, wanneer het niet gestopt kan worden, op de grenzen, die voor het verstand ontoegankelijk zijn. In het begin verliep dat volgens een procédé, nu is het een roes, zoals alles wat zichzelf te boven gaat. Grenzen aftasten of ervoor terugwijken, de diepte van wat dan ook peilen, veroorzaakt noodzakelijkerwijs de verleiding tot zelfdestructie.
Lang voor zonsopgang, toen ik op een klein eiland in de Middellandse Zee op weg was naar de steilste rotskust, bedacht ik als een huismeester met vakantie: Die villa zou ik wel willen hebben, ik zou hem okergeel schilderen, ik zou er een ander hek omheen zetten, enzovoort. Ondanks mijn plan klampte ik me vast aan de kleinste onbenulligheid: ik bekeek de agaven, ik treuzelde, ik liet me afleiden om de noodzaak van mijn voornemen weg te dringen. Een hond begon te blaffen, sprong vervolgens enthousiast tegen me op en
| |
| |
volgde me. Als je het niet hebt meegemaakt door de goden verlaten te zijn, kun je je niet voorstellen hoeveel troost een beest je biedt dat je gezelschap komt houden.
Gelijkmoedig blijven bij een door het zonlicht vermorzeld landschap veronderstelt een kracht die ik niet bezit. De zon brengt mij op sombere gedachten, en de zomer is het jaargetijde waarin ik altijd mijn verhouding tot de wereld en mijzelf heb overdacht, tot schade van beide.
Wanneer men heeft begrepen dat er niets is, dat de dingen zelfs niet de status van verschijnsel verdienen, heeft men er geen behoefte meer aan gered te worden: men is gered en voor altijd ongelukkig.
Ik probeer - zonder succes - me nergens meer op voor te laten staan. Als dat me lukt, dan bespeur ik dat ik niet meer tot het gespuis van de sterfelijken behoor. Ik sta dan boven iedereen, boven de goden zelf. Misschien is dat de dood: een gevoel van grote, extreme superioriteit.
Jean-Paul noemt de avond waarop hij ontdekte dat er geen verschil bestond tussen morgen of over dertig jaar sterven, de belangrijkste avond in zijn leven. Een even belangrijke als nutteloze openbaring; als het je zo nu en dan lukt de waarheid ervan te onderkennen, dan weiger je daarentegen er de consequenties uit te trekken, omdat het verschil ‘an sich’ voorshands voor iedereen vaststaat, zelfs absoluut schijnt; voortbestaan, dat is bewijzen dat men niet heeft begrepen in welke mate het hetzelfde is: nu sterven of op een ander moment.
Ik mag dan wel weten dat ik niets ben, ik moet mezelf er nog steeds echt van overtuigen. Iets binnen in mij wijst die waarheid af waarvan ik zo zeker ben. Deze afwijzing laat zien, dat ik me er gedeeltelijk aan onttrek, en wat zich aan mijn bevoegdheid en aan mijn controle onttrekt doet me beseffen dat ik er nooit helemaal zeker van ben volledig over mijzelf te kunnen beschikken. Het is zelfs zo, dat als men de voors en de tegens van de enige daad die van belang is tegen elkaar afweegt, men tot de conclusie komt een slecht geweten te hebben door nog in leven te zijn.
De obsessie voor zelfmoord is kenmerkend voor degene die kan leven noch sterven en de aandacht voor die dubbele onmogelijkheid houdt nooit op.
| |
| |
| |
| |
Wat ik doe heeft ‘zin’, denk ik zolang als ik handel, anders zou ik het niet doen. Zodra ik mijn handelingen stop en me een oordeel aanmatig, zie ik die ‘zin’ niet meer. Naast mijn ik dat mijn daden vertegenwoordigt, bestaat er een ander ik (een ik van mijn ik), dat erboven staat: voor die ik heeft wat ik doe en zelfs wie ik ben geen enkele betekenis of werkelijkheidswaarde: het is alsof het om gebeurtenissen zou gaan die al heel lang voorbij zijn en alsof we de ogenschijnlijke oorzaken voor die gebeurtenissen door elkaar halen zonder de innerlijke noodzakelijkheid ervan op te merken. Ze zouden er net zo goed niet geweest kunnen zijn, zo ver staan ze van ons af. Ditzelfde perspectief leidt, toegepast op het totale bestaan, regelrecht tot gefilosofeer over de onzinnigheid van ooit te zijn geboren.
Als men zich naar aanleiding van welke daad dan ook op dezelfde manier zou afvragen wat daarvan binnen een, tien, honderd of duizend jaar het gevolg zou zijn, zou het onmogelijk zijn hem uit te voeren of het er zelfs maar over te hebben. Elke daad veronderstelt een beperkte visie, behalve de zelfmoord, want die komt voort uit een zo brede visie, dat alle andere daden vergeefs en onuitvoerbaar worden.
Dáárnaast wordt alles futiel en belachelijk. Alleen die visie biedt een uitweg, ik bedoel een gapende afgrond, een verlossende afgrond.
Het zo nu en dan nog met iets rekening houden bewijst dat men nog ‘in ketens’ geklonken zit. De verdoemde verlangt naar het paradijs: dit verlangen maakt hem nederig en brengt hem in gevaar. Vrij zijn betekent: zich voor altijd ontdoen van het idee van een beloning, niets van mensen noch goden verwachten en niet alleen afstand doen van deze wereld en van alle mogelijke werelden, maar ook van de verlossing zelf, het betekent zelfs de voorstelling ervan vernietigen, deze keten tussen de ketens.
Het is belangrijk de drang tot zelfbehoud - louter koppigheid - te bestrijden en de nare gevolgen ervan aan de kaak te stellen. Men bereikt dat des te beter wanneer men de zelfmoord in ere herstelt, de juistheid ervan benadrukt en als men de zelfmoord tot een vrolijke en voor iedereen beschikbare aangelegenheid bestempelt. Het is allerminst een negatieve daad. Integendeel, het is juist de zelfmoord die verlossend werkt, die alle daden die daarvoor zijn begaan een ander aanzien geeft.
Door een onbegrijpelijk misverstand is het bestaan heilig verklaard: niet alleen is het dat niet, maar het is slechts de moeite
| |
| |
waard voorzover men moeite doet er afstand van te doen. Het is op z'n best een calamiteit - een calamiteit die iedereen stap voor stap als een noodlot zal aanvaarden. Wanneer men weet waar men in dit opzicht aan toe is, schaamt men zich om zich eraan te hechten. Desalniettemin hecht men zich eraan in een lang en sluipend proces, dat zelfs degenen die er het best op zijn voorbereid ertoe brengt het serieus te nemen. Men zou het bestaan door een omgekeerd proces moeten terugbrengen in zijn oerstaat, in zijn oorspronkelijke betekenisloosheid. Een op een wonder lijkende poging zou daarvoor nodig zijn: degene die daarin slaagt is geen slaaf meer; meester over zijn dagen, kan hij er een eind aan maken op het moment dat hem geschikt lijkt; zijn bestaan zou van zijn wil afhankelijk zijn; het bestaan zou zijn beginpunt hebben teruggevonden, z'n werkelijke status: die van een calamiteit.
Geheel zonder doel leven! Ik heb die toestand onderkend en hem vaak bereikt, zonder erin te slagen hem vast te houden: Voor een dergelijk geluk ben ik te zwak.
Als deze wereld geschapen was door een eerbare god, dan zou zelfmoord een dappere daad, een onbeschrijfelijke uitdaging zijn. Maar omdat er alle reden is om aan te nemen dat het het werk is van een ondergod, ziet men niet in waarom men zich zou generen! Wie zou er moeten worden ontzien? Dankbaar gebruikmakend van het verdwijnen van het geloof zal zelfmoord steeds makkelijker worden en daardoor ook minder geheimzinnig, daar zijn slechte reputatie verleden tijd is. Eens was zelfmoord plegen pikant en prijzenswaardig, nu wordt het gebruikelijk, het wint terrein en wanneer het niet meer ongewoon is lijkt zijn toekomst verzekerd. Binnen het religieuze universum werd zelfmoord als waanzin en verraad beschouwd, als een ultieme misdaad. Hoe kan men én geloven én zichzelf willen vernietigen? Laten we onze toevlucht nemen tot de hypothese van de ondergod, die het voordeel biedt de ultieme daad, de radicale overwinning op een verdorven wereld te tolereren.
Men kan zich voorstellen dat deze schepper, zich uiteindelijk bewust van zijn dwaling, zich schuldig verklaart: hij neemt afstand, trekt zich terug en met de hoogst nodige tact creëert hij gerechtigheid. Dus hij verdwijnt met zijn schepping zonder dat iemand er iets aan kan doen. Dat zou de verbeterde versie kunnen zijn van het laatste oordeel.
De zelfmoordenaars kondigen de in het verschiet liggende lotsbe- | |
| |
stemming van de mensheid aan. Zij zijn de voorboden en als zodanig moet men hen respecteren; hun tijd zal komen; men zal hen prijzen, men zal hun publiekelijk eer betonen en men zal beweren dat in het verleden alleen zij alles vermoed en doorzien hebben. Men zal ook vinden dat zij het voortouw hebben genomen, dat ze zich hebben opgeofferd om de weg te wijzen, dat zij op hun manier martelaren waren: hebben zij zich niet gedood in de tijd dat niemand daartoe verplicht was en toen de natuurlijke dood nog hoogtij vierde? Zij wisten eerder dan de anderen, dat het volstrekt onmogelijke op een goede dag het lot van iedereen zou zijn en een voorrecht in plaats van een doem.
Voorlopers zullen ze worden genoemd; en ze waren het evenals degenen, die - gevoelig als ze waren voor de soevereiniteit van het kwaad - de schepping hebben aangeklaagd: de manicheïsten aan het begin van de christelijke jaartelling en vooral hun latere leerlingen, de catharen. Het is bewonderenswaardig dat deze aanklacht bij de laatsten vaker gehoord werd onder de mensen uit het volk dan onder de ontwikkelden. Om je daarvan te overtuigen hoef je maar Het handboek van de inquisiteur van Bernard Gui te raadplegen of welke kroniek dan ook uit die tijd over de ideeën en machinaties van de ‘ketters’. Dan zie je - een troostrijk detail - dat een willekeurige vrouw van een leerlooier of houthandelaar het met Lucifer aan de stok kreeg of onze vroegste voorvaderen van ‘de meest satanische aller daden’ beschuldigde. Deze sectariërs, of beter visionairen, die ondanks hun toewijding merkwaardig nuchter waren en de gave hadden alle duivelse valstrikken achter onze zelfgenoegzame daden te ontwarren, waren - zo nodig - in staat zich te laten uithongeren en deze bij hen in geen enkel opzicht ongewone heldendaad markeerde het hoogtepunt van hun leer. Zich in endura begeven, zich tot aan de totale uitputting uithongeren, was een op de inwijding volgend gebruik met als doel de ‘getrooste’ door een snelle dood te beschermen tegen het gevaar van verloochening en alle andere verleidingen.
De afkeer van het nuttige aspect van de seksualiteit, de gruwelijke hekel aan het voortplanten maakt deel uit van het ter discussie stellen van de Schepping: waarom zou je monsters vermenigvuldigen? Als het catharisme had overwonnen en zichzelf trouw was gebleven, zou het tot een collectieve zelfmoord hebben geleid. Zo'n overwinning was nauwelijks mogelijk: zo vooruitstrevend als ze waren, de geest was er nog niet rijp voor. Zelfs vandaag is het nog niet zo ver en het zal nog lang duren voordat de mensheid zich in endura begeeft. Als het al gebeurt.
| |
| |
Op het concilie van 1211 werden die bogomilen in de ban gedaan die beweerden dat ‘de vrouw zwanger werd met behulp van Satan en dat Satan in de buik verbleef totdat het kind geboren werd’.
Ik durf niet te veronderstellen dat de Duivel in die mate in ons is geïnteresseerd dat hij ons maandenlang gezelschap wil houden, maar ik twijfel er niet aan dat wij onder zijn toezicht zijn verwekt en dat hij onze lieve verwekkers daadwerkelijk heeft bijgestaan.
Dat gevoel voor eeuwig vastgelopen te zijn, je beste tijd te hebben gehad voordat je geboren bent, te diep gezonken te zijn om met iemand medelijden te hebben, die zekerheid dat als je jezelf doodt je niemand doodt - dat is de beproeving van de slechte zelfmoord, die niet uit goddelijke maar uit duivelse triestheid ontstaat - om het door de apostel gemaakte onderscheid in stand te houden. Het is eveneens de grootst mogelijke ontroostbaarheid waartegen zo weinig te doen valt, dat ze onaangetast blijft voortbestaan. Je zou alleen een ander heelal moeten kunnen scheppen.
Wat is ook weer het ‘korte en hevige’ gebed dat Philocalia ons tegen de onmacht en de angst aanbeveelt?
Waarom dood ik mezelf niet? Als ik precies zou weten wat me ervan weerhoudt, zou ik mezelf geen vragen meer hoeven te stellen omdat ik ze allemaal beantwoord zou hebben.
Om jezelf niet langer te kwellen moet je je overgeven aan een diepe onverschilligheid en niet meer nieuwsgierig zijn naar wat er hier of daar gebeurt, moet je onverschillig staan ten opzichte van de dood. Hoe kun je naar een levende kijken zonder aan een dode te denken, hoe kun je naar een dode kijken zonder je in zijn plaats te denken? Zijn gaat het verstand te boven, zijn maakt bang.
Een in-goed mens zal nooit besluiten zich van het leven te beroven. Deze krachttoer vereist een wezenlijke aanleg - of sporen - van wreedheid. Wie zichzelf doodt zou in bepaalde omstandigheden ook hebben kunnen doden: moord en zelfmoord behoren tot dezelfde familie. Maar de zelfmoord is geraffineerder, omdat wreedheid tegenover jezelf zeldzamer is, complexer, nog afgezien van de roes die zelfmoord teweegbrengt, waarin je je vermalen voelt door je eigen bewustzijn.
De mens die in zijn neigingen belemmerd wordt door goedheid, grijpt niet in zijn lot in, noch wenst hij zich een ander lot te creëren; hij accepteert het zijne, legt zich erbij neer en vervolgt zijn weg zon- | |
| |
der ergernis, arrogantie en boosheid, die tezamen zelfdestructie uitlokken en vergemakkelijken. De gedachte er snel een eind aan te maken komt niet bij hem op, zo bescheiden is hij. Er is inderdaad een ziekelijke bescheidenheid voor nodig om te kunnen accepteren dat je anders dan door je eigen hand sterft.
Hoe valt te begrijpen dat een gebed iets anders is dan een monoloog, dat extase een waarde heeft die zichzelf overtreft, dat ons heil of onze ondergang iets voor een god zou betekenen?
En toch is het dát wat men zou moeten kunnen aanvaarden, al was het maar een seconde per dag.
De toekomst, die afgrond, grijpt me zo aan, dat ik de gedachte eraan het liefst van me af zou zetten. Want het is juist de gedachte eraan, meer nog dan het wegglijden in de afgrond, die zij omvat, die mij doodsangsten bezorgt en me verhindert van het heden te genieten. Mijn verstand dreigt te bezwijken voor wat er gaat gebeuren, voor wat er zou moeten gebeuren. Het is niet wat mij te wachten staat, maar de verwaching op zich, de dreiging als zodanig, die aan me knaagt en me angst aanjaagt. Om nog een beetje vrede te vinden moet ik me vastklampen aan een tijd zonder toekomst, aan een ‘onthoofde’ tijd.
Al kan ik tot vervelens toe de formule van het driedubbele afzweren herhalen: ‘Ik verwerp deze wereld, ik verwerp de wereld van onze voorvaderen, ik verwerp de wereld van de goden’ - wanneer ik de tijd bereken, die me scheidt van de diepe afgrond en de woestenij lijk ik wel een sannyasin op de jaarmarkt.
Zou spijt niet een teken van voortijdige ouderdom zijn? Als dat zo is, dan ben ik seniel geboren.
Men heeft het wezen van de zaak niet doorgrond als men het niet in het licht van de vernietiging heeft beschouwd.
Alleen die momenten tellen waarin de wens bij jezelf te blijven zo sterk is, dat je je nog liever een kogel door het hoofd zou willen jagen dan een woord met iemand te wisselen.
Voor wie het leven al half heeft afgezworen is het moeilijk de rest te volbrengen. Het bestaan valt hem ongetwijfeld zwaar, maar hij heeft zijn verbazing over het bestaan nog niet van alle kanten belicht.
| |
| |
Vandaar zijn wankelmoedigheid en zijn spijt dat hij halverwege gestopt is, zonder enige kans om het zo lang geleden opgevatte plan naar tevredenheid uit te voeren. Een hapering in het afzweren.
Het lijden geeft enig gewicht aan onze gedachten en voorkomt dat ze rondmalen; het lijden doet ons ook verkondigen dat er geen realiteit bestaat en dat het die zelf ook ontbeert. Op die manier doet het lijden denken aan een verdedigingslist: wij triomferen erover als we het irreëel verklaren en het als algemene bedriegerij beschouwen. Als het lijden dragelijk zou zijn, waarom zouden we het dan van zijn betekenis ontdoen en het ontmaskeren? Daar we geen andere mogelijkheid hebben dan het over een kam te scheren met een nachtmerrie of een bevlieging is het nog het makkelijkst om te kiezen voor het laatste. Alles bij elkaar is het nog het beste dat er niets is. Als er iets was zou men in de angst leven het niet te kunnen begrijpen. Omdat er niets is zijn alle momenten volmaakt en waardeloos en is het om het even of je er wel of niet van geniet.
De enige manier om iemand van zelfmoord af te houden is hem ertoe te dwingen. Hij zal het je nooit vergeven, hij zal van zijn plan afzien of de uitvoering ervan uitstellen, hij zal je voor een vijand houden, voor een verrader. Jij zult denken dat je hem te hulp bent gesneld, hem hebt gered, en hij ziet in je bemoeienis alleen maar vijandigheid en verachting. Vreemd genoeg vraagt hij om je goedkeuring, smeekt hij om je medeplichtigheid. Wat verwachtte hij nu precies? Heb je je niet vergist in de aard van zijn verwarring? Wat een vergissing van hem om zich tot jou te wenden! Wat hem in dit stadium van eenzaamheid had moeten opvallen, is dat het onmogelijk is om zich met iemand anders te verstaan dan met God.
We zijn allemaal aangetast, we houden voor waar wat niet waar is. De levende is als zodanig zowel een dwaas als een blinde: niet in staat de illusoire kant van de dingen te onderscheiden, ziet hij overal zekerheid en volheid om zich heen. Zodra hij als door een wonder de dingen duidelijk ziet, staat hij open voor de leegte en bloeit hij op. De leegte, die nu de werkelijkheid heeft vervangen, is rijker en neemt de plaats in van alles zonder alles, is én wezenlijk én afwezig, een raadselachtige variant van het zijn. Maar ongelukkigerwijs ervaren wij de leegte als een tekort: vandaar onze angst en ons falen. Wat betekent de leegte voor ons? Hoogstens een transparante doodlopende weg, een niet-tastbare hel.
| |
| |
In de poging zijn verlangens af te zwakken, te vernietigen, is de mens er slechts in geslaagd ze te ontregelen, ze te scheiden van wat er gezond en stimulerend aan was: als een getergd, aangetast roofdier dat zijn vroegere instincten betreurt. Omdat zijn klauwen zijn verzwakt maar het verlangen ze te gebruiken niet, heeft hij al zijn kracht omgezet in desolate droefheid (want desolate droefheid is niets anders dan gebroken, ontmoedigde agressiviteit die zich niet kan laten gelden).
Hij is zijn passies gaan saboteren; toen kwam het geloof aan de beurt. Het proces was onverbiddelijk. Het is mogelijk dat deze ontdekking, die zijn dagen heeft beheerst: zich binden aan iets dat infantiel of waanzinnig is - legitiem wordt; misschien onderschrijft hij die ontdekking nog; hij is er niet minder wreed en onverdraaglijk door. Met die ontdekking kun je wel blijven voortbestaan, maar niet leven, die ontdekking maakt deel uit van die zekerheden, waar je nooit los van komt.
Van nature strijdlustig en twistziek strijdt en twist deze mens niet meer; tenminste niet meer met anderen. De slagen die voor hen bestemd waren, deelt hij aan zichzelf uit en hij incasseert ze zelf. Zijn ik is het mikpunt. Zijn ik? Welk ik? Er is niemand meer om te slaan: geen slachtoffer, geen subject, er is niets anders dan een opeenvolging van handelingen zonder dat er iemand handelt, een anonieme opeenvolging van gevoelens... Een verlosser? Een geestverschijning? Een wrak?
Wat voor zin heeft het de wereld te veroveren als je op het punt staat je ziel te verliezen?
De wereld veroveren, je ziel verliezen! - Ik heb het beter gedaan: ik heb het ene en het andere verloren.
Wat ik ook probeer te zeggen, het zal altijd alleen maar getuigen van een duidelijk zichtbare of verhulde aftakeling.
Lange tijd heb ik de theorie van ‘de mens die buiten alles staat’ gekoesterd. Die mens ben ik geworden, die belichaam ik nu. Mijn twijfels zijn uitgekomen, mijn ontkenningen zijn vlees geworden. Ik leef zoals ik me ooit het leven voorstelde. Eindelijk ben ik mijn eigen leerling geworden.
Vertaling: Els Broeksma
|
|