| |
| |
| |
Yoram Kaniuk
Het najagen van geluk door Alfred G. Hunter III
(Gebaseerd op een waar verhaal)
Op 10 mei 1989 pakte Alfred G. Hunter iii uit Ipswich, Massachusetts, zijn semi-automatische ak 47-geweer met laadstrip, reed met een bestelauto naar het huis van de dertigjarige Elvira Sanchez op Lumas Avenue 476 en doorboorde haar 's avonds om tien voor halftien met elf kogels. Elvira - zijn exvrouw - bezweek in een grote plas bloed. Hunter staarde naar zijn zevenjarige zoon die bij zijn moeder neerknielde. Toen de jongen weer opstond, schoot Hunter nog een kogel door haar hoofd, waarop de jongen schreeuwde. Hunter zei: ‘Zeg hoe ik heet.’ De jongen, doordrenkt van zijn moeders bloed, klemde zijn lippen op elkaar en zei niets, maar schopte in paniek tegen zijn moeder.
Hunter verliet het huis, startte de bestelwagen en reed naar de parkeerplaats van het Chinese restaurant Chuan City op de Noord Boulevard. Hij parkeerde zijn wagen bij een mast waaraan een verbleekte maar niet gescheurde Amerikaanse vlag wapperde en zocht een auto om te stelen. Hij probeerde verschillende auto's open te breken. Een Mexicaanse serveerster die een zak lege flessen naar de vuilnisbak droeg, herinnerde zich een zware, besnorde man te hebben gezien, die het openbreken van een auto staakte en stokstijf bleef staan. Hunter liep terug naar de bestelauto, reed snelweg 62 af, passeerde de afslag naar Salem en richtte zijn aandacht op een langzaam rijdende witte Buick met een open dak. De wat oudere bestuurder concentreerde zich zichtbaar en zag er gespannen uit. Hunter reed een paar minuten naast hem en gebaarde hem toen te stoppen. De angstige man reed naar de kant. Hunter sprong uit de bestelwagen, trok zijn semi-automatische geweer, sleurde de oude man uit zijn auto, gaf hem de sleutels van de bestelwagen en gebood hem daarmee verder te rijden. ‘Maak je geen zorgen,’ zei hij, ‘je krijgt je Buick wel weer terug van de politie.’ Hunter pakte een zware tas uit de bestelauto, gooide hem in de achterbak van de Buick en reed zo hard mogelijk weg. Om zesentwintig over tien arriveerde Hunter bij het kleine vliegveld van Beverly.
| |
| |
Robert Golder, parttime vlieginstructeur en bewaker van het kleine vliegveld, zat op dat moment in een hokje bij de poort. Het vliegveld was op dat uur van de avond altijd gesloten en Golder was verdiept in het lesmateriaal voor een examen burgerlijk recht dat hij de volgende dag moest afleggen. Hunter stapte uit de Buick en liep op Golder af die de auto niet eens had horen aankomen en stomverbaasd zag dat iemand een semi-automatisch geweer op hem richtte. Omdat hij vroeger bij de Nationale Garde had gediend wist Golder precies wat een ak 47 semi-automatisch geweer met laadstrip was. Hunter verzocht Golder hem naar een volgetankt vliegtuig te brengen. Na een paar honderd meter te hebben gereden haalde Hunter de tas uit de achterbak van de auto, terwijl hij het semi-automatische geweer in één hand hield. Met het geweer op z'n hoofd gericht leidde Golder Hunter naar een rood-witte tweemotorige Sesna 152. Toen Hunter de tas in het vliegtuig zette, rende Golder plotseling naar de Buick. Hunter sprintte achter hem aan, greep hem beet, maar bedreigde hem niet. Hij zei geen woord, maar pakte een touw uit de zak, bond Golder vast aan het wiel van een dichtbij geparkeerd eenmotorig vliegtuig, controleerde daarna de Sesna en constateerde dat de benzinetank bijna, maar niet helemaal vol was. Dus deelde hij Golder eerder teleurgesteld dan kwaad mee dat Golder hem had bedrogen. De doodsbange Golder bezwoer hem dat voorzover hij wist de tank vol was. Hunter ging in de cockpit zitten en riep naar de vastgebonden Golder: ‘Tot ziens maat!’ en startte de motor. Golder zag de brandblussers trillen, hoorde de motoren een voor een brullen, waarna Hunter over de startbaan scheurde en, aldus Golder, opsteeg als een godvergeten cowboy.
Alfred G. Hunter iii vloog over Boston en de buitenwijken, waar hij de afgelopen jaren met tussenpozen op verschillende plekken had gewoond. Hij vloog noordwaarts naar New Hampshire, keerde om, vertoonde stoute staaltjes van vliegkunst boven Haverhill en Bradford, zwenkte terug naar het zuiden en cirkelde twee uur boven Boston. Er werden vliegtuigen en helikopters achter hem aan gestuurd. Piloten en politie probeerden radiocontact met hem te krijgen, maar Hunter reageerde niet. Nadat er twee waarschuwingsschoten op hem gelost waren en hij razendsnel naar de schutters beneden was gedoken, durfde niemand hem opnieuw te bestoken. Ze waren bang dat hij op een van de huizen zou neerstorten. Dat maakte een eind aan het schieten. Hunter vloog laag naar het grote postkantoor in Oost-Boston en ‘zwaaide’ met zijn vleugels naar de mensen die nieuwsgierig door de ramen naar hem keken. Hij schakelde zijn radiosysteem in en eiste dat de zevende verdieping werd
| |
| |
ontruimd, want ‘de zevende verdieping van het postkantoor in Oost-Boston is de ergste vijand van iedere rechtgeaarde piloot’.
De politie was ogenblikkelijk paraat. Helikopters cirkelden boven het enorme grijze gebouw. Twee politiepsychologen die waren opgetrommeld om de betekenis te ontcijferen van ‘de zevende verdieping van het postkantoor in Oost-Boston is de ergste vijand van iedere rechtgeaarde piloot’, probeerden krampachtig met verklaringen op de proppen te komen, bijvoorbeeld dat een vliegtuig het equivalent van een penis is, en dat een postzegel vergeleken kan worden met een opdringerig ego dat overal hardnekkig binnendringt, dat het getal zeven een mystiek teken is en dat de piloot die probeert op illegale wijze een donker object binnen te dringen, problemen met z'n moeder moest hebben. Hun analyses werden echter niet meteen met instemming ontvangen.
De politiechefs wilden niet op een definitieve analyse wachten, zeker niet als het iets met een moeder te maken had. Ze wilden ook geen risico's nemen. Twaalfhonderdentweeëndertig werknemers van de nachtploeg in het grote postkantoor in Oost-Boston werden snel geëvacueerd, ook al had Hunter duidelijk te kennen gegeven dat hij slechts de zevende verdieping ontruimd wilde zien.
Intussen was hij gedaald tot op de hoogte van de zevende verdieping en toen hij zag dat alle werknemers waren gevlucht en de zevende verdieping leeg was, vuurde hij tien salvo's door de ramen, terwijl op datzelfde moment de overige werknemers in het gebouw nog in paniek de noodtrappen afholden. De psychologen die intussen voor hun computers zaten en er zelfs in geslaagd waren koffie te drinken, probeerden het raadsel van de rare piloot op te lossen, maar slaagden daar niet in. Zij hadden dus geen verklaring voor hoofdinspecteur A. O'Hara, de dienstdoende commandant, die geheel en al vertrouwde op politielogica, wat evenmin iets opleverde dat Hunters woede op de zevende verdieping van het Oost-Boston-se postkantoor kon verklaren.
O'Hara's mannen hadden van de baas van het vliegveldje in Beverley al gehoord over het Golder-incident. Omdat Hunter alle papieren uit de bestelauto had meegenomen en het kantoor voor kentekenregistratie was gesloten, wisten ze niet wie hij was. Met helikopters en kleine vliegtuigen lagen ze klaar voor een aanval op de piloot, die zowel ‘op aarde als in de hemel’ een mysterie was, maar eigenlijk wisten ze niet wat ze moesten doen. Hoewel het nacht was en Hunter de verfijnde instrumenten en accessoires die militaire piloten tot hun beschikking hebben om 's nachts te kunnen vliegen, miste, slaagde hij er in nauwkeurig en systematisch de zevende - en
| |
| |
alleen maar de zevende - verdieping van het Oost-Bostonse post-kantoor te vernielen.
Hij vuurde op die verdieping aan alle vier de kanten van het gebouw op elk tweede raam, daarna daalde hij een stukje en gooide granaten en explosieven op het dak van het gebouw boven op de zevende en bovenste verdieping, naar het leek volgens een van tevoren bedacht plan. Niet een granaat of explosief was op dezelfde plek terechtgekomen, maar volgens K.W. Cooks, de verzekerinsexpert die achteraf de schade moest schatten, waren ze allemaal één meter van elkaar neergekomen. ‘Nee, niet ongeveer,’ schreeuwde hij tegen de commissaris, ‘precies één meter - net zoals hij er eerder in was geslaagd elk tweede raam van de tweeënveertig grote kozijnen te raken.’ Hunter gooide ook nog een paar explosieven op strategische plaatsen op het dak van het gebouw, vernielde de antenne die uitgerekend aan de zevende verdieping vastzat en verwoestte het gewelfde plafond boven de sorteerkamer voor spoedzendingen. Hiermee veroorzaakte hij aanzienlijke schade aan zowel het dak als de zevende verdieping. Achteraf zei K.W.: ‘Een man vernielde in z'n eentje in een lullige Sesna 152 een dak met een groter oppervlak dan de kathedraal van Dresden!’
Hunter die zelfs niet per ongeluk een ander raam van de zevende verdieping had geraakt, trok nu op en vloog rechtstreeks op een helikopter af die hem te snel af wilde zijn. Gedwongen om te landen botste de helikopter bijna tegen een andere helikopter. Hunter dook naar beneden, vloog over de Tobinbrug en daalde, ondanks de duisternis, nog verder en vloog onder de brug door. Het water bijna, maar net niet, rakend. En daarna scheerde hij opnieuw over en onder de brug. ‘Niet te geloven,’ zei men.
Hunter vloog over huizen en straten - sommige waren helemaal donker - langs de rivier, langs de kust en hij vloog heel laag. ‘Dit vliegtuig danste echt,’ zei Beulah K., die het van dichtbij waarnam vanuit haar grote verduisterde keukenraam op de achttiende verdieping. ‘Eén van de zoeklichten kreeg de piloot in de cockpit in het vizier en zijn ogen straalden van geluk, misschien wel de grootste verrukking die ik ooit in mijn leven heb gezien!’ Hunter raakte bijna het Prudential-gebouw, maar wist het nog net te ontwijken. Daarna trok hij op, recht omhoog, en vloog langs de randen van de wolken. Zijn raampje kuste de ramen van de talloze toeschouwers die nieuwsgierig naar hem tuurden. Met een vlakke stem die de psychiaters herkenden als een verborgen teken van kinderlijk plezier, zei hij door zijn microfoon: ‘Hallo, hallo!’ En mevrouw Ethel Ettenberger die op de tweeëntwintigste verdieping van Ocean Avenue
| |
| |
1765 woonde en beweerde dat hij op haar overkwam als een ‘soort Houdini’, zag zichzelf in een gekreukeld slipje staan (‘Sorry, maar ik wist niet dat hij zou komen, dus had ik niets gestreken!’), terwijl ze stond te klappen voor iemand wiens gezicht ze niet kon zien.
Ongeveer één uur en veertig minuten na het opstijgen leek Hunter in de verte te verdwijnen, maar tot ieders verbazing koerste hij weer terug. ‘Hij is niet ontsnapt naar Canada, naar de verlaten woestenij,’ zei Sergeant Sam O'Connor tegen hoofdinspecteur O'Hara, ‘hij probeerde niet te vluchten naar een of andere godvergeten plek in de wildernis van het Champlainmeer,’ voegde hij eraan toe met een mengeling van verbazing en verachting die zwakke overheidsdienaren vaak voelen voor mensen die niet deugen maar sterk zijn, ‘hij draaide gewoon om en vloog kriskras over Boston en de buitenwijken, terwijl hij zichzelf makkelijk had kunnen redden door te vluchten; niemand zou hem hebben kunnen vinden.’ Nee, om zestien minuten over twee 's ochtends zette Alfred G. Hunter iii de Sesna 152 aan de grond op het internationale vliegveld van Logan buiten Boston. De verkeersleiders die vanuit hun toren de schijnwerper op hem richtten, zagen dat de landing perfect was. Hij parkeerde het vliegtuig aan de zijkant van een afgelegen landingsbaan die allang niet meer in gebruik was. Edward Fuchs, een verkeersleider die hem met een infrarode verrekijker gadesloeg, zei dat Hunter uitstapte, een appel uit zijn jaszak nam, een hap nam, en rustig op de politie wachtte die hem kwam arresteren.
Dit tragikomische verhaal, tragisch door zijn onafwendbare ontknoping en komisch omdat het zo ontvankelijk is voor allerlei verklaringen, is ook interessant vanwege Hunters gelaatsuitdrukking toen hij werd ingerekend. Volgens getuigenverklaringen van Edward Fuchs was Hunter overdreven kalm, alsof kalmte op zich een doel was. Met behulp van het computersysteem van de politie, wier database inmiddels grondig was uitgekamd, werd Hunters naam ontdekt en werd hij in verband gebracht met de moord op Elvira Sanchez, de eerste moord in Danvers sinds drieëntwintig jaar. Dit feit leidde ertoe dat de politie minder tolerant en met meer machtsvertoon, zelfs met geweld optrad. Hunter, het hoofd gebogen, werd onnodig agressief de patrouillewagen ingeduwd. Maar hij vertoonde geen enkel teken van verzet, hij at gewoon zijn appel op en gooide het klokhuis niet eens op de betonnen vloer, maar stak het in zijn zak, opdat de startbaan - zoals hij later uitlegde - niet vies zou worden. Zelfs toen ze hem probeerden te vernederen op het politiebureau, hem geniepig sloegen, bleef Hunter kalm en beleefd. De vol- | |
| |
gende dag stond er geen enkel bericht over dit incident in de New York Times of de Washington Post of in enige andere krant in de Verenigde Staten. Zelfs niet in de plaatselijke kranten in de steden in de buurt van Boston, zoals The Manchester News, of New Haven Press, of The Valley News in het zuidwesten van New Hampshire.
In tegenstelling tot de aandacht die de meeste Amerikaanse kranten die dag besteedden aan het verbazingwekkende geval van mevrouw Margaret Elohin Henshel Tapingeston uit Provo te Utah, wier onafgebroken hikken na tweeëndertig jaar abrupt was opgehouden, rechtvaardigde het verhaal van Alfred G. Hunter iii geen landelijke aandacht. Alleen de kranten uit Boston brachten het bericht, in feite slechts één krant, The Boston Times, die voldoende ruimte voor het verhaal inruimde en zelfs betrokkenen benaderde, maar dat was louter omdat de hoofdredacteur, de heer Watts, een fervent luchtvaartfanaat was die zelfs ooit een prijs had gewonnen omdat hij met een zweefvliegtuigje uitzonderlijk laag, bijna de grond rakend, over een veld met brandende doornstruiken was gevlogen.
Sergeant O'Conor vertelde de journalist van The Boston Times: ‘Kijk, toen ik Hunters stralende gezicht zag, moest ik plotseling denken aan die paragraaf in onze Constitutie, over het recht op het najagen van geluk, dat in geen enkele andere grondwet voorkomt. Dus dat is wat je ervan krijgt: een verdomd gelukkige Hunter!’ Want nadat Alfred G. Hunter iii er bij zijn arrestatie op was gewezen dat alles wat hij zei tegen hem gebruikt zou kunnen worden, had hij uiteindelijk tegen Sergeant O'Conor en hoofdinspecteur A. O'Hara verklaard dat hij in één dag, binnen vier uur en zestien minuten alles had bereikt waarnaar hij had verlangd: z'n vrouw vermoord, met een vliegtuig gevlogen en de zevende verdieping van het grote postkantoor in Oost-Boston verwoest. En O'Conor verduidelijkte: ‘Omdat hij niemand had om van weg te vluchten, is hij niet uitgeweken naar een of andere schuilplaats.’
De woorden van O'Conor stoorden de verbijsterde politiewoordvoerder, die een officiële verklaring gaf, waarin hij voor de paar journalisten die naar hem luisterden, het incident in minder poëtische termen beschreef. ‘Tijdens een vliegpartij van vier uur en zestien minuten heeft de tweeënveertigjarige Alfred G. Hunter iii uit Ipswich in Massachusetts grote onrust en angst veroorzaakt door in koelen bloede een onschuldige vrouw te vermoorden met een semi-automatisch 47 ak-geweer met laadstrip, ernstige emotionele schade aan zijn zevenjarige zoon toe te brengen, waardevolle overheidseigendommen te vernielen, het luchtruim boven Bos- | |
| |
ton in gevaar te brengen en de rust van de burgers die in dat gebied wonen, te verstoren.’ Politiecommissaris Harold Sheeves vatte het met hese stem en ogen, waterig door slaapgebrek, allemaal samen: ‘Die lulhannes gaf zichzelf aan, zodat hij nu de held is en wij niet.’ Het eerste artikel in The Boston Times gaf meteen al een zogenaamde verklaring voor het voorval. Als gevolg van hoofdletsel bij de geboorte leed Hunter (volgens dit verslag) aan visionaire waanvoorstellingen, vandaar dat hij deed wat hij deed.
Dit was uiteraard een factor van de grootste betekenis juist omdat het niets verklaarde, maar het stelde de onderzoekers en degenen die liever lezen dan begrijpen en wel kijken maar niets zien, gerust. Want als Hunter aan waanvoorstellingen leed die - zoals uitvoerig werd beweerd - zijn motoriek ernstig aantastten, hoe moest je dan de krachtige en veelvuldig herhaalde conclusie duiden die door de verkeersleiders van het vliegveld Logan werd getrokken en die zij met onverholen bewondering, in weerwil van wat ze inmiddels wisten van de brute moord, verkondigden: dat zij nooit eerder een gedurfdere, professionelere en preciezere vlucht en landing hadden gezien. Deze woorden keerden steeds weer terug in hun individuele getuigenverklaringen. En niet te vergeten Golders constatering dat Hunter was opgestegen ‘als een godvergeten cowboy’!
Motorisch gestoord en hallucinerend ten gevolge van een klap op zijn hoofd, de twee rode draden in de bewijsvoering, zouden tot op zekere hoogte het verlies van technische controle hebben veroorzaakt. Met zulke hallucinaties zou hij echter onmogelijk hebben kunnen vliegen en al helemaal niet onder de Tobinbrug door.
‘Hunter vloog vlak boven de daken, zo dicht mogelijk erop,’ beweerde de gepensioneerde kapitein A. Fillmore Cooks, die Hunters vlucht vanuit zijn huisraam had gadegeslagen en die vijfentwintig jaar kapitein bij de U.S. luchtmacht was geweest. ‘Hij schampte letterlijk het oppervlak,’ zei hij, ‘nee beter nog, hij wist precies hoe hij een schamp moest vermijden. De man vloog tot heel dicht op de brug, scheerde er rakelings langs, dook naar beneden en vloog onder de brug door, slechts vijftig lullige meters boven het water en in het donker! Dat is geen daad van een fysiek gestoorde man, zoals Hunter wordt genoemd. Het zijn allemaal stomkoppen, ze kunnen maar aan één ding denken, ze kijken niet verder dan hun neus lang is,’ gooide hij er woedend uit.
Alfred G. Hunter iii had nooit eerder een vliegtuig gevlogen, had nooit eerder een schot waar dan ook afgevuurd en had nog nooit explosieven gegooid. Zijn grootvader Alfred G. Hunter i uit Salem
| |
| |
in Massachusetts was piloot in de Eerste Wereldoorlog en ook diens beide zonen waren piloot. De oudste, Alfred G. Hunter ii, de vader van Alfred G. Hunter iii had als gevechtsvlieger in de Tweede Wereldoorlog gediend en was na zijn afzwaaien in de rang van kolonel vele jaren gezagvoerder bij Delta Airlines geweest. Zijn oom Willmus Edward, bijgenaamd de waaghals, was omgekomen tijdens een gevaarlijke missie in Korea, wat hem postuum een eremedaille en bevordering in rang had opgeleverd. Volgens een journalist die de zaak voor The Boston Times had uitgezocht, was Hunters vader een conservatief en achterdochtig man die geneigd was tot diepe depressies en maar van één ding hield: de luchtvaart. Hunters moeder werd in alle artikelen die aan deze zaak werden gewijd, niet eens genoemd. Op een verbleekte foto, gevonden door een journalist die erin geslaagd was het huis binnen te dringen - de enige foto die aan de vlammen was ontkomen, nadat zij haar hele album op een nacht in beschonken toestand in brand had gestoken - zag zij eruit alsof zij zich achter zichzelf probeerde te verschuilen.
Haar buurvrouw Ruth P. Harding vertelde dat Hunters moeder als een schaduw door het huis waarde dat zijn vader had omgetoverd tot een prachtig, aan de luchtvaart gewijd museum. Het hele huis stond vol met modelvliegtuigen, zijn eigen medailles en afbeeldingen van de medailles van zijn vader en diens heldhaftige broer, foto's van oude en nieuwe vliegtuigen, foto's van dappere piloten, foto's van de Hunters in hun pilotenpak, luchtkaarten, luchtfoto's van Duitsland, Frankrijk en België uit de Eerste Wereldoorlog, genomen door Hunter I, en een complete onbeschadigde vleugel van een b52-bommenwerper uit de Tweede Wereldoorlog, waarmee Alfred G. Hunter ii eerst over de Stille Oceaan en later boven Duitsland had gevlogen.
Hunter groeide op in een huis waar een vrouw niet durfde op te kijken van haar eeuwige glas met ‘Four Roses’ whisky in haar hand en die bang was nog meer kinderen op de wereld te zetten, omdat ze de medailles van haar man zouden bevuilen, aldus buurvrouw Ruth P. Harding. Haar enige zoon, Alfred G. Hunter iii, kon zich nergens op concentreren en mislukte op school. In het jaarboek had iemand - uiteraard anoniem - geschreven dat Hunter ‘de gevierde verliezer van de klas’ was. Door de jaren heen werd Hunter afgewezen door vierenzestig luchtvaartcommissies, door het leger, door de pilotenopleiding en de luchtvaartschool. Ondanks deze onmiskenbare afwijzing wist Hunter dat hij eigenlijk was voorbestemd om de grootste vliegenier van zijn familie te worden. Een van de journalisten die deze zaak onderzocht schreef dat Hunter gezegend was met een ei- | |
| |
genschap die voortkwam uit een soort zelfvertrouwen, uit een verborgen zelfbewustzijn, uit een grootheid zoals slechts de hulpelozen die bezaten, een intuïtieve kennis waarvan de oorsprong in hemzelf lag en niet in een of ander hoofdstuk van zijn familiegeschiedenis. Eén man tegen alle anderen, tegen de traditie. Iets in zijn eenzaamheid zei hem dat hij gelijk had. ‘Hij was begiftigd,’ schreef een journalist, ‘met de karaktertrek die mannen als Hitler, Napoleon en Einstein bezitten.’
‘In plaats van zijn heftige woede te uiten kropte hij die van binnen op,’ vertelde een Filippijnse priester (in een telefonisch interview) die Elvira Sanchez, Hunters overleden vrouw, had gedoopt en die Hunter had gekend toen hij op deze eilanden had gewoond.
Klaarblijkelijk als gevolg van Hunters talloze mislukkingen was zijn vaders minachting voor hem tot zulke hoogten gestegen dat wanneer de naam van zijn zoon alleen maar werd genoemd de vader geestelijk geheel uit balans raakte. Hij beweerde dat als de schroeven die zijn vrouw bij elkaar hielden ook maar iets losser zaten, hij erop zou staan dat zij een grondig medisch onderzoek zou ondergaan. Maar wat zou er in hemelsnaam - sinds haar bloed was omgezet in ‘Four Roses’ whisky - anders uit dit onderzoek tevoorschijn kunnen komen dan de schandelijke oplichterij van de Bronfmans, die Canadese joodse hufters die hadden uitgevonden hoe je pure Amerikaanse whisky kon versnijden en op onze kosten miljoenen kon verdienen?!
Volgens de onderzoekende journalist wiens artikel naar de laatste pagina's was verbannen, zag Hunters moeder op een gegeven moment - toen ze steeds meer in elkaar schrompelde van Seagrams ‘Four Roses’ en toen de woorden van haar echtgenoot diep in haar aderen stonden gegrift, waardoor de whisky stroomde die haar in staat stelde om te existeren zonder echt te leven - haar zoon niet eens meer als ze naar hem keek.
In tegenstelling tot zijn slanke kaarsrechte vader, zijn elegante, sierlijke oom, zijn geweldige, goedverzorgde grootvader was Alfred G. Hunter iii ordinair, lomp en onhandig. Hij gedroeg zich altijd belachelijk als gevolg van wat zijn vader sarcastisch een verachtelijke zelfhaat noemde, die overigens naar zijn mening volkomen terecht was. ‘Mijn zoon is een dwaas, hij is beperkt, het ontbreekt hem aan minimale intelligentie, hij is een parasiet.’ Hunter probeerde als vrijwilliger bij de luchtmacht te komen maar - zoals reeds vermeld - hij zakte voor alle vliegtesten. Om de een of andere reden schepte iedereen die hem aan de tand voelde er genoegen in hem al bij de eerste ontmoeting te kleineren. Het leger, of liever de luchtmacht
| |
| |
die bang was voor het verlies van kostbare vliegtuigen (en die natuurlijk vasthield aan strikte normen en lange ervaring) weigerde hem aan te nemen ondanks de grote staat van dienst van zijn familie en ondanks de lovenswaardige namen van zijn vader, oom en grootvader.
Vrienden had Hunter niet, hoewel er in dit verband op gewezen moet worden dat zijn vader ook geen vrienden had, evenmin als zijn moeder, zijn oom of zijn grootvader. Zij konden geen tijd vrijmaken voor vriendschap of lieten het gevoel daarvoor niet toe. Er waren sowieso maar weinig mensen op hen gesteld, maar op Hunter nog minder dan op zijn succesvolle vader, z'n snobistische oom, z'n arrogante grootvader of z'n moeder, die in wolken van ‘Four Roses’ whisky gehuld ging.
Na zijn laatste afwijzing nam Hunter dienst bij de luchtmacht als gewone rekruut en werd hij naar Vietnam gestuurd. Misschien vanwege een zekere bureaucratische ironie of door een kortstondige gril van God maakten ze Hunter hospik in een helikopterdivisie. Dus vloog soldaat eersteklas Alfred G. Hunter iii drie jaar lang in een helikopter en haalde hij gewonden uit de jungle. Maar hij mocht de helikopter niet besturen, ook niet als de piloot gewond raakte. Ze lieten hem zelfs niet de helikopter besturen toen ze met een kaarsje hadden moeten zoeken naar iemand die door een brandende hel zou moeten vliegen, een missie die werd afgeblazen omdat Hunter de enige vrijwilliger in zijn eenheid was. Hoewel volgens de bevelhebber sommige piloten reeds uit de allerlaagste regionen bijeengeschraapt waren en zij volgens de mening van een aantal andere, meer objectieve officieren en piloten, slechts minimale kennis van vliegen hadden, werd het Hunter - ondanks alle verzoeken - niet toegestaan te vliegen. Hunters moed, toen hij als hospik al die verschrikkingen meemaakte, zijn helikopterkennis, zijn redding van de legendarische majoor Hopkins waarbij hij zijn leven waagde, het mocht niet baten. Zijn talenten, was het argument, maakten hem ten enen male ongeschikt om te vliegen.
Tijdens die drie jaar in Vietnam, temidden van al dat gevaar, maakte Hunter geen enkele vriend, uitgezonderd één vent uit Arizona, die af en toe de draak met hem stak, die met andere woorden zijn bestaan erkende. De kwalificatie van verliezer bleef hem achtervolgen. Zelfs zijn moed werd weggewoven als een soort belachelijke behoefte om zijn zieligheid te tonen en erin te zwelgen.
Drie jaar lang zat hij, vaak hevig onder vuur, naast mannen die als vliegen stierven en gewond raakten, maar hij ‘at en herkauwde’
| |
| |
alles alleen. De vent uit Arizona zag hem eens afstappen op ‘New York’, een bekend bordeel in Saigon. Volgens de man gluurde Hunter naar binnen en maakte toen rechtsomkeer. Toen hem gevraagd werd waarom, zei Hunter: ‘Ik kan niet ontrouw zijn.’ Dus vroeg de soldaat: ‘Ontrouw aan wie?’ En Hunter antwoordde: ‘Ik heb nog niemand.’ Na zijn afzwaaien ging Hunter terug naar Amerika, maar hij kon zijn draai niet vinden. Hij werkte een tijdje in de haven, in een buizenfabriek, spaarde wat, ontving een vergoeding van het leger en begon de wereld rond te trekken. Op een afgelegen eiland in de Filippijnen ontmoette hij de negentienjarige Elvira Sanchez. Elvira werkte als serveerster in een kleine bar. Ze was niet mooi en ze werd aangetrokken door wat zij later in iets andere woorden beschreef als de magie van Hunters volledige afzondering, of in gewone taal, door zijn dollars. Dus toen hij de vraag stelde was zij bereid met hem te trouwen bij gebrek aan beter.
Ondanks de twijfelachtige start van hun relatie ging het hun klaarblijkelijk redelijk goed op het eiland. Hunter had geen speciale verwachtingen meer. Op een van die schaarse momenten waarop Elvira weggleed in bittere melancholie die wellicht ergens in haar ziel - die ze ongetwijfeld bezat - huisde, vertelde ze tijdens de middagpauze in de rechtbank in Salem te Massachusetts waar haar eerste aanklacht tegen Hunter werd behandeld, aan de leerling-verslaggever die haar interviewde voor een supermarktkrantje: ‘Kijk, hij was bezeten. De arme man is een teddybeer. Ik was eens verdwaald en toen ging hij me zoeken in een jeep. Ik verwachtte dat ook hoewel ik niet zeker wist of hij zou komen, maar wat ik wil zeggen is dat ik denk dat als iemand me midden in het bos zou kunnen vinden, het Hunter is. En hij reed uren in die jeep rond en vond me inderdaad. En wat zei hij toen hij me had gevonden? Hij stond daar en bedankte me dat ik er was.’ Met harde ijskoude ogen zei Elvira terwijl ze tot zichzelf kwam en een haarlok van haar voorhoofd streek (zoals de journalist schreef, die wist dat een mens door een gebaar getypeerd kon worden en vond dat het wegstrijken van een haarlok een typerend gebaar was): ‘Na een tijdje gaf hij toe, dat ik uit dat gat weg moest. Hij werkte in de landbouw en 's avonds deed hij niks en dacht na. Ik kon hem horen denken, maar ik zou niet weten wat hij dacht. Als hij al dacht.’
Bij iedere gelegenheid vitte Elvira onafgebroken op Hunter. Hij voelde zich door haar verlaten en gekwetst en hij had de hoop opgegeven haar te kunnen overhalen op het eiland te blijven, hoewel hij uitlegde dat niet alleen hij, maar ook Jezus had gefaald. Zijn verwij- | |
| |
zing naar Jezus ontroerde haar, want de priester had hem uitgelegd dat iemand die veel lijdt wonderen kan verrichten. De priester zelf strompelde meer dan dat hij liep, zei Elvira, en hij was de enige vriend die Hunter ooit had, afgezien van de soldaat uit Arizona. Dus Hunter gaf toe en zei tegen haar: ‘Ik zal met je teruggaan Elvira, maar het is jammer. Ik voel me hier goed, maar als jij het zo graag wilt, zal ik terugkeren naar Amerika.’ In een kort telefonisch interview met The Boston Times zei de Filippijnse priester dat Hunters loyaliteit Elvira's kille hart verlichting had gegeven. ‘Ik kende haar vanaf haar geboorte toen haar ouders, of een van hen, hoewel ik niet weet wie het waren, haar gewikkeld in een deken op de stoep hadden gelegd. Als je op deze eilanden als wees geboren bent, leer je zelfs je eigen schaduw te wantrouwen.’ Hunter gaf zich gewonnen, gaf toe aan haar eisen en ging met Elvira terug naar huis.
Bij aankomst wilde hij zich in Arizona vestigen, want in het vliegtuig had hij de soldaat ontmoet, die in Vietnam aardig tegen hem was geweest en die hem nu aanraadde om een vervalst vliegbrevet te kopen, wat in Arizona niet zo duur was, dan naar Mexico te reizen en daar als luchtbuspiloot te gaan werken. Niet in de grote steden! Daar waren ze streng. Misschien dichter bij Guatemala of in Yucatan, maar Elvira zei: ‘Jij hebt ouders Hunter, je hebt familie, we gaan bij hen in de buurt wonen.’ Hij zei: ‘Het is niet zoals jij denkt, Elvira.’ Maar zij zei: ‘Ze kunnen zeggen wat ze willen, maar zodra ik ze een kleinkind geef zal het ijs breken.’ Hunter zei: ‘Je kent ze niet, een kleinkind zal hun ijs niet doen breken’, maar hij gaf toe. Hij huurde een huisje en trachtte Elvira aan zijn ouders voor te stellen. Zijn moeder stond perplex, zijn vader spreidde een kil sarcasme tentoon wat minder beleefd was. Elvira die gewend was te lijden, was niet geschokt. Het gaf haar genoeg voldoening dat haar zoon, die zij spoedig baarde, te zijner tijd haar grootste bezit zou zijn. Ze schermde hem af voor Hunter en Hunters ouders die haar haatten. ‘Wat kan het mij schelen,’ zei ze, ‘wat die zombies denken, die uitgebluste helden uit oude oorlogen, hier is het enige levende kleinkind dat ze hebben en ooit zullen hebben!’
Toen hij weer in de buurt van Boston woonde, kreeg het vliegvirus Alfred G. Hunter iii weer helemaal te pakken en hij verzocht privé-vlieglessen te mogen nemen, want die had hij, zo vond hij, na Vietnam wel verdiend, maar hij kwam van een koude kermis thuis.
Elvira, een bitter kijfwijf nu de rijkdom waarvan zij had gedroomd haar in Amerika niet in de schoot was gevallen, haatte Hunter meer dan zij ooit een man in haar leven had gehaat. Ze stopte het zogen van haar zoon, omdat ze - zoals ze Hunter spottend
| |
| |
uitlegde - haar borsten nodig zou hebben voor andere toekomstige attracties!
Hunter zocht werk, maar werd overal ontslagen omdat, zoals hij beweerde, ‘zijn hart’ niet in zijn werk lag. Elvira zei dat het haar niet kon schelen waar zijn hart wel of niet lag. Ze noemde haar zoon Frederik en toen hij haar vroeg waarom niet Frederico, zei ze dat voor z'n ouders de jongen Hunter iv was. Toen Hunter zei dat er meestal geen vierde was, antwoordde zij: ‘Wat kunnen mij jullie regels schelen! En ik doe het niet voor de jongen.’ Maar ze zag zelf dat Hunters ouders nergens aandacht aan besteedden. Hij bleef herhalen: ‘Mijn hart zit niet in mijn werk.’ Maar ze pestte hem door te zeggen: ‘Jouw hart zit in je kont, Hunter. Je hebt een zoon gekregen en die verdomde vader van jou een kleinzoon, ga jij zondag maar vliegeren Hunter, je bent gewoon een papieren piloot, je hart is gewoon één van je hallucinaties, die geen brood op de plank brengen. Wie werkt er nou met z'n hart? Banken zijn er voor geld, tafels voor voedsel en harten voor gedichten en operaties.’
Elvira's bitterheid, die steeds bijtender werd, deed de eenzame Hunter meer pijn dan ooit. Tot zijn verdriet realiseerde hij zich dat Elvira de enige was die hij had en hij probeerde zich met haar te verzoenen. Maar hij wist niet hoe hij dat moest doen, omdat hij alleen maar zichzelf te bieden had en hij haar maar weinig waard was, een beoordeling waar hij het wel mee eens kon zijn. Afgezien van zijn potentiële talenten als piloot vond hij zichzelf een nul. Op de Filippijnen kon hij tevreden zijn, op de plantage werken, af en toe lachen en drinken en omgaan met die leuke vrolijke priester die Elvira had gedoopt. Op het eiland was Elvira een zielig weeskind dat daar hoorde, terwijl hij een afgezwaaide Amerikaanse soldaat was met een visum voor haar. Maar hier in Amerika stelde hij niets voor en zij bezat inmiddels de Amerikaanse nationaliteit inclusief een paar borsten die aantrekkelijk genoeg waren voor een volgende man - niet dat er in werkelijkheid een volgende was, zei Hunter met ongebruikelijke bitterheid toen hij op een avond dronken was. Tijdens haar studie voor haar naturalisatie-examen had zij ontdekt dat zij het recht had om geluk na te jagen, en Hunter was domweg een obstakel op haar weg. 's Zondags cirkelden er gewoonlijk kleine vliegtuigjes boven hun huis en sprongen er jonge mensen in kleurige badkleding met prachtige parachutes op het strand van de niet ver van hun huis liggende oceaan. Hunter, die zijn meeste baantjes opzei of werd ontslagen, leefde nu van een magere werkeloosheidsuitkering, zat met een biertje in z'n hand suf voor de televisie, terwijl zij hem dag en nacht treiterde en bespotte, haar giftige spervuur op
| |
| |
hem loslatend als vergelding voor wat zij doormaakte. En zo begon een onafgebroken reeks ruzies die uitmondden in toenemend geweld van beide kanten. Zij gooide van alles naar zijn hoofd, van de koekenpan tot een stoel en hij, omdat hij geen andere keuze dacht te hebben, begon haar te slaan. Hunter haatte het haar te slaan. Hij had nog nooit iemand kwaad gedaan. Nooit iemand geslagen. Zij dwong hem ertoe, gaf zij voor de rechtbank toe, met een openheid die zij niet probeerde te verbergen voor de rechter. Maar dat nam hem duidelijk niet voor Hunter in. Ze zei: ‘Ik geef toe dat er niets te eten was, ik gruwde van hem, hij wilde me aanraken, ik wilde zien of hij een echte man was, ik tartte hem me te slaan, ik vernederde hem en hij stortte in, zacht als een banaan, wat een kerel!’
Na afloop van een van de vele afschuwelijke, eindeloze ruzies had Hunter plotseling medelijden met Elvira, hij zocht en vond een baan die hij behoorlijk lang volhield, maar die hij diep verachtte. Hij vond een baan als postsorteerder en werd daarna op de telegraaf- en exprespostafdeling op de zevende verdieping van het postkantoor te Boston geplaatst, waar exprespost en telegrammen werden behandeld. Hunter kreeg een hekel aan het postkantoor op hetzelfde moment dat zijn bazen zijn manier van werken begonnen te waarderen en te prijzen. Voor het eerst in zijn leven werd er naar Hunter uitgekeken en werd hij gewaardeerd. Zijn collega's waardeerden hem. Hij hielp ze met hun werk. Ze aten samen. Ze dronken samen. Hij was rustig, beleefd en kon uitstekend snel en met onfeilbare precisie post sorteren. Zijn wijze van post sorteren bespaarde de leiding zowel tijd als geld en dat leverde hem veel lof en een niet geringe bonus op waarvan Elvira een nieuwe televisie en een video kon kopen, en een moderne koelkast die alles kon behalve koffie zetten. Hunter maakte promotie en verdiende nu een tamelijk dik salaris. Maar in plaats van zich in zijn lot te verheugen, zoals Elvira deed toen zij overwoog een rode sportwagen, een huidverzorgingsset en een nieuwe wasmachine te kopen, kwam Hunter tot de tegenovergestelde conclusie. Hij legde Elvira uit, wier afkeer van hem een geloofsartikel was geworden, of liever gezegd, hij probeerde uit te leggen dat zijn succes op het postkantoor in feite de ergste mislukking van zijn leven was, de wraak van de maatschappij met haar slechte en verkeerde beoordeling van zijn zeldzaam uitzonderlijke vliegtalent. ‘De afgelopen vijfendertig jaar heb ik in gedachten vliegtuigen bestuurd. Als ik niet geschikt ben om te vliegen,’ vertelde hij haar, ‘dan ben ik goed genoeg om post te sorteren. Dat betekent,’ legde hij uit, ‘dat post sorteren, dat eigenlijk dat hele klote postkantoor, vooral die
“verdoemde” zevende verdieping (hij kon
| |
| |
geen “verdomde” zeggen, vertelde Elvira aan een goedgeluimde rechter die vrolijk grinnikte), dat die rottige zevende verdieping mijn echte talent wreed dwarsboomt. Maar ik zet er een punt achter, want als ik slechter post zou sorteren, zou mijn vliegtalent uiteindelijk herkend kunnen worden.’ Elvira lachte bitter. Ze ontwikkelde de gewoonte voor etalageruiten te huilen. De posterijen die haar verleidelijke koopbrochures bezorgden deden haar geloven dat zij zich bijna alles kon veroorloven, terwijl die brochures hem vreselijk neerslachtig maakten, want het kostte veel geld om een mopperende vrouw en een schijnbaar kwetsbare zoon, die te veel op zijn vader leek, tevreden te stellen.
Het relaas van toenemende bitterheid, ruzies en geweld eindigde met Elvira's verzoek tot echtscheiding. Iets in Hunters persoonlijkheid maakte dat de rechters (en het waren er velen) geen mededogen met hem hadden. Naar hun mening, die zij niet verborgen, bezat Hunter een soort zwakte die zij verachtten. Hij kwam op hen over als achterlijk, zelfs toen hij probeerde uit te leggen - tot plezier van een rechter die hem in zijn gezicht uitlachte, nadat Elvira had verhaald hoe haar echtgenoot het woord ‘verdomd’ niet kon zeggen (hoewel ze zelf met een licht Spaans accent sprak, wat de rechter was ontgaan) - dat hij in werkelijkheid een groot piloot was, maar dat de wrede bureaucratie, eigenlijk een internationale samenzwering, hem het vliegen belette. Het verhaal over haar leven vóór en na haar ontmoeting met Hunter vertelde Elvira met een huilbui die zorgvuldig was voorbereid door haar advocaat Dean Walsh van de firma Walsh, Woodward en Tate, wiens honorarium met ongegeneerd plezier door Hunters familie werd betaald. Haar verhaal, bedacht en geregisseerd door haar advocaat, ontroerde de rechter diep, vooral in vergelijking met haar verschrikkelijke echtgenoot, de beroemde piloot aan wie het recht om te vliegen door God Zelf was ontzegd, de befaamde vlieger, wiens grootheid door de wereld werd miskend!
Elvira kreeg een scheidingsregeling die ruimschoots in haar voordeel uitviel. Hunter werd verplicht haar en haar zoon zo riant te onderhouden dat zij zelf niet zou hoeven te werken. Hunter deed enkele vertwijfelde pogingen om de bezoekregeling te veranderen die hem alle contact met zijn zoon ontzegde. Hij zei: ‘Toen ik zelf zoon was, wat kon ik toen voor mezelf betekenen? Waarom wordt het mij, een slachtoffer dat nooit zijn vaders zoon en alleen een tijdelijke vervanging van een glas “Four Roses” whisky voor zijn moeder is geweest, verboden een kind te hebben?’ Maar al zijn pogingen bleven vruchteloos. Hoewel hij Elvira wanhopig vroeg zijn bestaan
| |
| |
te erkennen, waaraan iedereen behalve de postbeambten twijfelde (en, had hij uiteindelijk niet haar bitterheid overgenomen? Was Elvira naast zijn vader niet de enig andere persoon die de slapende pijn binnen in hem naar buiten kon laten komen?), bond hij toch de strijd met Elvira aan. Hij eiste, vroeg en smeekte en dankzij de afdelingsdirecteur van het postkantoor in Oost-Boston die zijn hulp had aangeboden, kreeg Hunter een nieuw proces toegewezen.
Maar de ‘verliezer’ kon niet vechten. Hij haalde zichzelf omlaag door in beschonken toestand liefdesliederen voor haar te zingen; een gebeurtenis die werd opgenomen door de verborgen camera van de privé-detective die door Elvira's advocaat was ingehuurd. Hunter probeerde zonder veel succes haar huis binnen te dringen, wat ook gefilmd werd en aan de rechtbank als bewijsmateriaal werd overhandigd. Na dit alles bespotte zijn vrouw hem nog wreder dan gewoonlijk en nu in een Engels dat sinds het begin van hun ruzies opmerkelijk vooruit was gegaan. Honend zei Elvira: ‘Ga terug naar je postkantoor, slappeling! Sla je armen uit en doe alsof je kunt vliegen. Je kunt niet eens een modelvliegtuig voor je zoon laten vliegen!’ Bij gebrek aan woorden en omdat hij zich in een heftige woordenwisseling verbaal nooit goed had kunnen redden, vloog hij haar weer aan. De rechter naar wie Elvira met behulp van haar advocaat was gesneld, verbood Hunter in de buurt van het huis te komen. Maar toen hij haar doodde vertelde hij haar wellicht, hoewel niemand dat zeker kan weten (men kan het slechts veronderstellen op grond van Hunters eerdere gedrag tijdens zijn arrestatie, toen hij bleef zwijgen maar zijn lippen een grijns vertoonden die mogelijkerwijs zijn vreugde temidden van alle ellende onthulde of openbaarde), voordat hij haar ogen sloot met twaalf kogels in haar lijf uit zijn semi-automatische geweer: ‘Ik heb toch wel iets bereikt. Nu gaan ze in de kranten over mij schrijven en niet over jou, en niet omdat ik post sorteer.’ Zelfs die laatste keer op 10 mei 1989, de dag die de gelukkigste uit zijn leven zou worden, had hij haar uit wanhoop aangevallen; getergd omdat hij zichzelf niet in staat voelde zijn woede echt te uiten.
Eerder die dag, om tien over acht 's ochtends was Alfred G. Hunter iii uit Ipswich in Massachussetts veroordeeld tot een jaar voorwaardelijk omdat hij het verbod had overtreden om in de buurt van zijn vrouw of zoon te komen. Hij werd tevens gesommeerd zijn bestelauto aan Elvira af te staan. ‘Hij was zo'n aardige man,’ zei een collega nadat het nieuws van de moord op Elvira was bekendgemaakt, ‘het is nauwelijks te geloven.’ En een andere collega die de acrobatische toeren van de Sesna vanuit zijn raam had gezien, zei:
| |
| |
‘Ik mocht hem graag, hoewel hij dat nooit heeft geweten, hij zeurde nooit, hij was een fantastische werker, maakte nooit moeilijkheden, een prima vent.’
Volgens de politie had Hunter een geldige vergunning voor een vuurwapen met een lange loop en een strip. Vergeet niet dat we het hier hebben over mensen die gevormd zijn door 's werelds beste Grondwet, die het recht op geluk baseert op karakter en algehele gerechtigheid. Vandaar dat iedereen het recht heeft om een wapen te dragen. Misschien dat deze terminologie - halverwege de twee delen van de Grondwet - de doorslaggevende factor was die Amerika maakte tot wat het nu is.
En zo kwam Alfred G. Hunter iii met zijn dodelijke wapen, zijn half-automatische ak 47 met laadstrip, zijn granaten en explosieven, de ‘gefrustreerde’ piloot (in het jargon van de journalisten die daarna snel vergaten dat hij ooit had bestaan), uit de rechtbank naar buiten en zat een paar uur doodstil terwijl hij zich steeds maar weer voorstelde hoe hij het oude vliegtuig bestuurde, dat zijn vader aan het begin van de oorlog had gevlogen en dat opmerkelijk veel leek op de tweemotorige Sesna. Eindelijk stond hij op, reed naar het huis van zijn ex-vrouw, vermoordde haar en ging op weg om een auto te stelen. Niet één journalist van The Boston Times kwam met een bevredigend antwoord op de vraag waarom hij, als hij van plan was geweest om zich over te geven, de Buick had gestolen terwijl de bestelauto op naam van Elvira stond?
De veronderstelling was dat Hunter eigenlijk het plan had gehad om naar Canada of een verlaten schuilplaats te vluchten, maar dat hij zelf verbaasd was geweest hoe gelukkig hij zich voelde en zelfs voldaan nu hij niets meer van het leven te verwachten had. Dus vertrok hij van het vliegveld in Beverly in een rood-witte Sesna 152, vloog noordwaarts naar New Hampshire en keerde terug langs de noordkust naar Tewskbury voordat hij aan zijn vliegstunts boven Boston begon. Bij de grens van New Hampshire, waar een groep joden uit de Hillel gemeenschap rond een kampvuur zich bezighielden met de eeuwige vraag, waar God tijdens de holocaust was, zag een jonge bebaarde jood het vliegtuig gedurende een paar seconden oplichten in een zoeklicht en het scheen hem dat het vliegtuig als God Zelf lachte om hun oordeel over Hem. Op een gegeven moment begon Hunter, toen hij het hoge Prudential gebouw in Boston naderde en boven de tweeënvijftig verdiepingen met hun verlichte ramen vloog, te dalen. Hij manoeuvreerde wat heen en weer en liet zijn linkervleugel zakken, misschien niet alleen om zijn vader te la- | |
| |
ten weten hoe fantastisch hij kon vliegen, maar ook om alle andere beroemde piloten een eregroet te geven. Ten behoeve van Hunter, de man die levenslang in een gevangeniscel zit, moeten we hier blijven herhalen dat Hunter het verdient te weten dat dit grootse moment niet vergeten zal worden. Dat er in Tel-Aviv iemand woont die het nooit zal vergeten. Dat de experts vertelden dat geen enkele piloot onder de Tobinbrug door kon vliegen op vijftig meter boven het water zonder tegen de brug te botsen of in het water te storten. En nu, op het moment dat hij dit verhaal leest, zou de verstandige lezer zich moeten afvragen wat dit allemaal te maken heeft met het huidige leven, met de moderne literatuur, die zich eerder bezighoudt met onvervulde dan met vervulde verlangens, wat dit allemaal te maken heeft met existentiële literaire vragen, met postmodernisme, met
Zionisme? Misschien is het maar beter dit verhaal in de buurt van Boston te laten waar het is vergeten. Wat is er trouwens zo bijzonder aan een verhaal over iemand die een vliegtuig bestuurde, zijn vrouw vermoordde, en die deze gebeurtenis als de gelukkigste dag van zijn leven beschouwde? Wat maalt literatuur om geluk? De man stal een auto, brak bij een vliegveld in, bond een arme student aan het wiel van een vliegtuig, bezorgde zijn zoontje een trauma dat het zoontje nooit meer kwijt zal raken. En niettemin is er wellicht een antwoord op de vraag die niet wordt gesteld, namelijk hoe ver reikt het recht op het najagen van geluk als het gekoppeld wordt aan het universele recht wapens te mogen dragen? We praten allemaal graag over geluk. Maar wat is geluk? Wat betekent het gelukkig te zijn met een pistool in je holster?
Vertaling (uit het Engels): Els Broeksma
|
|