De Gids. Jaargang 163
(2000)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 104]
| |
I.‘Hello Sir, how are you today,’
riep mij vanuit de kleine supermarkt
de man al toe.
Het leek wel of hij uit principe,
als enige persoon in heel dit dorp,
een lange broek met een gestreken hemd
bleef dragen,
ook al liep verder iedereen
rond in shorts of zwempak.
Zonder nabijheid van de zee
zou hier de hitte
een mens binnen één dag krankzinnig maken.
Maar hij,
de winkelier,
leed er niet onder.
‘Fine, fine. And how are you?’
antwoordde ik,
en zoals elke ochtend schudden wij
elkaar de hand.
Hier in zijn winkeltje
voelde de lucht nog kleffer dan daarbuiten.
| |
[pagina 105]
| |
‘You want newspaper, Sir?’
vroeg hij verheugd.
‘Yes, yes please,’
zei ik
en keek rond
- links, rechts -
over de vloer,
of er misschien
een pak met kranten was geleverd.
Ik wilde weten hoe de oorlog stond.
De rekken buiten waren leeg, al dagen,
op wat verschoten Cosmopolitans
en vergeelde kruiswoordpuzzelbladen na.
‘I'm sorry,’
zei hij,
op precies dezelfde opgewekte toon,
‘no newspapers today.’
Als troost bood hij me
een sigaret aan
en rokend spraken we over de strijd,
die dichterbij leek dan voorheen.
Tussen de zwaluwen die hoog
boven het strand en over zee
hun bochten vlogen,
scheurde steeds vaker een gevechtsvliegtuig
dwars door het blauw.
En in de verte,
achter de bergen,
klonk soms gerommel,
waarvan je maar moest hopen
dat het enkel onweer was.
| |
[pagina 106]
| |
Zijn politieke standpunt
over de oorlog
was onnavolgbaar zuidelijk:
‘It will not stop, Sir. It was always like that,
but here...’
- en staande op de drempel van zijn winkel wees
hij met zijn sigaret
vaag in de richting van het strand,
waar in het zwart geklede vrouwen
zaten onder een even zwarte paraplu -
‘... here it will be the same.’
Dat gold zeker de temperatuur,
want het beloofde weer
een ovenhete dag te worden.
Ik dankte hem en kocht een pakje voor de dag,
blij om de verstikkende winkel
te verlaten.
De dochter van de winkelier
was tijdens ons gesprek
achter in de weer geweest
om spullen in of uit te pakken.
‘See you, Sir,’
riep hij mij na,
‘perhaps tomorrow papers will come.’
| |
II.Ik zou dit plaatsje aan de kust
met zijn veertig of vijftig huizen
en zijn korte, karakteristieke boulevard
zonder meer ‘vredig’ hebben genoemd,
als niet de vliegtuigen
mij regelmatig aan de oorlog deden denken,
de oorlog
die niet ver vandaar gevoerd werd.
| |
[pagina 107]
| |
En er was,
tegen het eind van mijn verblijf,
de kwestie met de straatverkoper.
De straatverkoper die zich elke dag
met zijn klaptafel installeerde
vlak voor het postkantoor,
naast de plataan.
Hij was een somber man,
de straatverkoper.
Vanuit de bergen kwam hij in de middag
op een gammele brommer aangereden,
zo volgepakt met spullen dat het een
staaltje van acrobatiek leek hoe hij
- over de klaptafel, weegschaal, lampen,
het krukje en de kratten met honing
en kruiden heen -
nog op de weg kon kijken
en ondertussen wist te sturen.
Steevast zette hij daar zijn winkel op,
bij de plataan.
Hij had een ringbaardje en
op zijn grijze sandalen bewoog hij
schichtig rondom zijn tafel,
waarschijnlijk
omdat hij van de plaatselijke winkeliers
te horen had gekregen
dat hij niet welkom was,
daar op de boulevard,
tussen de echte winkels.
Maar blijkbaar had hij toch besloten
vol te houden en
te kijken wie de langste adem had.
| |
[pagina 108]
| |
Zelfs ik,
als buitenstaander,
had gezien
hoe die vasthoudendheid
hem boze blikken opleverde.
Toch was ik absoluut
niet voorbereid op de gebeurtenis
waarvan ik
de dag voor mijn vertrek
getuige was.
Die ochtend, al wandelend op weg naar
het schaduwrijk caféterras
aan het andere einde van de boulevard
zag ik ter hoogte van het postkantoor
een groepje mensen staan.
Ze spraken zeer
geagiteerd,
en ik voelde direct
dat ik daar beter met een boog omheen
kon lopen.
Ik stak de straat dus over.
Iemand werd weggeduwd.
Er klonk een schreeuw.
In het voorbijgaan zag ik van opzij
op het asfalt een vuile,
bruinig-rode vlek.
Geschokt versnelde ik mijn pas.
Op het terras was niemand die ik iets
kon vragen over het drama dat zich
blijkbaar had afgespeeld.
| |
[pagina 109]
| |
Vanuit de verte
zag ik later twee vrouwen met een bezem
en emmers bezig bij het postkantoor.
Hun smerige karwei benijdde ik
ze niet,
en zeker niet in deze hitte.
Toen ik na afloop van mijn middagmaal
terugliep langs de boulevard,
zag de plek er weer uit
als voorheen,
zij het iets minder stoffig.
Het water was allang verdampt.
Ik liep mijn supermarktje binnen om
de winkelier te vragen wat er nu
precies gebeurd was,
maar ik trof zijn dochter.
Zo in haar hooggesloten jurk was zij
al even consequent correct gekleed als
vader.
‘Sorry, Sir, no newspapers,’
verklaarde ze direct.
‘I know, I know,’ zei ik en aarzelde,
maar vroeg het haar
vervolgens toch:
‘Can you tell me about
the vendor of honey?’
Ze keek me aan
en sloeg haar ogen neer.
‘I'm sorry,’ zei ze,
‘Father is sleeping.’
Ik gebaarde dat
ik later wel terug zou komen en
slofte de winkel uit
om het enig denkbare te gaan doen,
ook te gaan slapen.
| |
[pagina 110]
| |
III.Mijn maaltijd was misschien
te zwaar geweest
of had de hitte mij nu toch te pakken?
Naakt liggend op mijn bed,
met alle luiken
gesloten en
de ventilator in
de hoogste stand,
dacht ik zwetend aan de
afrekening daar op de boulevard.
Vanuit een rijdende auto
opende iemand het vuur op
de straatverkoper.
Dodelijk getroffen
stortte hij neer,
het tafeltje met honing
en kruiden met zich meesleurend
in zijn val.
Rondom kleurde het asfalt bruinig-rood.
Ik schrok wakker van
een straaljager die laag
over kwam vliegen.
Haastig sprong ik op
van mijn bed en opende de luiken.
Afgaand
op het geluid
kon ik de snel kleiner
wordende stip boven de strakblauwe
zee nog een eindweegs met mijn ogen volgen.
Maar in de stilte die weerkeerde waren slechts
krekels te horen,
doorzagend - onvermoeibaar - in de struiken.
| |
[pagina 111]
| |
Veel te lang
had ik geslapen en mijn eerste aandrang
was om weer terug naar bed te gaan.
's Nachts in de koelte,
als er misschien zelfs
een zuchtje wind uit zee zou zijn,
kon ik altijd nog mijn spullen pakken
en mij voorbereiden op de ongetwijfeld
verhitte busreis die mij morgen wachtte.
Die aandrang onderdrukte ik.
Ik schoot wat kleren aan.
Buiten op het balkon rookte ik een sigaret.
Ineens
zag ik de moord weer, op de straatverkoper.
| |
IV.‘The papers, Sir. They have arrived,’
sprak hij,
niet minder opgewekt dan anders.
De winkelier wees op een half-geopend
pak met een tiental buitenlandse kranten,
dat naast de kassa lag.
‘And we have peace,’
riep hij,
‘I told you so.’
Mijn blik vloog over
de koppen van een Engelstalig blad.
Het bombarderen was gestopt, er was
een staakt-het-vuren afgekondigd en
de troepen zouden teruggetrokken worden.
| |
[pagina 112]
| |
In één oogopslag wist ik nu alles wat
ik weten wilde
en ik had ineens geen zin
meer om het allemaal nog te gaan lezen.
De moord op de honingverkoper,
die interesseerde me veel meer.
Waarom deed iedereen alsof er niets gebeurd was?
‘Good, very good,’ mompelde ik.
Toen keek ik hem recht in zijn ogen en zei:
‘If I buy all your papers here, will you
tell me about the honey vendor, please?’
Hij keek mij niet-begrijpend aan.
Of deed hij net alsof
hij niet begreep waar ik het over had?
Vergeefs herhaalde ik
mijn voorstel en nam hem vervolgens mee
naar buiten om hem in de verte
de plek te wijzen vóór het postkantoor.
Tot mijn stomme verbazing zag ik daar
weer als vanouds de straatverkoper staan.
Zelfs van een afstand zag hij er
zo somber uit als altijd,
gebogen over zijn koopwaar als hij stond,
maar zo te zien mankeerde hem
niets, echt niets.
Ik maakte mijn excuses aan
de winkelier en wilde nog zijn stapel
kranten kopen,
zoals ik aangeboden had.
Maar dat was echt niet nodig en
met één krant onder mijn arm
liep ik de winkel uit.
| |
[pagina 113]
| |
V.Zijn klaptafel was splinternieuw,
maar nog steeds beladen
met de gebruikelijke potten honing,
zijn weegschaal en zijn overige spullen.
Ik kocht een grote pot van hem en drie
zakjes met kruiden.
‘Thank you,’
verzuchtte hij,
en stak zijn hand uit voor het geld.
De verkoop deed hem zo te zien
maar nauwelijks goed.
Hij wees op de versplinterde restanten
van zijn oude tafel, die
als een onaangestoken
vreugdevuur,
achter hem lagen opgetast
tegen de muur.
|
|