elf francs die een nacht hotel kostten was hij de gelukkigste mens te wereld.
Passini, bekend als manager van het Lido, bezorgde hem een variété-optreden in de Pont d'Orly. Maar Wolff Baron von Keyserlingk hield er meer van de revuemeisjes achter de coulissen dan het publiek te amuseren. Succes op succes oogstend daar waar het er niet om ging, glas na glas drinkend, was hij bij zijn optreden zo zat dat men hem met de microfoonkabel van het podium moest slepen, terwijl er werd gedaan alsof er een storing was en het licht uitviel. Passini dacht dat het variété wellicht toch niet de goede plek voor hem was. Daarop nam hij zich grif voor: nooit meer gezwendel!
Maar is het Felix-Krull-syndroom niet een natuurlijk onderdeel van de zaak? Draait het niet voortdurend om de voorspiegeling van valse feiten? Keyserlingk houdt er zijn eigen filosofie op na. Hij denkt na over wat hij doet en over de denkfouten van zijn collega's. Zo legt hij altijd de nadruk op de simpelste methode om een effect te bereiken. ‘Als ik mijn kunstgrepen zou etaleren zou ik hetzelfde doen als een schilder die zijn penselen in de galerie laat zien.’ Daarom zou je kunnen zeggen dat de amateur de kneepjes die hij uit de theorie kent alleen maar in het verborgene durft uit te voeren, terwijl de professionele goochelaar ze brutaalweg voor ieders ogen gebruikt en de ster er simpelweg helemaal van afziet.
De veiligste en eenvoudigste methode om een kaart te forceren - de toeschouwer een bepaalde kaart op te dringen - bestaat er nog steeds uit dat je een pak met allemaal dezelfde kaarten gebruikt. Zo'n spel kun je echter niet laten inspecteren. Maar, aldus de baron, dat laten inspecteren is al een denkfout van de goochelaar. Het maakt zijn slecht geweten zichtbaar en doet het vermoeden rijzen dat er toch iets niet helemaal in de haak is. Nee, je moet de truc zo in je programma opnemen dat de gedachte aan de mogelijkheid dat er bijvoorbeeld zesendertig ruitenazen zijn a priori uitgesloten wordt. Zoals je bij de verdwenen olifant de overweging dat hij ook naar achter, naar beneden of naar boven zou kunnen zijn verdwenen saboteert.
Het wonder, dat elke toeschouwer in zichzelf moet opwekken, kan nog worden gered door vertrouwde, niet getruceerde voorwerpen en betoverende verhalen. Elke greep, bijvoorbeeld de volte, behoeft afleiding, wat betekent dat je je presentatie met ongemotiveerde dwaalsporen moet uitbreiden. Keyserlingk wil zijn klant, die ook koning blijft als hij een dame heeft getrokken, niet met open ogen bedriegen. Het enthousiasme van de kinderen in de Palmentuin was grenzeloos. De jongen wiens horloge hij aan gruzelementen had geslagen, straalde de hele tijd naar hem in het vaste vertrouwen dat hij wel weer heel zou worden. Dat hij vervolgens in een onaangebroken worstblik bleek te zitten was meer een effect voor de volwassenen.
Die hebben allang ontslag gekregen uit het ‘magische denken’ van de kinderjaren. De volwassene construeert oorzakelijke verbanden. Een oorzaak kan alleen maar een bepaalde uitwerking hebben. De nihilo nihil, uit niets ontstaat niets. De magiër presenteert oftewel schijnoorzaken of hij distilleert het wonder uit verborgen oorzaken. Daardoor wordt de toeschouwer uit zijn vertrouwde manier van denken getrokken. De meesten reageren daar met lachen op, om dezelfde reden als waarom we volgens Freud het hoogteverschil tussen de niveaus van een grap lachend overbruggen. Anderen kunnen er niet tegen en worden destructief. Een toeschouwer verscheurde eens de vier azen die Keyserlingk te voorschijn had getoverd en iemand anders beet hem ooit als een dolle hond in zijn hand.
Daarnaast heb je de speurneuzen die hoe dan ook willen weten hoe ‘het’ werkt. Als je een partner voor op het podium uitzoekt moet je met psychologische scherpzinnigheid dat type zien te omzeilen. Volgens Tarbells beroemde Tarbell Course in Magic moet je het publiek er alleen bij betrekken als er nog niets of niets meer te verknoeien is. Uiterst riskant in dat