corrigeren, voortgaan. De dichteres lijkt meer met zichzelf in dialoog dan met haar object. Voortdurend hangt er een schijn dat ze wording en finale staat van het gedicht ter discussie stelt. Of ze, anders gezegd, een goed en duurzaam in memoriam componeert. (Dat het een compositie betreft is zonneklaar. Ik wijs slechts op de chiastische uitzetting van het woordje dit.) Natuurlijk raakt het object nooit uit zicht, zij het dat het van ongeloof vervuld blijft. Is De Coninck echt ontslapen? De werkelijkheid kan maar niet worden aanvaard en de slotzin reageert dit eigenlijk af op de plek des onheils, vergroot tot het ondermaanse ‘waar dan ook’. Tevens maakt de laatste regel de cirkel rond; formeel door een tweede sententie aan te richten, inhoudelijk door de eerste uit te breiden met een verwijt aan de onverschilligheid van de plek.
Jansma's gedicht is, op de nog te redigeren slotstrofen na, vakkundiger dan dat van Jonk. Verschillen de twee ook inhoudelijk? De zondagsdichter maakt onkenbaarheid kenbaar: ‘Maar hoe je bij stilte was/ Daar kunnen wij alleen maar naar gissen’. Jansma suggereert door ‘en hoe/ en hoe’ hetzelfde. Hun vraag is het antwoord, ze omhelzen een identiek dogma: het in tact gehouden raadsel, in dit geval dat van de dood. Jonk stelt het, Jansma stileert het. Zij is daar, gelet op de aanleiding tot het gedicht, ook in getraind. Voorzover interviews dat al niet manifest maakten - sommige dichters hebben de status van voetballers - is Jansma's werk van rouw doortrokken, wachtend op zin.
Ze benut de usance van de kapspiegel die gebaseerd kan zijn op een literatuuropvatting, volgens welke poëzie ook na uitputtende analyse onbegrepen blijft en er een reciproque raadsel het licht ziet. Waar Jonk van de desillusie auto-interpreet blijkt en der aanhangers literatuuropvatting vanwege die explicitatie zijn gedicht na één lezing terzijde zullen leggen, kan Jansma voorlopig mee.
Literatuuropvatting en usance verstaan elkaar uitstekend in de door Jonk met voeten getreden these dat benoemen contraproductief uitpakt en weglaten potentieel eindelozer effecten sorteert. Stille waters hebben diepe gronden, weet ook het spreekwoord; mysteries openbaren zich door mysteries te creëren. Dit idee van almachtig zwijgen is prominent in de Nederlandse poëzie. Het kan worden opgehangen aan wat de geschiedschrijving heeft gebrouwen van Calvijn en vindt participanten onder alle leeftijden. ‘Ik lig te wachten in het wit/ tussen de regels in tussen de/ woorden door,’ lispelt de jonge Hagar Peeters deductief in Genoeg gedicht over de liefde vandaag (1999).
Voor dionysischer strategieën wordt gepleit in een ander recent debuut, van de vierkante man (1998). Ilja Leonard Pfeijffer beveelt ‘in roomboter gebakken beelden’ aan. Hij bedoelt waarschijnlijk dat een overvloed aan gestapelde, inductieve vergelijkingen geen zonde is. Dit idee van almachtig spreken is dun gezaaid in onze poëzie. Het kan worden opgehangen aan de figuur van Jan Steen, met Lucebert als glansrijk vertegenwoordiger. Pfeijffer geldt als diens troonpretendent, maar moet dan nog veel pindakaas eten. Wel bezit hij een hyperbewustzijn voor wat poëzie traditioneel is en een verscheidenheid aan taaldomeinen kan bewerkstelligen.
Gerelateerd aan het zondagsdichterschap is het denkbaar dat Pfeijffer Jonks gedicht zou kunnen hebben geschreven, als bespotting van non-descripte raadplegers van een register dat hij wellicht nog had doorgedreven. De geoefende lezer vat dan dat het gedicht moet worden begrepen als staat het tussen aanhalingstekens. Een dichter van burger begrenzende knipoog is weer bon ton in het huidige literaire klimaat. Het ene gezicht van parlando-poëzie. Jansma laat het andere zien en past evenzeer in de actualiteit. De bundel waaruit het bovengeciteerde gedicht komt, Hier is de tijd (een aan De Coninck ontleende titel), is eensluidend geprezen, genomineerd en bekroond. De kwaliteitstelevisiepresentator lijkt het als missie te hebben opgevat Jansma de hemel in te prijzen. Haar onomstredenheid is in ras tempo verlo-