vertellen hoe men bijvoorbeeld in het oude Rome over zulke zaken sprak. Niemand zal ons kunnen zeggen welke indruk het vermelden van de stof of de kleur van een toga op een Romein uit de tijd van Caesar zal maken. Zou diezelfde Romein zich ergeren aan de beschrijvingen van zijn dagelijkse gang van zaken? En zou hij het overdreven vinden als een auteur uit onze tijd zou schetsen hoe vrouwen in het bijzijn van mannen niet aan tafel mochten aanliggen? En zou hij het belachelijk vinden als er telkens vermelding werd gemaakt van slaven?
We weten het niet. De beschrijving van gewoonten en gebruiken kan ons oordeel over een historische roman daarom meestal slechts ten dele beïnvloeden. Hetzelfde geldt voor de beschrijvingen van het karakter van een historisch romanpersonage. Ook die kunnen we maar gedeeltelijk controleren. En zelfs over het contemporaine karakter van een historische roman kunnen we nauwelijks oordelen: wat ons als neutraal taalgebruik in de oren klinkt, zullen onze achterkleinkinderen als typisch laat twintigste-eeuws typeren. Maar dat alles wil niet zeggen dat we een historische roman niet op geloofwaardigheid kunnen beoordelen. De kracht van een historische roman ligt niet in de historische accuratesse. Shakespeare's Julius Caesar zien we, ondanks de zestiende-eeuwse Engelse inbreng, als de leider die hij wel of niet geweest is. Dat ligt aan Shakespeare's vermogen een verhaal - om het populair uit te drukken - van binnenuit te vertellen: hij hoefde zijn drama's niet met uiterlijkheden op te smukken om ze invoelbaar te maken. Als een schrijver zo kan schrijven, is waarheid bijzaak en verdwijnt de geschiedenis naar de achtergrond. Shakespeare's historische personages vertolken dan ook niet zozeer tijdgebonden gevoelens, als wel tijdloos, algemeen menselijke gedrag. Julius Caesar valt daarom niet onder de noemer ‘historische roman’, en Shakespeare beschouwen we om dezelfde redenen niet als de schrijver van dergelijke boeken.
Met deze overwegingen in mijn achterhoofd begon ik Terentia van Adelheid van Beuningen te lezen. Terentia zou je in navolging van Cooperstein ‘faction’ kunnen noemen: het boek beschrijft het leven van Terentia, de vrouw van Marcus Cicero, die leefde in de eerste eeuw voor Christus. De feiten kloppen; de rest heeft de schrijfster overgelaten aan haar fantasie en die van haar lezers. De grote vraag die ik mij bij het lezen van Van Beuningens boek stelde, luidde nu: bezit Van Beuningen voldoende van het ene, en weet ze het andere te prikkelen? Heeft ze zich, net als Cooperstein, te zeer door een misplaatste hang naar echtheid laten leiden, of weet ze de feiten ondergeschikt te maken aan het verhaal?
Laat ik vooropstellen dat Van Beuningen het zichzelf niet makkelijk gemaakt heeft. De Terentia die zij beschrijft, kan voor niemands geliefd personage uit de klassieke oudheid doorgaan. Terentia wordt als jonge vrouw aan Cicero uitgehuwelijkt. Ze minacht haar man bij voorbaat vanwege zijn lage afkomst, en reageert verongelijkt op het succes dat hij oogst. Terentia is een klassiek voorbeeld van wat een van Woody Allens personages in de film Husbands and wives als een agressief-passieve persoonlijkheid omschrijft: ze geeft niet, maar ze neemt, en ze vraagt niet, maar ze eist, en dat alles op een indirecte manier. Spreken met iemand betekent voor haar geen dialoog, en contact geen interactie. Terentia lijkt niet op onbaatzuchtige wijze van iemand te kunnen houden. Sterker nog: ‘houden van’ is iets waarvan ze niet echt weet wat het betekent. Ze haat haar moeder en haar stiefvader en ze veracht haar zuster. Voor haar man weet ze weliswaar bij vlagen genegenheid op te brengen, maar alleen als hij haar zijn volledige aandacht geeft. Op haar dochter is ze ziekelijk jaloers. Alleen van haar zoon houdt ze, maar die liefde uit zich vooral in bezitsdrang. De weinige vrienden die ze heeft, weet ze door achterbaks gedrag van zich te vervreemden. Terentia is dus geen personage dat tot identificatie of herkenning uitnodigt.
Nu is dat laatste geen probleem. De literatuur kent legio antipathieke antihelden. Al te