De Gids. Jaargang 163(2000)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 55] [p. 55] Leo Vroman Mediocrates Vergun mij, o goden van allerlei soort, een man uit Uw Eeuw te bezingen van wie geen der Uwen nog ooit had gehoord, laat staan van zijn daden en dingen. Hij, Mediocrates, hij van het haar toen reeds verblekende onder de zon, hij die geen goden ooit uit elkaar en slechts enkele daarvan tekenen kon, hij die verhuisde naar Umbria, en waarom hij verhuisde naar Umbria? Ik heb hem daartoe verzonnen, hem, zonder wie ik dit nooit was begonnen en ten koste van wie ik besta, want een dode die spreek ik zo zelden en die goden en al die godinnen en al die heldinnen en helden, die tot brekens toe na-vertelden, die kan ieder mens wel verzinnen, maar de man, voor zijn huisje gezeten, een vlierhouten beeldje snijdend, zorgvuldig zijn vingers vermijdend, die kan ik niet goed meer vergeten, maar de man voor zijn huisje gezeten die van alles kon, maar nooit goed, door niemand gekend of gegroet, die kan ik nu niet meer vergeten, [pagina 56] [p. 56] de man, voor zijn huisje gelegen, hij die verdroogde in de zon, hij die verteerde in de regen doordat hij niet anders meer kon, hij van het ivoren geraamte uiteenvallend in de wind, hij waar ik sporen van schaamte... neen ik, die daar sporen van vind, ik, voor het huisje gezeten van de man Mediocrates, een beeldje met bijna zijn mes snijdende voor het eten, roep ‘Genoeg!’ Zo ontgalmt mij dus een Vaarwel, gij godinnen en goden, gij, Maffia van Uw Olympus, met Uw barstende marmeren haar, gij, doder dan menselijke doden, geef mij Mediocrates maar. Fort Worth, 12 oktober 1999 Vorige Volgende