en tot een teken van verlossing gemaakt!’
‘Mooi zo,’ zei Claudius, ‘En waar is de Galileeër, hoe heet-ie ook weer,... Petrus?’
‘Wat heb ik met die slang te maken?!’ riep de magiër geïrriteerd.
Even dreigde er verwarring te ontstaan. Tot de commandant van de Pretoriaanse garde de keizer iets in het oor fluisterde. Claudius knikte. Toen richtte hij zich opnieuw tot Simon Magus: ‘Wij hebben veel gehoord over uw Goddelijke Vermogens, beste man. Men zegt dat u grote wonderen heeft verricht en het volk van Rome brandt van verlangen om getuige te mogen zijn van zo'n mirakel... Maar er zijn er die beweren over grotere Krachten te beschikken. Zoals de Galileeër Petrus. Daarom nodigen we u uit, uw krachten met elkaar te meten en te strijden om de titel Magus Maximus van het Rijk!’
De magiër keerde zich om naar het publiek: ‘Wee u, volk van Rome,’ riep hij, ‘wee u, wanneer u de Tekenen niet verstaat! Want de dag van mijn Voleinding is gekomen! Heden zal ik voor uw ogen mijn Helena, de Goddelijke Gedachte, wegnemen van deze aarde, opdat zij terugkere in de schoot van het Oerbegin! En daarna zal deze Simon - die in Judea verscheen als de Zoon, in Samaria als de Vader, en in andere landen als de Heilige Geest - zal deze Simon die God zelf is, voor uw ogen ten hemel varen!’
‘Aha, dat wordt leuk,’ hoorde ik Claudius vergenoegd zeggen. Bijna op hetzelfde moment klonk een andere stem donderend door de arena: ‘Godslasteraar!’
Geflankeerd door vier soldaten van de Pretoriaanse garde wandelde een grote, baardige kerel in een grauwe mantel de arena in. Dat moest de Galileeër zijn. Nieuwsgierig wachtten we tot hij zich zou presenteren. Maar de barbaar had alleen oog voor Simon Faustus en als zijn begeleiders hem niet vastgegrepen hadden, was hij hem misschien wel aangevlogen. De soldaten brachten beide heerschappen voor onze loge.
‘Het is hier de gewoonte, eerst de k-k-eizer te begroeten,’ zei Claudius tegen de nieuwkomer. ‘Wie ben je en wat voor k-k-unsten ga je ons vertonen?’
‘Mijn naam is Simon Petrus,’ zei de vent, ‘en ik vertoon geen kunsten. Ik predik het Woord van Onze Heer Jezus Christos.’
‘Puh puh p-prediken kunnen we allemaal als het moet,’ zei Claudius. ‘Wij willen wonderen zien! De heer Simon Magus hier heeft aangekondigd dat hij ten hemel gaat varen. Wat heeft u daar tegenover te stellen?’
‘De opgestane Heer zal het verhoeden!’
‘En dan?’