De Gids. Jaargang 163(2000)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 41] [p. 41] Wiel Kusters Ode Hoog de muren van het kasteel dat jeugd heet. Eerste treinreis, op naar de toren des dichters. Mei in Zuid-Limburg, zon op het dorp, zon op de transen. Over de gracht naar mijn zestiende jaar. De dichter wordt vijftig, leeft in de middag, zwerft in het zuiden. Schrijven doet hij met droesem van licht. Goden en helden en rozen en borsten, Homeros, Odysseus, Troje, Pompeji, Cyclopen, Sirenen, lava, lavendel, geurige puinen. Hij reist door de Oudheid, met stof aan zijn voeten, in trillende hitte, loopt door oud water zo jong als de wereld, versvoetgewijs. Zijn reisstaf ontbottend op vlezige keien, vliegtuig in glijvlucht over het eiland, stampende schepen, scanderende zee, Eros en Muze. Gids van mijn jeugd, houthoudend papier. Grieks noch Latijn in mijn ransel van toen, die rammelt van honger naar weids katholiek, heidense zinnen. [pagina 42] [p. 42] Hij liet mij zien waar de wereld toe strekt buiten de school en haar moede papieren, boven de standaard en buiten de kerk, Aafjes, o Aafjes. Op zijn kasteel werd de dichter gevierd. Vrienden spraken hem toe, een oorkonde bewees hem een prijs. Blind de muzikant, Floris Jonckheere. Over het feest had in de krant gestaan, dat het open zou zijn, een huldiging. Ik stond daar werkelijk van te kijken, tussen het publiek. Op de binnenplaats een fanfare. Mijnwerkers bliezen een vouw in hun long. Ik zag dat de dichter mooie dochters had. Had ik kunnen weten. Ik dacht aan Kemp, hoe die Homerus las. ‘... en bij het stout / verhaal van zijn helden met hun heet-geslepen / zwaarden at ik kruisbessenvla.’ Ik heb Aafjes later wel ontmoet, niet vaak. In Swolgen en Maastricht. Hij werd vijfenzeventig, ik sprak hem toe, bewonderend. Zijn vreemdste woord was ‘wezenseen’. ‘Wezenseen,’ zei hij, ‘zijn wij.’ - Ik rood. Ik wuifde vlug zijn woorden weg en dronk aan mijn glas bier. [1964], aug. 1999 Vorige Volgende