Frans W. Saris
Euclides
Na de tweede klas van het gymnasium vonden de paters jezuïeten het beter dat ik naar de hbs zou gaan. Ik heb dus maar één jaar Grieks gehad. Ben ik daardoor verstoken van Griekse mythologie?
Mijn favoriete leraar was pater Minderop. Met passer en liniaal onder de arm sjokte hij de klas binnen, zijn habijt wit van het krijt. Een boek kan ik mij niet herinneren, wel het schrift waarin wij de axioma's, de definities en de constructies overschreven van het bord. Pater Minderop doceerde alles uit het hoofd, maakte hele tekeningen op het bord en schreef er de uitleg bij. Af en toe draaide hij zich naar de klas, niet om orde te handhaven maar om ons moed in te spreken. Wij moesten op onze verjaardagen die tantes niet geloven: wiskundeknobbels bestaan niet en je hebt ze ook niet nodig voor dit eenvoudige en logische vak. Dan keerde hij zich weer naar het bord en liet ons zien dat door twee punten één en niet meer dan één rechte lijn gaat. Met passer en liniaal deelde hij een hoek en een lijnstuk doormidden, construeerde gelijkzijdige driehoeken en andere figuren. Aan het eind van de les schreef hij altijd een paar stellingen op het bord die wij als huiswerk mee kregen om te bewijzen.
Woordjes leren vond ik vreselijk, eigenlijk was ik te lui om wat dan ook uit het hoofd te leren, bij wiskunde hoefde dat niet want je kon alles zelf logisch afleiden en bewijzen. Bij pater Minderop stonden wij elkaar te verdringen met ons huiswerk. Hij liet ons voor de klas komen en op het bord onze bewijzen presenteren, de hele klas was getuige. Het spannendst vond ik dat er voor dezelfde stelling meestal meer dan één bewijs sluitend was.
Arme pater Hirsch, de godsdienstleraar, die in zijn lessen de godsbewijzen behandelde maar ons niet kon overtuigen. Ik viel van mijn geloof, gefascineerd door de exacte bewijsbare wereld. Op de hbs kwamen na vlakke meetkunde en algebra ook nog goniometrie, beschrijvende meetkunde en analyse, allemaal even logisch maar ook een beetje abstract en dus werd het natuurkunde voor mij.
Op de universiteit leer je, dat wiskunde de taal der natuurkunde is. Dat is vreemd, waarom zouden natuurwetten zich gedragen volgens de stellingen van Euclides en Pythagoras? Nog vreemder is het om van Popper te leren dat je in de wetenschap, dus ook in de natuurkunde, alleen kunt falsificeren maar niets kunt bewijzen. Hoe kan de wiskunde dan de taal der natuurkunde zijn? De wiskunde bestaat uit axioma's, stellingen en bewijzen terwijl het bewijzen van een theorie in de natuurkunde een mythe is. Is de bewijsbare wereld die mij als hbs-er zo fascineerde misschien toch een Griekse mythe?