De Gids. Jaargang 163
(2000)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |
Dirk van Weelden
| |
[pagina 12]
| |
maal zo heerlijk onchristelijk; gebaseerd op een minder lullig en naar mijn gevoel realistischer mensbeeld. Het was een zuidelijker, lichamelijker, laconieker wereld, waarin zonde, geweten, boete, ontkenning des vlezes, bekering, hemel en hel en de dictatuur van de dogmatische moraal niet de dienst uitmaakten. Ik verklaarde mezelf een heiden op mijn twaalfde. Op mijn veertiende schreef ik gedichtencycli over zelfbedachte goden. Daarin figureerde de ziel als een fluorescerende pingpongbal, gevuld met betekenisloos ‘geestgas’, ergens ter hoogte van het middenrif. Dat de klassieke oudheid lang geleden opgehouden had te bestaan vond ik niet erg. Van de verzuchtingen van mijn leraar over al die verloren glorie en schoonheid begreep ik niets. Er was zo veel! En nog zoveel te onderzoeken, op te graven, te begrijpen en te genieten. Tussen de klassieke oudheid en de wereld van wetenschap en techniek, (vooral die van ruimtevaart en computertechnologie) of die van de moderne kunst en literatuur was voor mij geen wezenlijk verschil. Het was allemaal Archief, het stond klaar om gebruikt te worden, nu. Bovendien was het Archief in beweging, het groeide, veranderde en was zo omvangrijk dat een mensenleven te kort was om het zelfs maar globaal te bekijken. Het Archief, en dus ook de klassieke oudheid was een te plunderen schatkamer vol ideeën, personen, verhalen, uitvindingen en modellen. En alle onderdelen, hoe prozaïsch en onooglijk ook, waren stuk voor stuk potentiële mythes: uit te klappen brokken verbeelding, die niet alleen een rijkdom aan onbekende werelden en kennis bevatten, maar ook ongebruikte mogelijkheden. Mijn geestdrift voor het Archief was niet los te zien van het voortvarende en onbekommerde gebruik ervan voor de zaken die ikzelf verzon en maakte. Het meest opgewonden kon ik raken van de delen van het Archief die ik nog te ontdekken had en de fantastische verzinsels en maaksels die daarmee mogelijk zouden worden. Bij Graves wordt Hermes in krap zes bladzijden geportretteerd als een god met een ironische, of zelfs oneerbiedige, sceptische opvatting van zijn goddelijke staat. Hij loopt weg van huis, zodra hij fabelachtig snel van zuigeling in een jochie van een jaar of acht is veranderd. Zijn oppas draait zich om en hup hij is pleite. Zijn allereerste daad als nieuwe god (hij is de zoon van Zeus en de nimf Maia, dochter van de bekende Atlas) is het stelen van een hele kudde koeien van zijn grote halfbroer Apollo. Om achtervolgers te verwarren maakt hij van eikenbast schoenen voor de runderen. De list werkt en Apollo is gedwongen een beloning uit te loven voor de gouden tip. Een posse van satyrs ontdekt ergens in Arcadië, de geboortestreek van Hermes, een nimf bij een grot waaruit vreemde muziek opklinkt. Ja, zegt ze, dat komt uit deze uitvinding, gedaan door een uitzonderlijke begaafd kind, dat in deze grot werd geboren. Hij maakte van het schild van een schildpad, wat hout en koeiendarm dit vernuftige muziekinstrument. Hij speelt er zelf zo bekwaam op, dat hij zijn moeder ermee in slaap bracht en verdwijnen kon. Koeiendarm! ‘Ein starkes Verdachtsmoment’ zouden ze bij Derrick zeggen. En ja, niet ver van de grot vinden ze twee koeienhuiden, die Apollo herkent. De god sleept Hermes, nog steeds een jochie, voor de rechter, hun vader Zeus. Na veel gehakketak geeft Hermes de diefstal toe. Hij zegt: oké dan, jij krijgt je kudde terug. Maar wees niet al te boos, ik heb maar twee koeien geslacht en ook nog keurig in twaalven gesneden, zodat ik ze kon offeren aan de twaalf goden. Apollo telde. Twaalf goden? Wie is dan de twaalfde? Uw dienaar, heer, was het ironische antwoord, die dus strikt genomen alleen zijn eigen aandeel van het offer heeft opgepeuzeld en de rest keurig heeft geofferd. Hiermee had Hermes alweer een uitvinding gedaan: de rituele barbecue, oftewel het offeren van vlees aan de goden door het te verbranden. Apollo vroeg naar het muziekinstrument. Hermes haalde de lier tevoorschijn en speelde een aangrijpend en wonderschoon lied. Hij bezong Apollo's intelligentie, nobele inborst en | |
[pagina 13]
| |
vrijgevigheid. De kundige vleierij werkte. En of Hermes er iets van meende deed er blijkbaar niet toe. Apollo vergaf zijn halfbroertje en stelde meteen een ruil voor. De koeien voor de lier. Hermes vond het prima. Terwijl ze zaten te picknicken bij de kudde grazende koeien sneed Hermes wat rietstengels af en maakte er een herdersfluit van. Apollo was opnieuw verbluft van deze uitvinding en wilde onmiddellijk zijn gouden herderstaf ruilen tegen de fluit. Mijn fluit is meer waard dan jouw gouden staf, maar goed, antwoordde Hermes, voorwaarde is wel dat je me leert waarzeggen; dat lijkt me een zeer nuttige kunst. Daarvoor moest Apollo hem doorverwijzen naar zijn kindermeisjes, de Triae; die zouden hem leren waarzeggen met kiezelsteentjes. Zeus hield nog wel een evaluatiegesprekje met de nieuwbakken god; dat stelen en liegen moest ophouden. Maar het geamuseerde opperwezen kon niet verhullen dat hij onder de indruk was van Hermes' vindingrijkheid. Nou, dan stel ik voor dat u mij als uw boodschapper benoemt, zei Hermes. Ik ben vanaf nu verantwoordelijk voor al het bezit van de goden en beloof nooit meer te liegen, al kan ik niet beloven altijd de hele waarheid te vertellen. Daar had Zeus begrip voor, maar hij verzwaarde de functie van de boodschapper der goden nog met de volgende taken: het begeleiden van onderhandelingen en verdragen, het stimuleren van de handel en het waken over de bewegingsvrijheid en veiligheid van reizigers. Hij kreeg de beschikking over een staf met witte linten, een leuke ronde hoed en gouden sandalen met vleugels om zijn werk zo snel als de wind te kunnen doen. Als bedankje leerde Hermes de godenfamilie op de Olympus hoe je vuur kon maken met een vuurboor, (middels een boog een stokje snel rond te laten draaien in droog hout) een handigheid waar de Olympiërs blijkbaar onbekend mee waren. Nadat hij van de Triae op de Parnassus uit het dwarrelen van kiezels in een vat met water had leren waarzeggen, vond hij een spelletje uit dat we nu bikkelen noemen en vervolmaakte het tot een nieuwe manier om de toekomst te voorspellen. Hij assisteerde de drie schrikgodinnen bij de uitvinding van het alfabet, legde de fundamenten voor de astronomie en de muzieknotatie en bedacht het eerste systeem van maten en gewichten. Verder introduceerde hij sporten, zoals atletiek en boksen. Een van zijn grootste verdiensten is de uitvinding van het cultiveren van de olijfboom. Een schitterende, rijkgeschakeerde introductie van het mythische karakter Hermes. Maar de beroemde voetnoten waarin Graves over de historische en transculturele achtergronden van de Griekse mythen speculeert bevatten voor mij als zestienjarige een minstens even opwindend verhaal. Hermes was van oudsher een vruchtbaarheidsgod, aanbeden bij fallische stenen monumenten door de Pelasgen, een aanduiding voor de cultuur die werd vernietigd en geabsorbeerd door de uit het noorden binnenvallende Hellenen. Apollo was hun god, of althans een van de goden die de Hellenen het eerste adopteerden. De kwestie van de veediefstal en het bereikte vergelijk, inclusief de ruil van de runderen tegen de ‘uitvindingen’ van Hermes zouden dan een mythische weergave zijn van de uitbuiting van de oudere, zuidelijke cultuur van de Pelasgen door de in verhouding rauwe, onbehouwen Hellenen, die alle kunsten, sport en kennistechnologie moesten overnemen van de inheemse cultuur. And learn polite manners, voegt Graves er, Engels als hij is, aan toe. Verder somt Graves overeenkomsten op met de Egyptische god Thot, de god van de intelligentie, kennis en het schrift, die ook voorkomt in de gedaante van Goddelijk Kind en met Anubis, die de zielen van de overledenen naar de onderwereld begeleidt. Maar het belangrijkste dat Graves' voetnoten me suggereerden was waarom Hermes een ‘trickster’ was; een spottende, spelende god. Hij bestaat bij de gratie van het onbegrip, de onvertaalbare verschillen tussen groepen mensen en goden onderling. Die verschillen naar zijn hand zetten of de anderen zijn wil of wet opleggen kan | |
[pagina 14]
| |
hij niet. Zijn stijl is niet die van een heerser, maar van een underdog, de hoeder van de kennis en wijsheid van een overwonnen volk. Hermes' stijl is een methode om het nieuwe godenregime te overleven. Al snel was me duidelijk: Hermes was mijn god, hij was de tot verhaal en mythisch personage geworden kracht waaraan ik mezelf wilde toevertrouwen. Hermes' rol tegenover de goden van de Olympus was analoog aan mijn gedroomde positie tegenover het Archief. Hij is de god van de koppeling, het interface, de toe-eigening. Hij is aan het werk in de uitwisseling van goederen en informatie. En daarmee zijn diefstal, bedrog, vervalsing, storing en versleuteling onlosmakelijk verbonden. Hermes geldt als de vindingrijkste god. Hij verbluft en brengt licht met zijn vernieuwingen en uitvindingen. Maar zijn scheppingen zijn niet hemels of afkomstig uit de diepte. Het zijn uiterst menselijke ontdekkingen, stuk voor stuk ontstaan onder de handen van talloze mensen, in een geschiedenis die al millennia oud is. Hermes is de god van het werkelijk menselijke vernuft. De meester van het spelend uitproberen, de mix, van het verplaatste fragment, van de verrassende combinatie, van de manipulatie van de context. Zijn uitvindingen hebben in werkelijkheid geen auteur. Maar hij poseert op de Olympus als de auteur ervan, lachend in zijn vuistje, als de sceptische god die hij is. Hermes schept door verbindingen te leggen, en die zijn nooit transparant. Altijd smokkelt hij zijn spot en complicaties erin mee. Hij belichaamt de oneerbiedige toe-eigening van het Archief en de onuitputtelijke menselijke vindingrijkheid daaraan iets toe te voegen en van iets bekends iets onbekends en nieuws, ja Licht!, te maken. Hermes beweegt. |
|