kon omgaan. Hij kocht veel: schilderijen, tekeningen en etsen van kunstenaars die hij bewonderde, maar ook snuisterijen en rariteiten. Tijdgenoten meldden dat hij op veilingen meteen al zo hoog inzette dat niemand na hem nog bood. Hij was ook ruimhartig. Zo is uit archiefonderzoek gebleken dat hij op 1 november 1642 twaalfhonderd gulden voorschoot om een scheepstimmerman uit Edam vrij te kopen, die in handen was gevallen van de Barbarijse zeerovers.
Hij werkte hard in deze Amsterdamse jaren. Het was ook in 1642 dat het schilderij gereedkwam waarmee de gemiddelde toerist zijn naam verbonden weet. De Nachtwacht, die door tijdgenoten niet anders werd gezien dan ‘het vendel van Frans Banning Cocq’, dat opdracht krijgt te gaan marcheren. Hoewel de naam dus onjuist is en het tafereel zich op klaarlichte dag afspeelt, is het een naam waaraan inmiddels iedereen gehecht is geraakt.
In het jaar van het begin van Rembrandts wereldroem overleed Saskia. Rembrandt bleef achter met hun zoon, een luierkind. Kort daarna verscheen in zijn huis de trompettersweduwe Geertgen Dircx als Titus' min en volgens velen Rembrandts minnares. Zij was, volgens Houbraken, biograaf van de schilder, ‘wat klein van persoon maar welgemaakt van wezen en poezel van lichaam’. Geertgen is later een proces begonnen, omdat de vader van haar pleegkind haar loze huwelijksbeloften zou hebben gedaan. Die bleken in elk geval zonder waarde toen Hendrickje Stoffels in huis kwam. Zij werd later de moeder van Rembrandts buitenechtelijke dochter Cornelia. Voor Geertgen was geen plaats meer in Rembrandts leven. En nadat de schilder tevergeefs had geprobeerd haar af te kopen, werd de trompettersweduwe op zijn instigatie in het tuchthuis in Gouda opgesloten. Grond daarvoor was dat Geertgen een kostbare ring, die zij ooit van haar minnaar had gekregen maar onder diens druk in haar testament aan Titus had vermaakt, na haar vertrek uit het huis aan de Antonie Breestraet naar de lommerd had gebracht. De versmade bruid zat vijf jaar vast in Gouda, van 1650 tot 1655, waarna ze het Rembrandt bij diens faillissement een jaar later bijzonder lastig heeft gemaakt.
Maar dat moest nog komen. In de tijd dat Rembrandt rondzwierf in de omgeving van Amsterdam op zoek naar inspiratie voor zijn landschapsetsen, was hij wel vol geldzorgen, maar hij wist zijn Titus goed verzorgd en kon rekenen op warm onthaal bij thuiskomst.
Rembrandt was een etser van een formaat waarvan er nooit een tweede is gevonden. Zijn eerste ets dateert van 1626 en stelt de besnijdenis van Jezus in de tempel voor. De laatste is de raadselachtige