verpletterd vogeltje, gymschoen, cactus (gevallen), springtouw. Ze luisterden ademloos, zeer stil. Nooit, de loederbeuker van ooit, kreeg je gymschoenantwoord, advies. Alleen de immense wereld in je ingewanden knorde, borrelde, dampte uit. Met je hand op je buik las je emotionele voedselbraille: meisjeradijsje, je bent klein, alleen, je voelt te veel. En overal is modder. De wereld heeft een hek om de wereld gezet. Noem alle dingen bij hun naam of desnoods hun afbeelding. Spuug je angst uit.
Dertig jaar later staat er in de krant dat een Australische tenniscoach vindt dat tennisspelers moeten leren om hun angst uit te spugen. Hij heeft vroeger vast ook aan voedselbraille gedaan. Misschien is voedselbraille wel de ultieme vorm van Esperanto.
Mij heeft het dertig jaar gekost om mijn angst uit te spugen en elke dag van die dertig jaren bestudeerde ik mijn zojuist uitgespuugde angst met een precisie waarmee anderen hun uitwerpselen inspecteren voordat ze doortrekken. Angst zelf lijkt overigens maar weinig op drollen. Soms leek mijn angst op Lucky Luke, soms op Lucky Luke én mij tegelijk, op mijn handwerklerares (de teef), het getal driehonderd, of een garnalenkroket die me wilde opeten.
Conclusie: angst is animistisch, bezielt alles, kan veel vormen aannemen. Troost: tegenwoordig lijkt mijn angst bijna nergens meer op.
In 1996 werkte ik aan een collage-achtig verhaal dat ik ‘Fabel van fonteinen’ noemde, naar het gedicht ‘Je kinderjaren in Menton’ van Federico García Lorca, dat zo begint: ‘Ja, toen je klein was: fabel van fonteinen. / De trein, de vrouw die de hemel vervult. / Je schichtige eenzaamheid in hotels, / je masker onbesmet van anderszijn.’ Waar andere verhalen in een paar weken, soms wel een paar dagen af waren, leek ik dit verhaal maar niet te kunnen voltooien. Er hebben over de honderd versies van bestaan. Het miniatuurgevaar is dat je het op den duur kapot schrijft, dat niets wat je toevoegt of verandert nog enige betekenis lijkt te hebben, iets wat bij een tekening ook kan gebeuren; dan heb je hem dood-getekend. Ik legde het verhaal opzij. Tot er iets in mijn leven gebeurde, een ontmoeting, verliefdheid die diep ingreep en zo frustrerend verliep dat ik wekenlang als een mantra zinnen mompelde uit Lorca's liefdesgedicht: ‘Een daar, leeuw, hemelse razernij, / zal ik je laten weiden op mijn wangen, / en daar, blauw paard van mijn bezetenheid, / hartslag van hemelgruis, minutenwijzer, / zoek ik naar de schorpioenen onder stenen / en de kleertjes van toen je moeder klein was, / tranen van middernacht, flarden van wade / die de maan van het hoofd der dode joeg.’ Verliefdheid stroopt je huid af. Ik voelde me klein en mod-