Sussex had aangetroffen. Behalve delen van een uitzonderlijk dik schedeldak, donkerbruin gefossiliseerd als gevolg van een zeer hoog ijzergehalte in de bodem ter plaatse, was daarbij een volledige onderkaak. Het geheel, concludeerde Smith Woodward na een reconstructie volgens de regelen der kunst, zette de menselijke evolutie op zijn kop. Hij schatte zijn Eoanthropus dawsoni op minstens een half miljoen jaar oud, wat paste bij de primitieve chimpansee-achtige onderkaak, maar hij zag tegelijk volkomen moderne kenmerken van de hersenpan.
Al meteen na de eerste meldingen van de spectaculaire vondst rees er twijfel aan de interpretatie van deze merkwaardige schedel. Hoorden de hersenpan en de kaak inderdaad bij elkaar? De academici voerden bittere gevechten over de kwestie, tot bij nadere opgravingen in 1917 ook twee kiezen uit de onderkaak opdoken, die gesleten leken zoals menselijke kiezen dat doen. Smith Woodward publiceerde vlak voor zijn dood in 1948 zijn conclusies. De mens, stelde hij, was mentaal al volgroeid voor hij de moderne verschijningsvorm had aangenomen. De Piltdown-mens was een denkende aap.
In 1949 wees een nieuwe test aan de hand van het fluoridegehalte van het bot opnieuw uit dat de schedel en de kaak even lang in het grondwater bij Piltdown hadden gelegen. Maar er was een probleem: als de nieuwe techniek deugde waren de fossielen veel jonger dan was aangenomen, en zeker niet ouder dan vijftigduizend jaar. De jaren erna bleek waarom. Schedel en kaak bleken kunstmatig verkleurd en verouderd, de gevonden kiezen met een vijl in de juist vorm gebracht. De Piltdown-mens, aanvankelijk omarmd als de missende schakel tussen aap en mens, was een ordinaire vervalsing. De schedel is volgens moderne metingen niet ouder dan zo'n zeshonderdtwintig jaar, waarschijnlijk geroofd uit een middeleeuws graf, en de kaak, afkomstig van een orang-oetan, is zelfs maar vijfhonderd jaar oud. De twee hebben nooit iets met elkaar te maken gehad, tot een onverlaat ze tot een fossiel geheel smeedde.
Over de identiteit van deze vervalser zijn inmiddels boekenkasten vol geschreven. Vrijwel alle betrokkenen zijn in het verleden met overleg van bewijsstukken aangewezen als de dader en door anderen met evenveel bewijs weer vrijgepleit. De meest recente verdachte is Martin Hinton, een bescheiden conservator op de zoölogische afdeling van hetzelfde Londense museum waar Smith Woodward werkte ten tijde van de vondsten in Piltdown. In 1996 onthulde de Linnean Society, een gewichtig gezelschap van vooraanstaande biologen, dat er een koffer met de initialen ‘M.H.’ bestond, waarin zich