plaatjes van koper en zo, en ook doekjes die nat werden gemaakt met een fles uit onze winkel’.
‘De zuil van Volta,’ wist mijn vader. Hij had er zwavelzuur voor geleverd. En kwik voor weer een ander toestel. Wasbenzine ook en ether; geregeld liep hij in de middagpauze met stopflessen over de brede, granieten treden de gang in naar het lokaal van meneer Wassenberg.
Voor de kwekelingen zat het erop, het was de laatste schooldag. Met mijn broertje en zusje zat ik naast de familie van de conciërge vooraan in de gymzaal. De hoge ramen waren deze bloedhete zomeravond verduisterd. Aan de balk van de springtouwen hingen zware lampen. Er was een toneelvloer gekomen, de stoelen die men 's middags uit de klassen had gehaald, waren allemaal bezet. Ergens achterin stond mijn vader. Ineens was het aardedonker. Je hoorde muziek die aanhield, rondjes draaide op steeds dezelfde melodie, elke keer iets harder. Er was een tafel, eerst nog niet. In het licht van de andere lamp werd langzaam een boekenkast zichtbaar.
Niemand kuchte meer toen men ineens De Dood zag staan, hij was van knekels. Ik trok mijn zusje op mijn schoot als om hem af te weren, maar zijn fluorescerende botten bleken soepel en vol leven danste hij op de maten van de muziek. De zaal lachte, wij op de voorste rij nog niet. ‘Wassenberg!’ hoorde je de conciërge zeggen.
Dit Wassenberg? Ik herkende hem niet, mijn aandacht ging uit naar de balletmeisjes. Ze hielden zwarte paraplu's omhoog met een lange, spitse punt erop, van een van de baleinen liep een draad naar de grond. Terwijl de muziek zich opzweepte, klonken er onweersgeluiden. Bliksemflitsen schoten door de zaal, tekenden twee seconden lang een rivierenlandschap van licht, net als op de grote blindenkaart. Even dacht ik dat ik Lobith zag, maar ineens was er weer De Dood. Met een puntige vinger stak hij in het donker dat over het podium hing. Schijnwerpers sprongen aan, ook de twee gele. ‘Wassenberg!’ zei de zaal, ik had het goed gehoord.
Ineens was er een enorm wiel op een tafel die op glazen bollen stond, omringd door stangen, buizen, cilinders, geelkoperen bollen. En grote flessen die met dikke staven vastzaten aan een glimmende bol, precies midden boven. Er was een tweede skelet gekomen, dat de De Dood hielp met het draaien van de twee grote, glazen schijven die deze elektriseermachine zo dadelijk in vol bedrijf zou zetten. Mijn zusje trok ik nog steviger tegen me aan. We dachten iets van een knetteren te horen, de conciërge had Kiki, zijn jongste dochtertje, op voorhand al op zijn arm genomen. Hij wist ongetwij-