een leuk neologisme uit Person@ges te noemen, maatschappijkritisch.
Declercq maakt moderne poëzie met een knipoog naar de traditie. Hij begint Person@ges met een dichterlijke figuur die 's nachts een meisje brouwt naar beproefd alchimistisch recept. Verwijzingen naar de zwarte romantiek zijn veelvuldig, het bruist rond de kolven. Het speciale aan dit proces is dat Declercq niet alleen een beroep doet op exacte wetenschappen en literaire klassieken maar ook, zeker in een latere afdeling van de bundel, op frases uit het hedendaagse, door reclame gedomineerde stadsbestaan: Byron lives his life to the max, zeg maar. Een wat dit betreft zinspelend woord is pop, dat in allerlei afleidingen in Person@ges voorkomt. Het vertegenwoordigt de low culture vanwaaruit Declercq, naast de achterin onthulde citaten uit letterkundig verantwoorde teksten, zijn bundel heeft samengesteld. Person@ges ontplooit ‘schizoglossie’.
Tevens vertegenwoordigt pop een tussenstadium in ontwikkeling. Dit geldt bij Declercq voor de geliefde, het object van zijn poëzie, én voor het subject, om wie de centrale vraagstelling cirkelt. Meer dan een mozaïek krijgt de lezer van Person@ges niet te zien: ‘Er is geen hand die duidt’. De bundel is bewust zo geconstrueerd dat elke identiteit divergent blijkt. Woordgrappend zou je kunnen zeggen dat pop vrijheid biedt tot bespiegeling. Want allemachtig, gespiegeld wordt er in Person@ges. De bundel heeft een rederijkersgestrenge, symmetrische opzet. Bijna elk woord blijkt zijn sporen achter te laten. Lezen van Declercq is ook bladeren. Het bakerrijmpje voor de geliefde uit het olipododriga-vers wordt bijvoorbeeld verderop in de bundel, in het gedicht ‘Het meisje leven’, toegelicht: ‘Ze moet je als kinderrijmpje bijgebleven zijn’.
Maar mag je van toelichting spreken? Die gestrengheid lijkt me slechts één pool, van codes en gewoontes. Daartegenover staat de pool van de alomtegenwoordigheid, het overbewustzijn van de versplinterende wereld van alledag. Declercq maakt in zijn teksten veelvuldig, bijna autoritair gebruik van de komma en dat is een paradoxaal verbindingsteken. Naarmate hij in de taal zo een striktere orde aanbrengt groeien de ruimtes tussen de mensen en dingen. Mensen en dingen wórden ruimtes. Je kunt die tegenpool benoemen in de term spatten, waarvan Person@ges eveneens allerlei afleidingen geeft. Hoe dynamisch die term ook klinkt, het blijkt om iets kwetsbaars te gaan. Zoals poëzie in haar affe staat, dat in het gedicht ‘Miguel Declercq’ (waarvan de bundel uiteraard twee stuks in petto heeft) lijkt te worden gelieerd aan bellenblazen. Bij de esthetische, lege, in zichzelf besloten, ‘luchtbelwaterpasexacte o’ is de minste beweging voldoende voor uiteenspatten. De bundel stelt zichzelf ter discussie.
Pool en antipool zijn ingezet ‘tot het spreken zelf vervalt’. Om tot zwijgen te komen heeft Declercq veel taal nodig. Dat past bij hetgeen hij in De Revisor naar aanleiding van zijn sonnettenkrans schreef: het wit verdrongen, de breuken opgevuld. Niet ieder woord is daarbij even gelukkig gekozen. Met name in de beeldspraak toont Person@ges soms tekorten. ‘Een plas / spat als een rookpluim op’ staat er bijvoorbeeld, en: ‘ze stuitert als een kogel’. Hier had een redacteur nuttig werk kunnen verrichten. Hij had in één moeite door de inhoudsopgave en de flaptekst kunnen corrigeren.
Ik vind Person@ges geen volkomen geslaagde, maar wel een erg interessante bundel. Ze tekent het poëtisch klimaat in Vlaanderen, dat vrijzinniger en ambitieuzer is dan dat in Nederland. Hier debuteren regelmatig dichters bij wie je afvraagt of ze weleens wat hebben gelezen, bijvoorbeeld poëzie van na de Tweede Wereldoorlog (voorzover aanwezig maakt de kritiek het hun ook makkelijk). Ook is Declercq pas 21 jaar. Hij lijkt me veel verder dan zijn collega-debutanten uit het steile noorden die in het beste geval wat ongevaarlijke alledaagse vervreemding tentoonspreiden. Maar ik was al voor Declercq gewonnen toen ik zag dat zijn bundel is opgedragen aan zijn ouders.
Person@ges valt een bronnenonderzoek te