op tafel, een zekere meneer Leenderts komt binnen en waarschuwt hem voor de laatste keer (waarvoor hij Vink waarschuwt blijft duister, misschien is het wel juist die ‘laatste keer’ waarvoor hij hem waarschuwt); hij gooit de vaas met bloemen op de grond (en richt soms nog andere vernielingen aan), vertrekt, waarna Vinks geliefde, Dora, de kamer binnenkomt met een picknickmand en het voorstel naar het strand te gaan, om vervolgens weer alleen te vertrekken. Vink stelt zich in sommige van de ‘hoofdstukjes’ voor hoe het Dora op het strand vergaat. In de meeste ‘hoofdstukjes’ komen vervolgens twee jongens voor (de een staat op de schouders van de ander en vertelt wat hij in Vinks kamer ziet), en aan het slot is sprake van een koor dat voor Vinks huis oefent voor een zangconcours. ‘Bloemen verwelken, schepen vergaan, / maar onze liefde, o onze liefde blijft altijd bestaan,’ zingt het, en steeds is er een ontevreden, soms wanhopige, soms woedende of anderszins ontdane dirigent die aftikt. In sommige ‘hoofdstukjes’ is dan nog sprake van een motorfiets die door de straat rijdt.
Je begrijpt al heel gauw de bedoeling van een en ander, want in de 52 ‘hoofdstukjes’ worden we meegevoerd langs de verschillende gemoedsstemmingen die met liefde verbonden zijn of waarin liefde je kan brengen. Van ‘aardig’ en ‘achterdochtig’ via bijvoorbeeld ‘besluiteloos’, ‘dankbaar’, ‘gelukkig’, ‘jaloers’, ‘onderdanig’, ‘schaamteloos’ en zelfs ‘stervend’, naar ‘wreed’, ‘zenuwachtig’ en ‘ziek’ (er is een register opgenomen). Het is zoiets als het spelen van één en dezelfde etude op 52 verschillende manieren, steeds dezelfde melodie, maar toch steeds anders klinkend. Elk van de gemoedsstemmingen maakt dat hetzelfde verhaaltje zich weer anders aan je voordoet - en je kunt een zeker plezier beleven aan de manier waarop Tellegen dat doet. Wat gebeurt er met die vaas met gladiolen, bijvoorbeeld? Ja, die gaat aan scherven, meestal door toedoen van de heer Leenderts, maar niet altijd. In de meelijwekkende variant stoot Leenderts met zijn knie tegen het tafelblad, waardoor de vaas omvalt, van de tafel rolt en breekt; in het haatdragende hoofdstukje smijt Leenderts (natuurlijk) de vaas met gladiolen tegen een schilderij van een paardenrace uit de vorige eeuw (nóg zo'n constante in het verhaaltje, dat schilderij), terwijl in het almachtige hoofdstukje de vaas met gladiolen zich zelfstandig losmaakt van de tafel en tegen het plafond vliegt - een variant waarin het Vink is die Leenderts' ‘laatste waarschuwing’ zelf lijkt te regisseren en hem een tango laat dansen: ‘Sneller,’ zo vuurt hij hem aan, ‘gepassioneerder.’ Iedere variant voegt zijn eigen absurditeit toe aan de op zich al absurde situatie van een man die je kamer komt binnen stuiven om je voor de allerlaatste keer te waarschuwen. En meermalen schoot ik dan ook in de lach.
Toch begin je je, doorlezend, af te vragen of het hier misschien niet om meer gaat dan alleen maar etudes, vingeroefeningen die bedoeld zijn om te laten zien dat liefde vele gemoedsstemmingen herbergt die van die liefde telkens iets heel anders maken. Die vraag is op zich al interessant genoeg en leidt weer tot het soort hersengymnastiek dat ik ook nu weer best opwindend wil vinden. Is bijvoorbeeld de achterdocht die door de liefde gewekt kan worden niet juist het tegendeel van wat we ons zo in het algemeen bij liefde voorstellen? Of nog iets anders: is achterdocht niet óók liefde? Jaloezie is het zeker, al vervult het ons nu juist niet met liefde. Integendeel. En maakt liefde misschien ook haatdragend? Of is wie haatdragend is misschien vervuld van liefde? Het een kan maar moeilijk zonder het ander en de schijnbare eenduidigheid van het ‘ik houd van je’ verkeert in een chaos van elkaar tegensprekende, elkaar wederzijds opheffende aanduidingen voor steeds datzelfde gevoel.
Als het Tellegens bedoeling was geweest om dit via de truuk van het steeds opnieuw onder een andere belichting vertelde verhaaltje nog eens duidelijk te maken (want het is en blijft een truukje), was Dora nog steeds een weinig opzienbarend boek. Dan weet ik betere. Maar