| |
| |
| |
Huub Beurskens
Pentimento
A man that looks on glasse
Or if he pleaseth, through it passe,
And then the heav'n espie.
Schijnbaar nog net zichtbaar
tussen een watermolen en een groep oude eiken
zit een ruiter in de zon op zijn paard
dat te drinken staat aan een wijkplaats
van de zich almaar naar hier verbredende
ondiepe en bochtige maar toch wel bevaarbare
rivier die op zich kalm onder meer wolken
en bomen zich ononderbroken telkens weer
verrassend verwassen weerspiegelen laat.
Er wordt in gestengeld. En eruit te voorschijn.
En op één plaats blijvend op gedreven door waterlelieblad.
door twee kinderen die het ondoorzichtig
makend schitteren van het water veeleer spannend
vinden dan hinderlijk. En door enkele anderen,
Er wendt een boot in tegen de overkant. Maar
de stroom splitst zich - kan dat? - en zo is links
eveneens een andere oever voor om wie het water heen,
hem stadig achterlatend, verder gaat.
| |
| |
Terwijl er almaar schaduwen bleven komen
en gaan en nog komen blijven ongetwijfeld,
alsof ze iets zelfstandigs zijn
met hun rustig dwars drijven
over het warm landschap heen,
waartoe ook zijzelf behoren
en dat een en al uitvloeisel is
van zijn ginder van weiden en heuvels,
John Constable, Stratford Mill, The Young Waltonians. 1820. Privé collectie.
| |
| |
tot in de finesses te beheersen
door middel van de perspectivische verkleining
laat een gaai de boomkroon
die hem verscholen gehouden heeft
achter met een rauwe kreet.
Iemand tracht zich voor te stellen wat
zo'n vogel, onzichtbaar in het nog net
zichtbare neergestreken, zien moet als
hij omziet en sluit zacht het boek
met kleurenreproducties op zijn schoot.
Op het omslag glimt een vergroot detail
en de man ziet er al voorzichtig zich openen
de lattenpoort tussen oeverstruweel en zich betreden
een tuin met rozen die bloeien in de twintigste zomer
van de negentiende eeuw en waarvan er misschien evenveel
staan in een vaas achter een der ramen van het landgoed
waartoe de perken, borders en gazons behoren.
Met een hand strijkt hij erover.
Het is glad. Onuitputtelijk desondanks
zijn er vondsten te beleven.
Op de wolkenlucht, in zwart
omrande rode kapitalen met schreven,
en voor het allereerst ziet hij,
al woont hij hier al lang en zit hij hier ook vaak,
hoe gecraqueleerd de verf is
gelaagd, hoe gestreken, en zo tastbaar
bestaande, als het heden in, over en uit
Er loopt een lieveheersbeestje tegen het glas omhoog.
| |
| |
Zal hij het naar buiten laten? Het is een der laatste lentedagen
van de twintigste eeuw. Maar april. Gisteren nog viel er sneeuw
in de stad. Het blijft niet droog. Zie de wolken eens onophoudelijk
zonder gat aan komen jagen vanuit het westen en in de lengterichting
van de lange, smalle, aan weerskanten gesloten, hoog bebouwde straat
als is die een soort omgekeerd kanaal dat zo water aanvoert
dat uit zee is opgestegen... Heeft hij wel goed gekeken?
Hij slaat het boek weer open
en zoekt, bladerend langs kusten, sluizen, binnenwegen,
Alles is er hetzelfde gebleven. Nog steeds,
onder dezelfde opkomende wolkenlucht, in hetzelfde
zonder dat er wordt omgekeken, de hengelaars,
het paard dat staat te drinken terwijl zijn berijder
er geduldig op te wachten zit,
de boot die wendt tegen de overkant,
het drijvend blad van de waterplant,
de watermolen met zijn onderslagrad - echter, hoe
draait dat wanneer het draait, wat het glinsterend doet?
Niet afhankelijk van hoe het toevallig waait. Altijd tegen de druk
van de rivier in toch? Maar staat de wind in zo'n fraai gecomponeerd
landschap niet ook altijd schijnbaar slechts toevallig dwars
op een richting van het bewegen van iets anders? En vissen,
zwemmen die niet het liefst tegen weer zuurstofrijk water in?
keert het water van de stroom, al het water
van de stroom, elk deel als het geheel
te komen scheen te vloeien,
om af te buigen ongetwijfeld juist voor gindse heuvels
en naar zee waarvandaan nu de wolken die kwamen komen!
| |
| |
Even is de man heerlijk duizelend
in alles in en om hem heen.
is de zwartgestipte rode kever.
zijn de eerste druppels regen.
Eigenlijk alleen de stroomrichting is nog onveranderd gebleven.
Maar ooit, ooit was daar natuurlijk ook geen land maar zee.
En zonder de fotografie en de industrie had nooit de man achter
zijn raam zo over een zomer gebogen en erin verdiept gezeten.
Dezelfde man die leest dat,
als je daar nu gaat kijken,
‘during the last morning hour’,
alles vol met autowrakken ligt,
behorend tot een of andere garage,
dat de molen helemaal is verdwenen,
de walkanten versterkt zijn met beton
en er een loopbrug is over de Stour.
Of hij hieruit lering trekt?
Dat kan altijd nog. Later, later.
Als er geen momenten meer
komen die men graag o zo graag rekt.
|
|