Bart Moeyaert
Sober
Over Judith Herzberg
Er is veel te veel op de wereld. Er zijn te veel mensen, er is smog, te veel mest ook. Soms wordt erover gepraat, maar over het teveel aan woorden heeft bijna niemand het, terwijl het juist mijn ergernis van elke dag is.
Op de radio zegt de man die zich net versprak dat hij zich ‘per ongeluk zonet heeft versproken’. Alsof ik niet gehoord heb dat hij zich versprak. Alsof ik niet weet dat verspreken doorgaans ‘per ongeluk’ gebeurt. Toch staat de radioman bekend als ‘welbespraakt’, omdat hij vlot en vooral véél praat.
In boeken wordt zacht gefluisterd, hard geschreeuwd of stil geglimlacht, en er is blijkbaar geen mens die er een punthoofd van krijgt. Als fluisteren loeihard gebeurt, dan heet het volgens mij schreeuwen, en als een glimlach gepaard gaat met geluid, dan noem ik het grinniken, of dan scheelt er in elk geval ergens iets met een gebit. Toch staat het goed als je veel woorden gebruikt en dikke pillen schrijft, want dan heet je taal vaak ‘bloemrijk’.
Ik stoor me ook wezenloos aan het getater van dames en heren op de televisie. Ze hebben het volzinnen lang over de hoed van de koningin, of over de veer op de hoed van de koningin, en als het moet zelfs over de kont van de kip waar de veer uit getrokken is. Alle woorden zijn goed, als de gaatjes maar met praatjes worden gevuld.
Er zijn veel te veel woorden op de wereld, maar gelukkig is Judith Herzberg er ook nog. Zij is niet te veel. Integendeel. Ze is net als haar gedichten, haar toneelteksten, haar liedjes, haar filmscenario's: precies genoeg. Met wat ze schrijft, geeft ze me net voldoende woorden om een wereldje te bouwen met alles erop en eraan: ik weet precies hoe alles eruitziet, hoe alles smaakt, geurt of stinkt, en voelt. Als ze schrijft zoals in het heel korte ‘Bijna nooit’: ‘Bijna nooit zie je een vogel in de lucht / zich bedenken, zwenken, terug,’ dan heb ik daar heel veel aan. Andere mensen begrijpen misschien niet wat ik bedoel, maar op die paar woorden kan ik kauwen als op een hele roman. Soms richt ik met een paar woorden de lege kamer in mijn hoofd in.
Judith Herzbergs woorden wekken vaak een gevoel van weemoed bij me op. Ik zie beelden van vroeger terug, ik voel weer wat ik gisteren of langer geleden voelde. Soms vergeet ik zelfs dat ik een bundel van Herzberg op schoot heb, en merk ik pas minuten later dat ik een hele tijd in mijn verleden heb zitten rommelen, omdat ik daar blijkbaar nog wezenlijke gevoelens had liggen - enkel en alleen omdat een gedicht me aanzette tot denken, dromen, graven. Het gebeurt eigenlijk bijna zoals in haar eigen gedicht, ‘Elke ochtend’: ‘Elke ochtend, tussen het aandoen / van zijn linker- en zijn rechterschoen / trekt zijn hele leven even langs. / Soms komt de rechterschoen er dan / bijna niet meer van.’
Goede gedichten maken belangrijke gevoelens los en hebben precies genoeg woorden. Elke woordballast zou de mogelijkheid om gevoelens en beelden naar boven te brengen alleen maar belemmeren. De mooiste zinnen vind ik schijnbaar sobere zinnen die ik hon-