De Gids. Jaargang 161
(1998)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 537]
| |
[Nummer 8]Nikkooq
De allersterkste.
Heeft goede manieren.
Heeft geen vijanden.
Is in zijn beste jaren.
Heeft twee dochters.
Met lange tussenpozen baart zijn vrouw hem kinderen. Toen zijn eerstgeborene al tamelijk groot was, baart zij een klein zusje voor haar. Toen ze hem het tweede kind had geschonken, was moeder niet gelukkig met nog een dochter. Ze valt haar man aan: ‘Ik zou wel eens willen weten of het jouw schuld is dat we alleen meisjes krijgen.’ ‘Nou, nou, nou...’ Haar man trekt een tamelijk strak gezicht... ‘Rustig nou maar, we zijn toch nog jong... Jij bent gezond. Met mij gaat het goed. Ik ben de golven nog de baas. Zouden we mettertijd niet een zoon krijgen,’Ga naar eind1. troost hij zijn vrouw... Stel je voor, een vader die zoiets doet...! Dus groeit ze op, de jongste dochter groeit op. Hij neemt zelfs de gewoonte aan om te zeggen: ‘Nou, die lijkt echt op haar vader! Ze is net als ik!’ Hij heeft het idee dat haar spieren alles aankunnen en goede manieren heeft ze. Dus spreekt hij als gewoonlijk zijn vrouw toe en zijn dochters ook: ‘Jullie hebt helemaal niets te vrezen. Ik heb geen vijanden. Ik heb niet gemoord en ik heb niemand kwaad gedaan. Ook al zijn jullie maar lieve, zwakke vrouwen, jullie hebt niets te duchten.’
En dan verhuist er op een keer een buitengewoon sterk man die uitsluitend zonen heeft van dezelfde leeftijd als de zoon van hem, de (andere) sterke man; als het nu was geweest, was hij (een van de zonen van de nieuwe sterke man) maar een paar maanden ouder dan hij (de zoon die de sterkste krijgt). | |
[pagina 538]
| |
Dan wordt de vrouw van de sterke man zwanger. Ja, dan wordt ze opeens zwanger. Toen was de tijd voor de bevalling ongeveer gekomen, en dus krijgt ze pijn, terwijl die man van haar in zijn kajak aan het roeien was. Ze heeft dus weeën. Dus iemand laten halen die dat soort dingen kan regelen. Dus deze voorovergebogen haar helpen. ‘Je hebt een zoon. Een prachtjongen!’
En toen - de sterke man liet op zich wachten. Ja, liet op zich wachten...! Pas in de loop van de ochtend: ‘Je hebt een zoo-oon!’ riepen ze hem toe. En dan is er echt iemand die zijn verrukking probeert te verbergen! - die man dus, die overigens niet de indruk wekt iemand te zijn die ernaar snakt een zoon te krijgen! Omdat hij niet minder dan drie zeehonden op sleeptouw heeft, probeert hij dus uit alle macht een buitengewoon harde slag, dus hij breekt zijn pagaai, zodat het een behoorlijke klap geeft. Alleen de zeehonden houden de kajak nog overeind. Lacht en lacht. Komt aan land. Als hij aan land komt met die drie zeehonden op sleeptouw... neemt hij de kleinste voor zichzelf, trekt er dan nog twee uit het water: ‘Alsjeblieft!’ Ze werpen zich er natuurlijk op als wilden. Hij barst los in een flinke lach. ‘En wij die niets te eten hebben, als de vrouw het niet klaarmaakt!’... terwijl hij zijn vangst weggeeft. Dan zegt hij alleen maar tegen ze: ‘Vergeet niet mijn stuurgerei terug te geven.’ Natuurlijk vinden ze dat meteen goed. De kleinste van hen neemt dan de kleinste die hij op sleeptouw had bij zijn flap en draagt hem aan wal. Draagt hem aan wal en ze villen hem, zijn plaatsgenoten. En dan, als deze heel sterke man thuiskomt, naar zijn vrouw toe, die een zoon heeft gebaard, met een vette grijns: ‘Je hebt een zoon gebaard?’ ‘Ja, ik heb een zoon gebaard. Net zo eentje als jij!’ En dan kijkt hij naar zijn prachtige zoon die zo op hem zou lijken! ‘Een wel-ook-op-zijn-vader-lijkende...!’ En dan groeit hij op. Ze groeien op. (En nu die Akullikoq, zoals ze hem noemen.)
Een paar dagen later zei hij, de sterke man, opeens tegen zijn vrouw: | |
[pagina 539]
| |
‘Jij die liefst jongens wilde, jij wilde een jongen, geef hem dan een naam!’ ‘Heb jij dan iemand die je na aan het hart lag?’ ‘Ja, ik herinner me een bepaald persoon.Ga naar eind2. Mijn eerbiedwaardige oom van vaderszijde, Nikkooq, naar hem is niemand vernoemd... laat hem Nikkooq heten.’ Dus werd het Nikkooq.
En zo groeien ze samen op, Nikkooq en Akullikoq.Ga naar eind3. En die man dus die alleen jongens heeft, krijgt algauw een broertje voor hem. Maar het gaat hier dus om degene die ze Akullikoq noemen. En nu zal blijken dat hij de sterke, hij die alleen jongens heeft, wedijvert met Nikkooqs vader. Maar ook dat Akullikoq wedijvert met Nikkooq. Probeert altijd van hem te winnen. Maar ze kunnen hen niet aan! Altijd verliezen ze allebei, Akullikoq en die vader, Nikkooq en zijn vader zijn niet te verslaan. Maar de vader schaft geen nieuwe kajak aan voor Nikkooq, ook niet toen hij al een opgeschoten jongen was. Maar al heel, heel vlug schaft de vader die alleen jongens heeft, een nieuwe kajak aan voor die Akullikoq. Wat een vangst die nu thuisbrengt! Nikkooq vangt met alleen een katapult. Alleen een katapult. Ringzeehondenjongen, bonte-zeehondenjongen, ringzeehonden. Voor de vrouwenjas van zijn oudere zus, voor de broek van zeehondenhuid, hij vangt alle kledingstukken bij elkaar met alleen maar een katapult.
Op een keer - gebeurt het dat ze, zoals jongens wel vaker overkomt, dat ze ruzie maken en dat je dan Akullikoq hoort die Nikkooq nogal agressief uit begint te schelden: ‘Idioot zonder “oqaq”! Idioot zonder oqaq!’ Hij bedoelt: ‘Idioot zonder kajak. Idioot zonder kajak!’ Naar aanleiding daarvan zegt een familielid dan tegen Nikkooqs vader: ‘Heb je er niet over gedacht je arme zoon zijn eerste kajak aan te schaffen?’ De vader noemt hem immers zelf ‘mijn arme zoon’, ook al is hij nog zo goed in het vangen. Hij, de vader, glimlacht en zegt dan: ‘Mijn eigen vader gaf mij mijn eerste kajak veel te vroeg.Ga naar eind4. Voor ik het gevaar kende (onderscheid tussen spel en gevaar). Als andere mensen me niet hadden geholpen, was ik vandaag niet in leven geweest. Vooral als we te ijverig op zoek waren naar jonge zeeleeuwen, was | |
[pagina 540]
| |
het aan de anderen te danken dat ik niet verdronk, zo vaak als ik kantelde.Ga naar eind5. Omdat mijn vader mijn eerste kajak aanschafte voor ik er ook maar een idee van had wat gevaar was, wil ik zelf wachten met mijn eerste zoon totdat hij er rijp voor is, omdat hij ondanks alles mijn enige zoon is!’ ‘Nou, daar moet je toch wat aan doen, ik help je wel!’ En zo deed hij het zijne om hem met zijn eerste vangst te helpen, dit oude familielid helpt hem. En kijk, hoe die Nikkooq uitvaart! Zo goed in het vangen! En die ander, Akullikoq, die overigens allang een kajak heeft, die overtreft hij zelfs. Vooral als er bonte-zeehondenjongen zijn. Omdat Nikkooq hem steeds vóór is, als deze bonte-zeehondenjongen gevangen moeten worden, begint de ander, Akullikoq, steeds agressiever tegen hem te zeggen: ‘Dat voor zo iemand, die alleen vrouwtjes in de familie heeft!’ ‘Zeker! Ik heb alleen zusters, dat is waar, en om die reden zul je me nooit vóór zijn, als het erom gaat wie als eerste bonte-zeehondenjongen vangt.’ En zo gaan ze door. Nee, Akullikoq zal nooit toegeven, dat is duidelijk. Zijn vader wil zijn mannetje staan tegenover de vader van Nikkooq, dat is duidelijk. Zo staan de zaken.
Er gaan jaren voorbij. En nu worden ze allebei volwassen. En dan worden ze allebei grote vangers. Jaren verstrijken. Als Nikkooq iets bijzonders vangt, moet hij absoluut hetzelfde vangen, die Akullikoq. Als hij iets bijzonders vangt, die Nikkooq, moet hij iedere keer iets vangen wat erop lijkt. En zo staan de zaken... staan zaken. Maar Nikkooq is onbetwistbaar nog steeds de eerste in alles: narwals, walrussen, ijsberen... deze zeldzame dieren en niet zomaar gewone zeehonden! Zo staan de zaken dus, dat merk je af en toe. En daarna wordt het langzamerhand steeds duidelijker, en toen was het zo. Toen was het ook zo dat een van de manieren om sterk te worden, dat krachtig stoten met je heupen of je schouders - en dat had tot in | |
[pagina 541]
| |
mijn tijd overleefd... ook al ben ik maar een eenvoudige vrouw. Gingen rechtop staan. Geen uitgestoken ellebogen. Stonden met de voeten buitengewoon stevig neergezet! En dan vreselijk op je hoede. Maar we waren op onze hoede, rechtop. Ze zeiden: geen ellebogen uitsteken. En dan stoten met je heupen. Stoten! Wie onbeweeglijk bleef, was de sterkste... Wij stonden volkomen onbeweeglijk, wij waren de sterksten... hahaha... hahahaaa. Zelfs die eenvoudige vrouwen...!
En dan doen ze allemaal zo. Als ze het een poosje gedaan hebben, wil die Akullikoq ook. Hoewel hij het niet kan. En toen gebeurde het. En daarna begint het zoals gewoonlijk te stormen... en net als het begint te stormen, wil Nikkooq er alleen op uit, en gaat nu aan wal na eerst zijn kajak klaargemaakt te hebben. Als hij aan wal gaat, gaat de ander eindelijk naar het water, al in zijn waterafstotende anorak, en doet alsof er niets aan de hand is. Als hij dan naar het water gaat - rrrh, wel heb je me ooit! Daar staat Akullikoq rechtop: heel erg op zijn hoede! Naast zijn kajak staat hij in de houding. Zo groot! Zo'n flinke kerel! Hij wil een geweldige duw hebben. Een geweldige duw. Wil stoten! Natuurlijk geeft Nikkooq hem meteen een harde stoot, als hij er zo nadrukkelijk om vraagt. En dan: ‘Arme Nik-kooq!’ hoor je iemand zeggen. Alleen zijn vader noemde hem toch zijn arme zoon. En dan klinkt het weer: ‘Die goe-de, goe-de Nik-kooq!’ Nou nou, wat heeft die Akullikoq ineens veel te zeggen: ‘Wil je een grap uithalen’... ook al wil ik alleen maar een grap uithalen, hij gebruikt zoals gewoonlijk al zijn krachten... ‘Kom maar op, kom maar, kom maar!’ Maar Nikkooq komt niet op. Nikkooq gaat weg. Zijn vader was hem immers wegwijs aan het maken met de kajak.
Hoewel hij nu niet meer de gewoonte heeft naar NatsimasoqGa naar eind6. te roeien, begint hij er weer naartoe te gaan... omdat hij volgens hem er weer naar verlangt Natsimasoq terug te zien, de plek waar hij anders niet meer naartoe ging. Er wordt verteld dat hij dus bij Natsimasoq kajak voer samen met | |
[pagina 542]
| |
die prachtige-natuurlijk-altijd-als-eerste-de-speer-werpende jongeman. Als nog-steeds-het-snelst-in-het-werpen-van-de-speer-naar- zeehonden, werpt hij nu zijn speer, en dan roeit zijn vader naar hem toe, komt bij hem, terwijl hij bezig is te proberen de zeehond vast te sjorren... die hij gevangen heeft. Zegt dan: ‘O nee, hè. Ook al kun je nu best vangen, ben je toch zo onhandig als het om het hanteren van de kajak gaat!... Zo onzelfstandig!’ Zijn prachtige zoon vertoont een brede grijns. Hij weet best dat zijn vader de waarheid spreekt. Dat hij niet tegen zijn vader op kan als het om het vastsjorren van zeehonden gaat. En als zijn vader dan de speer heeft geworpen en zijn zoon zich naar hem toe haast: ‘Hé, hé!’ Hij was allang klaar met het vastsjorren van de zeehond, ook al had hij twee klapmutsen gevangen. En zo deed hij dat, en zo deden zij dat, en zo gaan ze door.
Er wordt gezegd dat Akullikoq zich meestal schaamt om met hem op vangst te gaan. Volgens hem omdat ze moeite zouden hebben om hem te overtreffen. Volgens hem omdat ze zelf denken dat ze beter zijn. In feite was hij (Nikkooq) de mindere. En zo gaan ze maar door. Vooral als de bonte-zeehondenjongen uitzwemmen... na hun geboorte. Nee, hij blijft hen niet vóór als het om dat soort dingen gaat. Als de walrussen zijn gekomen, grote walrussen, dan wordt Nikkooq echt onoverwinnelijk. En toen gebeurde het dat toen de walrussen kwamen, liggen ze het meest van de tijd op de uitkijk, af en toe vangen ze... ze vangen veel, veel walrussen. Een walrus neemt, zoals zo vaak gebeurt, een kajakman met zich mee de diepte in. En intussen gebeurde dit, helaas dus... En zelfs tot op de dag van vandaag zeggen ze dat het gebeurt... dat sommige soorten zeehonden verdwijnen nadat ze een kajakman mee de diepte in hebben genomen... Sommige verdwijnen helemaal... Het heet dat ze gewetenswroeging hebben. Heel veel later duiken ze dan weer op, vooral die walrussen bijvoorbeeld. Toen ze die kajakman mee hadden genomen, verdwenen ze helemaal.
Korte tijd na deze gebeurtenis komt hij op een avond op bezoek, dat oude familielid, van Nikkooq en van de anderen, een oud man is hij | |
[pagina 543]
| |
en hij zegt opeens tegen Nikkooq: ‘Zeg, ook al voel je je volstrekt de meerdere van de angstaanjagende Akullikoq, toch moet je hem in alles van je laten winnen! Want ik heb een vermoeden dat hij wanhopig over je is. Hij wil je te lijf.Ga naar eind7. Jazeker, zo erg denk ik dat hij is. Ik denk dat het helemaal mis is met hem. Ook al kun je er in de wind gemakkelijk op uit, moet je maar liever thuisblijven! Het ziet er dus naar uit dat hij je naar het leven staat. Daar zie ik hem zelfs voor aan.’ Dan zegt hij opeens, Nikkooq: ‘Dat denk ik ook... Eigenlijk, bedacht ik, wacht hij er alleen maar op tot ik er alleen op uitga in de kajak. En als ik dan samen met anderen roei, achtervolgt hij me niet.’ Dan klinkt het ineens in koor: ‘Ja, dat is waar. Wij vinden allemaal dat dat het geval is,’ zeiden alle mannen die op bezoek waren.
En dan opeens roepen ze op een keer dat er een ijsbeer in de buurt is. Maar die was toen al gevlucht. Nikkooq terwijl hij geestdriftig opspringt: ‘Deze keer ontzie ik niemand!’ Springt op! Die twee zijn even oud onder de jongeren, Akullikoq en Nikkooq. Ze spurten allemaal weg, zelfs de mannen van middelbare leeftijd, omdat een ijsbeer een zeldzaamheid is. Hoewel ze hard proberen te lopen, lijkt het wel alsof ze de ijsbeer alleen maar een stukje verder blazen. Zeker is dat Nikkooq niet achteraan komt! Terwijl sommigen de ijsbeer ophouden, begint Nikkooq te rennen en te springen. Zijn ‘moedertje’ lacht heel trots: ‘Mijn lieve zoon!’
Er wordt verteld dat zijn vader herhaaldelijk met een glimlach gezegd moet hebben: ‘Dat is die onrijpe zoon van me, ook al is hij dan toch een man geworden. Alleen zijn lieve zusjes lijken op mij! Af en toe heb ik er zelfs spijt van dat ik zijn lieve grote zus niet haar eerste kajak heb gegeven.’ Er wordt verteld dat deze oudere zus al flink roeide toen ze klein was. Wat een kracht! als zij aan de roeiriem trok.
En toen - terwijl de anderen zich even achter een klip bevonden, moet Nikkooq hebben gezegd: ‘Pas als ik hem inhaal, pas dan geef ik hem de doodsstoot, maar niet vanuit de verte.’ Pas als hij hem inhaalt, pas als hij zich naar hem omkeert, raakt hij hem recht in zijn hart. | |
[pagina 544]
| |
Want hij heeft de gewoonte, volgens hemzelf, om die arme dieren niet eerst te laten lijden. Gewoon om ertoe bij te dragen ze zo vlug mogelijk te doden, ze niet eerst te laten lijden voor ze doodgaan. Pas als hij zich naar hem omkeert, raakt hij hem recht in zijn hart. Krijgt hem te pakken. Nadat hij hem heeft, komen ze natuurlijk allemaal aanrennen. Natuurlijk krijgen ze zoals gewoonlijk allemaal een deel van de vangst. Tot en met elke rib wordt aan ieder klein kind gegeven. Omdat het zijn allereerste ijsberenvangst is en omdat hij feitelijk verbaasd is over zichzelf, doet hij wat hij kan om hem op zijn ene schouder te krijgen. Door hem ergens op te zetten, krijgt hij hem omhoog en draagt hem op zijn ene schouder naar huis, zijn reuze ijsberenvangst. En wat zijn ze verrast. En voor hem: ‘Kijk nou die... stakker weer!’ zegt zijn moeder alleen maar, met een haar-trots-verradende glimlach... ‘Kijk nou dat arme kleine broertje weer!’ Als hij zijn vangst voor het huis neergooit, klinkt er een behoorlijke klap. Zo was dat. En dan daarna, dan roepen ze: ‘Nu is er eten voor alle “mannen”!’ Zijn moeder vergast op alle mogelijke andere gerechten behalve ijsberenvlees als ze de mannen bijeenroept om de ijsberenvangst te vieren. Vergast zelfs ook op gedroogd vlees, vis, puur uit de behoefte om iedereen genoeg te geven, omdat zij een graag-jongens-prijzende vrouw is. Alleen de ribben en de prachtige kop worden opgediend, daar moeten ze nu genoegen mee nemen, zelfs ook soep. Want de hele rest van het beest is immers nog onrein. De delen die ze anders zelf zouden hebben opgegeten, daar vergast ze nu de mannen op, om de jongen te prijzen. Zijn ribben... en zijn kop. Hoewel daar niet erg veel vlees aan zit. Van alles wat, zelfs zwarte bessen dienden zijn vader en moeder op. Hij, de vader, glimlacht alleen maar wat, als hij de haar-zoonprijzende moeder ziet... Dit gebeurde allemaal.
Een poosje nadat hij hem had gevangen, was er een walrus die een kajakman te pakken kreeg, zoals zo vaak weer een kajakman mee de diepte introk. De walrussen verdwenen en bleven weg, hoewel het | |
[pagina 545]
| |
herfst werd. Nee, die gaan heel ver de zee op. Zij proberen hoopvol om ze in het oog te krijgen. De dagen worden korter, ze kijken nog steeds naar ze uit, maar niemand ziet iets, helemaal niemand. En dan op een avond, terwijl ze na een vangsttocht bij elkaar zitten, beginnen ze te praten, die mannen van middelbare leeftijd: ‘Oh, denk je eens in, lekkere vette walrushersenen!’ zeggen ze, de een na de ander. ‘Oh, stel je voor, lekkere gegiste hersenen.’ ‘Oh, stel je voor, die lekkere voorflappen, als het vel zacht is geworden en los is geraakt van het vlees.’ Zo verlangen ze naar die lekkernijen. De jongeren doen net of ze niets horen. Op een dag, juist als de dagen als het ware aan het afnemen zijn, komt er een wolkenloze ochtendschemering. En zoals gewoonlijk gaat Nikkooq dan ook als eerste op pad. Hij roeit en roeit maar door en door en door en door. Tenslotte verandert het vasteland in een streep, volgens hem leek ons land nu op een plank! Er is hier feitelijk iemand die dat een keer heeft gezien! Hij vertelde dat ons land op de riem van een katapult leek, de hoge hoge bergen, daar zijn alleen nog maar kleine stukjes wolk. Maar óf, óf er een walrus te zien was? Pas nadat hij heel lang heeft gevaren, is er nu vast en zeker, vast en zeker een zucht te horen die niet zomaar het hijgen van een zeehond is. Kort daarna was hij eindelijk op weg naar een paar grote walrussen. Als hij ziet en herkent dat het gehijg is van grote walrussen, nadert hij ze, hoewel er al bijna geen daglicht meer is. Als hij dichterbij komt, gooit hij natuurlijk de harpoen, nadat hij eerst de grootste heeft uitgezocht. Op hetzelfde ogenblik dat hij het dier harpoeneert, maakt hij hem zo vlug mogelijk dood. ‘Nou, jaaa...’ ... had overigens met één willen volstaan, maar omdat er immers zoveel mensen in de woonplaats zijn en natuurlijk ook de naar-walrussenvlees-verlangende ouderen en zelf verlangt hij ook naar walrussenvlees. ‘Laat me er nog een vangen. Een die vaker omhoogkomt om te blazen.’ Hij harpoeneert er een die een beetje kleiner is, maakt hem dan vast. Hij sleept hem mee, sleept ze allebei mee, ook al is het laat geworden. Tegen het aanbreken van het donker gaat hij weg. Roeit zo hard hij kan. Roeit naar land zonder ook maar één andere kajakvaarder tegen te komen. Nadat hij een flink stuk geroeid heeft en nog | |
[pagina 546]
| |
een behoorlijk stuk geroeid heeft, duiken er dan een paar kajakken op bij Timmerleq. Zij die die morgen ook waren uitgeroeid en die hem trouwens uit hadden zien roeien, steeds verder, maar die zelf niet durfden, omdat ze vonden dat ze al heel ver op zee waren en die nu bij Timmerli waren, allemaal zijn woonplaatsgenoten... Onder hen ook Akullikoq! Zijn manier om iemand uit te dagen! Zo stond het ervoor. Maar dan sleept hij zo goed als het gaat naar land. De ene na de andere kajak komt aan met wat zeehondenvangst, en sommige zelfs ook met narwals. Maar hun eigen arme Nikkooq was verdwenen. Op het moment dat ze horen dat hij wordt vermist, zegt een van de kajakmannen opeens: ‘Ja maar, hij was ook recht naar zee aan het roeien. Ik ving net een glimp van hem op, maar hij schoot weg. Wat zou hij daar moeten, zo ver van land. Zo ver.’ ‘Wat zou hij nu van plan zijn?’ zei de een na de ander. ‘Er waren anders veel zeehonden op onze route, zou hij niet gewoon op onze vaarroute gebleven zijn, als hij op zeehonden uit was...’ En sommigen hebben walvissen gevangen...
Toen begon de duisternis in te vallen. Maar geen Nikkooq. Tenslotte wordt zijn vader bedroefd. Dat is, dacht hij, omdat hij zoveel zwakker is dan hijzelf... Hoewel het totaal windstil is. Dan zegt hij tegen zijn vrouw en zijn familie: ‘Ik zou weleens willen weten of hij, die arme zielige jongen, zich zo ver op zee heeft gewaagd om naar een paar arme zielige walrussen uit te zien?’ Zijn vrouw geeft hem gelijk: ‘Het zou me niks verbazen als hij er niet op uit is getrokken om uit te zien naar een paar arme walrussen.’ Dan klinkt het alsof er iemand rent, hoewel het al donker is. ‘Nikkooq komt met iets aanslepen. Nikkooq heeft twee stuks op sleeptouw!’ Dan piept de maan te voorschijn, en wat komt hij helder stralend te voorschijn! ‘Ach, laat die arme ziel toch eindelijk met vangst thuiskomen,’ klinkt het van zijn vader, buitengewoon opgelucht dat hij hem in levenden lijve thuiskrijgt. ‘Ze zeggen dat baby-broertje met iets aan komt slepen, de lieverd.’ | |
[pagina 547]
| |
Een vrouwelijke dorpsgenoot als een echo: ‘Ze zeggen dat Nikkooq op weg is. Hij komt er nu aan. En kijk, hoe hij eraan komt!’ Zo klinkt het. En daarna klinkt het dan: ‘Wat een stel! Mooieniet-bijzonder-kleine walrussen had hij gevangen! De een echt reusachtig. Echt reusachtig. De ander minder vet.’ De wachtenden, die hij nu nadert, zijn verrukt! Nou, tut-tut, hoe niemand, niemand achteraan wil staan. Als hij aankomt, stapt zijn vader natuurlijk naar voren. ‘Ach, hoe ik arme stakker jou eindelijk in levenden lijve thuiskrijg! Nog een keer ben ik, arme stakker, eindelijk van de angst verlost dat je dood was. Ach, wat zijn we allemaal, en ook die arme vrouwen, toch ongerust geweest!’ ‘Ik was zoals gewoonlijk alleen maar langzaam. Ik heb vast zoals gewoonlijk veel te langzaam geroeid. Want ze waren niet bijzonder ver de zee op...’ Weer is hij zoals gewoonlijk bescheiden... ‘Ze hielden zich niet zo ver op zee op, ze bevonden zich niet bijzonder ver weg, maar ik was gewoon wat sloom.’ Als hij dan aan land komt, pakt hij de grote stoottanden van de minst vette beet, trekt hem de wal op, nog een stukje verder en legt hem dan op de grond. Dan, die nog-vettere trekt hij met een geweldige beweging aan land, laat hem op de grond zakken. Terwijl hij hem neerlegt: ‘Alsjeblieft!’ Rukt die grote stoottanden los en: ‘Alsjeblieft!’ Neemt zelf alleen de stoottanden. Zijn vader bevestigt zijn uitspraak: ‘Alsjeblieft!’ En hoe ze nu allemaal aan het villen slaan! Er wordt verteld dat de oude vrouwtjes anderen van pure gulzigheid niet ontzagen en bovendien sneden ze hun mannelijke plaatsgenoten. Uit haast. Uit gulzigheid! Alleen maar aan één stuk door gezoem! Dat hij zelf deze reuze vette walrus heeft gevangen, Teraarneq! Allang had ze het vuur aan, zijn moeder. Hij kwam immers pas heel laat in de avond, toen die mooie maan te voorschijn kwam. En dan duurt het even. En daarna klinkt er een: ‘Dan is er eten voor de mannen!’ Oh, goh, en dat hoewel sommigen hun eigen eten al bijna klaar hadden. Er komt een groep mannen om samen te eten. Maar de slechte Akullikoq komt helemaal niet. | |
[pagina 548]
| |
Volgende uitnodiging: ‘Dan is er eten voor de vrouwen!’ ‘Ja maar...’ geven ze uitdrukking aan hun bescheidenheid... ‘Ja maar, we hebben ons al zo onbescheiden van het vlees bediend.’ Inderdaad, ze hebben bovendien zelfs in sommige van de andere aanwezigen gesneden. Gulzigheid! Akullikoq komt helemaal niet. Nee! Zegt dus begrijpelijk genoeg: ‘Het is natuurlijk niet mijn allereerste vangst, maar het is nu al heel lang geleden dat er een walrus is gevangen en daarom is het zo wenselijk dat Akullikoq ook aan de gemeenschappelijke maaltijd deelneemt. Waarom komt hij toch niet?’ Diens vader en broers, - zeker uit verlegenheid: ‘Hij is niet zo dol op eten als wij.’ ‘Jee, maar wij dus...’ beginnen sommige van de mannelijke gasten... ‘Jee, wij hebben zo naar walrussenvlees verlangd. Meer dan ooit. En hoewel we nu al vlees van de walrus aan het koken zijn, verheugen we er ons meer dan ooit op om het te eten.’ Zo komen ze met aanduidingen en wachten tot hij komt opdagen. Maar het gebeurde niet, ze moesten naar huis.
Feitelijk vertoont Akullikoq zich dus niet meer. Feitelijk vertoont hij zich niet meer. Als hij, Nikkooq, Nikkooq en de anderen op een vroege ochtend vertrekken, als zij dan thuiskomen, dan is Akullikoq altijd weg. Er wordt verteld dat hij midden in de nacht vertrokken is. Zonder naar hem te vragen, horen ze nu regelmatig dat hij midden in de nacht pleegt te vertrekken, die slechte Akullikoq. En bovendien - zou zij, de moeder van Nikkooq, een mooie zangvogel zijn, eentje-met-scherp-verstand. Slim. Kwiek. Alles gaat erin. ‘Jasses...’ Ze kon zich er zelfs niet toe brengen om het hardop te zeggen, hmm, ze fluisterde half en half... ‘Lieve help! Zo doen ze dat dus! als ze dus bezig zijn leven te blazen in een tupilak!’ Het is immers overduidelijk dat hij feitelijk een tupilak aan het maken is om onze eigen arme Nikkooq - kwaad te doen!’ Tenslotte hebben alle bewoners van de woonplaats het gerucht gehoord. Het gerucht heeft zich verspreid. Zelfs als hij thuiskomt, kijkt hij alleen maar omlaag. | |
[pagina 549]
| |
Hij doet een paar keer een poging om naar bed te gaan, maar zodra de anderen in slaap vallen, staat hij op en gaat weg. Iedereen weet nu hoe het zit met hem.
Geleidelijk aan worden de dagen korter. Nu zijn ze al erg kort. Echt heel kort. Echt heel kort. Dan komt de kou. Dan komt de sneeuw. De dagen worden heel kort. Dan gebeurt het op een dag dat zijn ouders tegen Nikkooq zeggen: ‘Weet je, er is geen twijfel meer dat hij bezig is een tupilak te maken om je kwaad te doen...’ Dat bleek juist te zijn! ‘... Hij maakt een ongelukswezen om jou te treffen. Probeer hem nu maar een beetje in de gaten te houden!’
Dus bij gelegenheid begint Nikkooq hem in de gaten te houden. Slaapt niet, slaapt niet, slaapt niet. Houdt de kajak in het oog en houdt de kajak in het oog. Dan op een keer - midden in de nacht, als de maan op zijn hoogst staat, gaat hij naar het water om hen te beloeren en ziet hem opeens, juist op het punt om weg te gaan. Houdt hem nog steeds in het oog... Er wordt verteld dat er aan de buitenste rand van hun woonplaats, in westelijke richting, een fjord was waar een riviertje in stroomde met een groot meer. Houdt hem nog steeds in het oog. Weg - dan verdwijnt hij opeens de fjord in en smelt ineen met het maanlicht. Als Nikkooq thuiskomt, gaat hij meteen naar bed en slaapt in. De volgende morgen zegt hij echter niets. Hoewel hij niets heeft gezegd, klinkt het gerucht: ‘Jee, moeten jullie nou eens horen. Akullikoq was er in het holst van de nacht op uitgegaan. Er wordt dus ook gezegd dat hij slaapt noch eet. En het gerucht wil dat hij er vannacht op uit is gegaan, midden in de nacht.’ Nu moet Nikkooq al zijn gerei bijeenzoeken. Controleert het goed op het kleinste gebrek. Dus deze nacht. Naar de plek waar hij verdween. Volgt hem. En - daar zie je maar weer! Er waren een paar voetsporen in de sneeuw. Maar geen kajak te zien. Dus beende hij weg, de fjord in, die met het riviertje, en toen hij keek, vanaf de monding van de rivier: ‘Aha! daar zit zeker een kajak verscholen, een verstopte kajak.’ Maar op het pad zijn ook wat voetsporen te zien... hoewel wel geprobeerd is die sporen zo min mogelijk zichtbaar te maken... | |
[pagina 550]
| |
Het is duidelijk dat hij geprobeerd heeft om in dezelfde voetsporen te stappen om daarna de andere voetsporen onzichtbaar te maken. Klimt nu omhoog om hem van bovenaf in de gaten te houden, heeft al zijn wapens klaar; is op alles beducht met zijn wapens... Loopt zo vlug als hij kan, omdat hij voelt dat hij hem weldra in het oog zal krijgen, daar in de diepte. Als hij de oorsprong van het meertje... riviertje nadert, als de voetsporen tot het meer doorlopen... Als hij de oorsprong van het meer nadert, waar het meer, de rivier ontspringt: met zijn rug naar hem toe zit hij bij de bron, waar het meer zijn oorsprong heeft, bij de oorsprong van het meer zit hij er met zijn rug naar toe! Helemaal rond en in elkaar gekromd zit hij maar omlaag te staren. Geheel versteend zit hij in zijn eigen kruis te staren! Dan begint hij hem met langzame passen en volstrekt geluidloos te naderen. Stel je voor: hij zit te mompelen! Er klinkt gemompel uit zijn keel! Ongelooflijk! Hij betrapt zichzelf er opeens op dat hij zijn muts afzet, op het moment dat het duidelijk is dat de man spreekt. Hij loopt door en loopt door. Loopt langzaam en voorzichtig op hem af. Echt heel erg voorzichtig. Met al zijn wapens in zijn hand. Toen hij omhoog ging klimmen, had hij er al voor gezorgd dat zijn eigen kajak al in de juiste vaarrichting lag, hoewel hij op dat moment al had ontdekt dat die verstopte kajak, de kajak van Akullikoq, die weggestopt was... Zijn eigen kajak had hij klaargelegd, de goede kant op... Op het moment dat hij hem ziet en hem ziet zitten mompelen, sluipt hij er heel voorzichtig naar toe om te zien wat hij doet: hij laat hem sabbelen op wat hij tussen zijn benen heeft, en hij heeft al leven gekregen in de tupilak die hij aan het maken is! Er wordt verteld, dat hij op het volgende moment een hard zuiggeluid hoort. Dat is de tupilak die zuigt op wat hij in zijn kruis heeft. En dan wordt het hem duidelijk dat de man tegen zijn tupilak zit te praten: ‘Je moet Nikkooq aanvallen... je moet Nikkooq aanvallen. Als je hem niet aankunt op het vasteland, moet je hem op zee aanvallen! En als je hem op zee niet aankunt, overval hem dan op het vasteland!’ O jee, er wordt verteld... dat die griezelige tupilak met zijn mond en met zijn hoofd met een ‘mmm, mmm, mjaa...’ - omdat dat ding- | |
[pagina 551]
| |
waar-hij-op-sabbelt te lekker was om los te laten... zegt hij ja met zijn mond en zijn hoofd tegelijk. ‘Als hij hem niet aankan op het vasteland, dan op de zee, moet hij aanvallen!’ Ongelooflijk! En stel je even voor, gaat hij nu door met praten: ‘De eerste keer dat je je aan Nikkooq vertoont, moet je je als een jong van een bonte zeehond vertonen... Vertoon je als een bonte zeehond, want daar is hij dol op, op bonte zeehonden!’ En toen, en toen: ‘Dat is een... zijn manier-om-zich-te-handhaven, bonte zeehonden vangen. Vertoon je vooral als een bonte zeehond, als je je de eerste keer aan hem vertoont!’ Hm, hm, hm... En dan - nu laat hij hem los! Dat betekent dat hij levend wordt. Met een flink smakgeluid laat hij het ding waar hij op zuigt, los uit zijn mond. Op datzelfde ogenblik springt Nikkooq juist op en zegt over de schouder van Akullikoq: ‘Jij daar, wat verbeeld je je eigenlijk wel!’ Wat ben jij nou toch aan het doen? staat hij te vragen. Dan richt hij zijn blik heel langzaam omhoog, Akullikoq... Op hetzelfde ogenblik dat hij opkijkt... Ongelooflijk...! Nikkooq staat toch paraat met al zijn wapens, op alles voorbereid. Op hetzelfde ogenblik dat hij omlaag staat te praten... gaat hij heel stilletjes op zijn buik liggen. Hij zakt heel zachtjes in elkaar en gaat op zijn buik liggen. Als hij zo op zijn buik ligt, staat hij een hele poos naar hem, maar tilt dan zijn hoofd op door zijn voorhoofd vast te houden, en tilt zijn hoofd op. Witter dan de sneeuw zelf. Zo bleek is hij opeens en hij ademt niet! Op hetzelfde moment springt zijn tupilak op en is al spoorloos verdwenen over de rivier. Hij schudt hem door elkaar en doet wat hij kan: ‘Akullikoq... Akullikoq!’ Trekt hij aan hem... ‘Akullikoq, Akullikoq!’ Hij blijkt dood te zijn! Hij die een ogenblik geleden nog instructies gaf om Nikkooq aan te vallen: ‘... zo niet aan land, dan op zee.’ Zodra hij hem daarboven naar hem zag staan kijken, zakte hij in elkaar, op zijn buik. Wit als sneeuw! | |
[pagina 552]
| |
Als hij zich zijn woorden herinnert, kijkt hij naar de rivier: de tupilak! Kijk hoe hij in een bonte zeehond is veranderd, buigt voorover... en is opeens de rivier af! Oh, wat ongelooflijk! Zijn moeder had het hem wel verteld: ‘Er wordt verteld dat tupilaks zo in elkaar zitten. Alleen zolang ze in de rivier zijn, kun je ze aanvallen. Maar op het moment dat ze in zee vallen, zijn ze niet minder hard dan de zwarte steen... zijn ze niet zachter dan de zwarte rotsen.’ Er wordt verteld dat je alleen door je harpoenpunt in een linkerwant te stoppen in ze kunt steken. Pas dan is het mogelijk om in ze te steken. Als hij eenmaal op zee is, is hij volkomen onaantastbaar. Maar in de rivier is hij net zo zacht als alle andere dieren die je vangt. Als het snelle wezen dat hij is... maar wel gehinderd door het water van een dam, de dam van de rivier, die trouwens ook kronkelt... rent hij omlaag! Oho, ka-sa-nga! Op tupilakjacht! Op hetzelfde moment denkt hij aan zijn moeders woorden: ‘Er wordt verteld dat je alleen maar in hem kunt steken als hij in de rivier is, waar hij even zacht is als alle andere dieren die je vangt!’ Hij volgt en volgt hem vanaf de oever en blijft hem vanaf de oever volgen, en nu is hij heel dicht bij de plek waar hij verder naar de zee kan glijden. Als hij met de waterval de rivier in gaat, zou hij vrijwel meteen doorglijden, de zee in.
Dan begint hij, de tupilak, bang te worden als hij ontdekt dat Nikkooq hem volgt! Arhmm...! Wat een ogenblik geleden een bonte zeehond was, verandert nu in een forel en verdwijnt onder een middelgroot rotsblok in de rivier. Stel je even voor! Op hetzelfde moment dat hij zo geweldig verbluft is, voelt hij angst om dood te gaan. Nikkooq die normaal nooit voor zijn leven vreest! Als hij al een poosje door de rivier waadt, neemt hij dan zijn grote lans, nee, zijn grote blaasspeer om de forel dood te steken... niet met de speer gooien... En met wat een formidabele zekerheid steekt hij hem neer! Hoewel hij spartelt om los te komen, trekt hij hem op en op hetzelfde moment dat hij hem vangt, verandert hij in een bonte zeehond. Echt ongelooflijk! | |
[pagina 553]
| |
Toen hij hem verder op de oever had getrokken en hem neer had gelegd, was hij in een bonte zeehond veranderd... en nu hij dood is... is hij ook bezorgd over de arme ‘baas’ van de tupilak en gaat de wal op om te zien of er nog leven in zit. Ach, wee! Hij is zo dood als een pier. Zo hard als iets bevrorens. Al zijn bloed is gestold en daarom is hij spierwit geworden. En dan daarna: ‘Ach, laat ik hem maar tot moes slaan!’ En hij begint zijn tupilak tot moes te slaan... de tupilak van de ander. Als hij hem in stukken slaat: ach, heremejee! Zoiets is nog nooit vertoond! Uit het grote bovenarmbot van de grootste van Nikkooqs walrussenvangst had hij een tupilak gevormd. En een heleboel botten van een heleboel dieren... vogels, vissen, herten, zeehonden... al hun botten waren in het bovenarmbot van de walrus gestoken door ze met een boogboor vast te boren, ze zaten zo vast dat ze in staat waren om in van alles en nog wat te veranderen... Zelfs ook in mensenbotten! En nu begint hij hem pas echt tot moes te slaan! Als hij hem heeft verbrijzeld en verbrijzeld en verbrijzeld en verbrijzeld, begint het donker te worden. Er is nog een beetje licht. Dus hij vangt hem en verspreidt en verspreidt en verspreidt hem overal, overal, overal verspreidt hij hem en zet dat bovenarmbot van zijn (Nikkooqs) eigen walrusvangst... voor zichzelf boven op een steen. Als hij het daar zo neerlegt, gaat hij naar zijn ‘baas’, klimt omhoog, gaat naar hem terug. Er zit immers niets anders op. Hij voelt zich natuurlijk verplicht. Gaat naar de kajak van de ander, rukt de huid eraf en wikkelt hem erin en legt hem terug op zijn plaats. Iemand moet hem later maar komen begraven. Als hij de man in de huid heeft gewikkeld en hem weer heeft neergelegd, pakt hij zijn griezelige tupilak en verspreidt hem, maar zo dat er iets van zichtbaar is voor iedereen. Legt het niet laag voor laag neer, de man is immers al dood. Nadat het donker is geworden, als het donker wordt, gaat hij naar huis.
Als hij thuiskomt, nee maar, wat heeft het geregend... Zegt zijn moeder... Dan zegt zijn moeder dus - er wordt immers gezegd dat zijn moeder een zangvogel, een scherpzinnige was! - ‘Je hebt toch niet een tupilak kleingekregen?’ | |
[pagina 554]
| |
Er wordt gezegd dat iemand die een tupilak heeft gedood, er zo uitziet in zijn gezicht. En nu moet de zoon dus wel aan zijn verhaal beginnen dat hij inderdaad een tupilak heeft gedood en wat Akullikoq had aangericht, dat hij een tupilak had gevormd uit Nikkooqs eigen buit, uit het grote bovenarmbot. Hij moet het hele verhaal wel vertellen, omdat iedereen het moet horen. Omdat ze een paar mensen op bezoek hebben, sijpelt het verhaal in een mum van tijd naar iedereen. Zelfs zijn eigen familie hoort het. Een van de vele broers zegt dan opeens: ‘Omdat die verachtelijke stakker hem zelf moet hebben vermoord, ziet hij er zo uit.’ Zijn sterke vader, Akullikoqs vader, zegt dan: ‘Als hij geen verwondingen heeft, moeten zijn (Nikkooqs) woorden waar zijn! Maar als hij verwondingen heeft, is er geen twijfel aan dat hij hem zelf heeft gedood!’ Natuurlijk zwegen ze van misnoegen. Natuurlijk sliep niemand die nacht. Angst! Noch de ouders, noch de kleine kinderen, wie ook maar in staat was de situatie te bevatten, kon slapen van pure angst. Sommigen huilden, sommigen heel bang omdat er een griezelige tupilak gedood was. Het kwam maar heel zelden voor dat er een tupilak werd gedood! Er wordt immers verteld dat niemand, als hij zich in de zee bevindt, helemaal niemand hem kan raken zonder eerst een harpoenpunt in een linkerwant te hebben gestopt, omdat hij niet zachter was dan zwarte steen. De enige manier om hem aan te kunnen, was door de harpoenpunt in je linkerwant te proppen. Er wordt verteld dat hij heel zacht wordt als hij in een rivier terechtkomt... net zo zacht als andere dieren die je kunt vangen.
De volgende dag vertrokken ze, natuurlijk samen met een paar anderen en Nikkooq zelf, om de dode aan te wijzen. Hij had natuurlijk geen schrammen of verwondingen. Nee! Ook niet het geringste teken dat erop duidde, hoewel ze zijn hele lichaam onderzochten. Geen enkel litteken, geen enkel teken van wat dan ook konden ze aan zijn lichaam ontdekken, terwijl ze tegelijkertijd bang voor hem waren! En ze zagen dat er niets verdachts was. De griezelige tupilak die totaal vermorzeld was, bleek trouwens over enorme krachten te beschikken. Dat bovenarmbot van Nikkooqs vangst bewoog en wipte zelfs op. Dat zou betekenen dat de tupilak levend probeerde te worden! En toen moesten ze het wel in stukken slaan. | |
[pagina 555]
| |
Ze gingen weer naar huis zonder hem te begraven omdat ze bang voor hem waren. Er verliepen een paar dagen zonder dat hij was begraven, toen begint Nikkooqs moeder opeens tegen hem te praten: ‘Er wordt verteld dat die arme doden die niemand wil begraven, zich veranderen in beschermers voor wie hen begraaft - zelfs voor hun vroegere vijand. Er wordt verteld dat zijn ziel... er wordt verteld dat zelfs heidenen in de ziel geloven... ze weten dat we een ziel hebben... er wordt verteld dat ze degene die hen begraaft zo dankbaar zijn, ook als het hun eigen vijand was, zijn ze hem dankbaar om begraven te worden. Ga jij hem begraven, mijn lieve zoon!’ ‘Ik ga met je mee!’ - zijn vader. Ze stuurden een boodschap naar zijn familie: ‘Nikkooq gaat Akullikoq begraven. Hij wil graag weten welke plaats Akullikoq mooi vond.’ De familie zou hebben geantwoord: ‘Eigenlijk is dat de rivier die ontspringt aan het grote meer... de berghelling tegenover de plaats waar hij de tupilak heeft gevormd. Daarboven, de top van die helling zei hij dat hij mooi vond. Hij vertelde dat hij er af en toe heen ging omdat het een prachtige plek was... om vossen of sneeuwhoenders te vangen... om iets te vangen!’ De vader ging met hem mee toen hij (Nikkooq) vertrok om hem te begraven. Hij begroef hem natuurlijk op een verantwoorde manier, zodat de dieren het lijk niet konden opeten. Hij was ook zijn slachtoffer niet! Hij was ook zijn vijand niet! In zekere zin had hij ook zelfmoord gepleegd! Stierf op zo'n merkwaardige manier. Hij stierf ook op die merkwaardige manier... geen schrammetje of teken van wat dan ook... ging gewoon op zijn buik liggen! Ze begroeven hem, hij en zijn sterke vader, op de meest verantwoorde manier zodat de dieren niet bij het lijk konden. Ze gingen naar huis. De winter ging voorbij. Na de winter gingen er jaren voorbij. En toen kwam de tijd dat de familie van Akullikoq nood leed en hem opeens begon te missen, hun flinke middelste broer, Akulleq, omdat hij zoveel ving. ‘Zeg, zou hij zelf geloven... die vuile Nikkooq zelf geloven dat hij het overleeft!’ zei de broer die na Akullikoq kwam. ‘Ik ga gaten steken in zijn armzalige kajak!’ Zo gezegd, zo gedaan. Hij ging die avond naar Nikkooqs kajak, en op het moment dat hij erin keek! Ongelooflijk! Hun eigen slechte Akulleq zat met wijd opengesperde ogen voor zich uit te kijken! In Nikkooqs kajak... zat hem met opengesperde ogen recht aan te staren! | |
[pagina 556]
| |
‘Akull...’ zonder zijn woorden af te maken viel hij om en stierf! En er was nog iemand bij hem en die ander probeerde hem er al van te weerhouden gaten in de kajak te maken... ‘Akull...’ Viel hij op zijn buik zonder zijn woorden af te maken. Het bleek dat hij die griezelige Akulleq, zijn broer, in Nikkooqs kajak zag zitten en met opengesperde ogen op een griezelige manier zag staren. Het bleek dat hij de beschermer van Nikkooq was geworden, omdat hij hem had begraven. Omdat hij anders totaal verworpen zou zijn in een verlaten oord, waar zijn ziel in zekere zin nog in leven was. Het bleek dat hij hem op die manier verdedigde. Er wordt verteld dat het achtervolgen van Nikkooq en zijn familie van toen af ophield. Men kreeg respect voor hen. Nikkooq en ook zijn ouders kregen tot het eind van hun leven geen schrammetje. Dat was ook omdat ze er niet onder te krijgen waren. Bovendien hielden ze veel van hem, hielden zoveel van hem! Zijn buurtgenoten. Er wordt verteld dat niemand sindsdien nog een tupilak heeft gevormd! Hier eindigt men meestal.
Verteld door Bibiana Mikkelsen, Deens van Arnaq Grove, Nederlandse vertaling Annelies van Hees |
|