| |
| |
| |
Caroline Lamarche
Verhaal van een vrachtwagenchauffeur
Ze zullen het wel leuk hebben gevonden bij het Gezinsblad, een brief van een vrachtwagenchauffeur. Dat zal ze niet vaak overkomen. Ik had geschreven: ‘Niet zo lang geleden rende er op de snelweg een in de steek gelaten hond langs de middenberm. Dat is heel gevaarlijk, dat kan een dodelijk ongeluk creëren.’ Nadat ik het had opgeschreven, bedacht ik me dat ‘creëren’ misschien niet het goede woord was, maar ik heb het toch laten staan, omdat ik geen beter kon vinden en beelden creëren doe ik dagelijks, hoewel ik erbij had gezet: ‘Mijn job is vrachtwagenchauffeur.’ Verder had ik geschreven dat het echt een probleem was, die in de steek gelaten honden, dat het niet de eerste keer was dat ik zoiets zag en dat ik dat even wilde laten weten, niet zozeer omdat de mensen het dan beseffen, als wel voor mijn kinderen, opdat zij weten dat een vrachtwagenchauffeur veel meer van het leven ziet dan een kantoormens en wel degelijk iets te vertellen heeft, zelfs al heeft hij niet gestudeerd. Wanneer ik bijvoorbeeld 's ochtends met mijn vrachtwagen wegrijd, merk ik, omdat ik niets anders te doen heb dan om me heen te kijken, eigenaardige dingen op en daar praat ik over. Ik praat erover wanneer het kan, wanneer ik mensen tegenkom die zin hebben om te luisteren, wat niet zo vaak voorkomt, omdat er op de parkeerplaatsen waar gestopt wordt vanwege de vermoeidheid niets bijzonders wordt gezegd. Daarbij komt dat ik van nature niet veel praat. En mijn kinderen zie ik nauwelijks. Gelukkig zorgt hun moeder voor ze, de engel. Maar wanneer ze naar de universiteit gaan en ik gepensioneerd ben, moet ik ze iets te vertellen hebben, anders zullen ze op me neerkijken zoals alle kinderen doen. Ik wil niet beweren dat ons gezin een uitzondering zal zijn, als m'n kinderen wel gaan studeren wat ik, juist vanwege mijn ouders, niet heb kunnen doen.
Dat heb ik geschreven en nu wacht ik op een antwoord. Ik schrijf vaak naar kranten en over het algemeen vinden ze het heel leuk, dat een man die gewoonlijk niets te melden heeft toch iets te melden
| |
| |
heeft. Wanneer ik bijvoorbeeld 's morgens vertrek, let ik goed op alles en merk ik dat op het moment dat ik vertrek, het dakraam van een huis in de buurt altijd open staat. Ik zeg dan bij mezelf: kijk, degene die daar boven slaapt, staat ook vroeg op. En als er op een dag een kussensloop buiten op het dak ligt, zeg ik bij mezelf: daar ligt een sloop te drogen, dat is dus 's nachts nat geworden of vies gemaakt, dus heeft er een kind overgegeven - en plotseling denk ik aan mijn kind, of aan mijn kinderen, dat hangt van de dag af, die - zoals iedereen - ook hun kleine begrijpelijke ongemakken hebben, zoals te veel gegeten of geen zin hebben om naar school te gaan.
Dan krijg ik een weer een ingeving en ik schrijf naar een ander blad, bijvoorbeeld naar De moderne vrouw, dat mijn kind elke morgen moet overgeven voor hij naar school gaat en wat je dan moet doen en dat mijn vrouw er met niemand over durft te praten, maar dat ik de vrijheid neem te schrijven en hoop dat ik iets van ze zal horen. En dan antwoorden ze opgewekt, en zeggen dat er waarschijnlijk wel een psycholoog aan de school van mijn kind is vebonden, bij wie we te rade kunnen gaan. Of is er misschien een communicatiestoornis in het gezin, in ieder geval een probleem - ze gebruiken woorden waardoor je je nooit schuldig voelt - maar goed, een probleem dus, waarover je het kind op een vriendelijke manier zou moeten proberen te laten praten, door hem bijvoorbeeld over mijn werkdag te vertellen, over wat ik gezien heb vanuit mijn vrachtwagen, over het kussensloop uit het dakraam; dat is een goed idee, meneer, u kunt goed observeren, daar moet u gebruik van maken, dus vertel uw kind van het kussensloop uit het dakraam en vraag hem wat hij ervan vindt, of hij denkt dat er daar ook een klein jongetje woont, dat overgeeft voordat hij naar school gaat en waarom dan. En uw kind, dat zich inleeft - dat woord gebruikten ze - in een ander, gaat dan over dat kind praten. Zo gaat dat. En u, u hebt naast vrachtwagenchauffeur uw ‘job als ouder’ gedaan. Ze zeggen job, omdat ik vrachtwagenchauffeur mijn ‘job’ heb genoemd. Ouder zijn kan een hele klus zijn, en dat doe je niet even als een baan in een net pak en gepoetste schoenen.
Je zou zeggen dat alles werk kan zijn. Zelfs beelden creëren. Want ik heb geen kinderen en mijn vrouw is weggegaan. Misschien heb ik de hond ook wel verzonnen. Toch heb ik mijn vrachtwagen stilgezet, ben ik uit de cabine gestapt en heb ik met armgebaren de mensen duidelijk gemaakt dat ze vaart moesten minderen en hoewel ze wel 120 of 140 reden, hebben ze gehoorzaam vaart geminderd, ze dachten aan een ongeluk verderop - men respecteert vrachtwagenchauffeurs, tenminste, als ze in hun vrachtwagen zitten of ernaast
| |
| |
staan. Dus misschien minderden ze vaart voor een denkbeeldige hond of een verzonnen ongeluk, maar ik geloof wel degelijk dat ik die hond als een gek langs de middenberm heb zien rennen. Het was niets anders dan een waarneming, zoals het kussensloop op het dak, dus ik heb gedaan wat ik moest doen, ik heb mijn vrachtwagen stilgezet. Al die auto's hebben door mij vaart geminderd, ik heb zelfs gezichten gezien, die ik nooit zie omdat ze meestal te hard voorbijflitsen. Die gezichten keken verbaasd naar me, ze bedankten me met een gebaar, of ze draaiden het raampje naar beneden en vroegen: ‘Wat is er?’ Ik had niet altijd tijd om te antwoorden, of ik riep: ‘Een hond!’ Toen ik voor de eerste keer ‘Een hond’ riep, kreeg ik plotseling ten overstaan van al die mensen de behoefte om in huilen uit te barsten en om me te laten vallen en me zachtjes onder de wielen van de auto's te laten rollen.
Daarom heb ik naar het Gezinsblad geschreven. Vanwege die behoefte om te huilen, die ik kreeg toen ik al die mensen voor me zag. Toen heb ik bedacht dat ik over m'n kinderen moest vertellen - ook al bestonden ze niet - over hun verdriet, toen ze van de hond hoorden, en hoe graag ik tegen iedereen zou willen zeggen dat het verwaarlozen van dieren hetzelfde is als het propageren van slavernij, het is net zo erg, alleen hebben honden, paarden, koeien en kippen de plaats van slaven ingenomen. Overigens ben ik - maar dat ga ik naar het tijdschrift Puur Natuur schrijven - vegetariër geworden. Dat dateert uit de tijd dat ik om één uur 's nachts naar Rungis vertrok om vlees op te halen, alleen maar vlees. De lezers van Puur Natuur moeten weten wat een vleespakhuis en wat een abattoir is, er zouden excursies georganiseerd moeten worden, je zou kunnen beginnen bij de voorkant, met de slagerskramen, zoals Bij Lisette en In de Goede Biefstuk, waar je voor weinig geld het verste vlees van de stad en de lekkerste vleeswaren kan vinden, en dan zou je via de achterkant naar binnen moeten gaan, naar de binnenplaats en daar zou je de beesten zien, die mekkerend en loeiend bij elkaar staan, een soort laatste familiereünie, waar ze zich een beetje kunnen bewegen en met hun ogen staan te knipperen als ze uit de vrachtwagen stappen, en in een hoek ligt er een stapel dampende ingewanden, en daar krijgen sommige beesten een vreemde blik in hun ogen en andere blijven stokstijf staan, als aan de grond genageld, zodat ze met lange haken gepord moeten worden om door te lopen. Daarna komt het voorportaal van de dood. Het is daar smal, er is slechts plaats voor één beest tegelijk en aan weerszijden zwaaien mannen dreigend met hun haken om ze op te jagen. De kalveren zijn het meest in paniek. Ze hebben maandenlang niet mogen bewegen om
| |
| |
blank en heel mals vlees te produceren, en als ze dan in het voorportaal van de dood komen, worden ze gedwongen om te draven, voor de eerste en laatste keer in hun korte leven. Ik heb gezien dat sommige van die vette beesten met hun malse vlees ongelooflijk hoog de lucht in sprongen en dat andere zich woest tegen de muur wierpen. Ze hebben nooit iets anders gedaan dan in onbeweeglijke toestand verrijkte melk drinken, die hun voortdurend werd opgedrongen; hun enige krachtsinspanning was dat ze probeerden om over de afscheidingen heen de kop van het kalf ernaast te bereiken om die te likken, alsof ze aan de uier van een moederkoe zouden willen sabbelen. In het voorportaal van de dood is het donker als in de stal, maar hier schitteren de ogen, zowel van de beesten als van de mannen, allemaal verspreiden ze een bijzondere gloed, die aan het eind van de smalle gang leidt tot de plek waar wordt gedood. Ik ben nooit zo ver gegaan. Ik heb domweg begrepen dat de beesten in die smalle gang al weten dat dit het einde is, dat staat net zo duidelijk in hun ogen geschreven als het braaksel op een kussensloop, het is een kwestie van goed kijken, maar slagers kijken nooit goed, hoewel er toch ook slagers met kinderen zijn, die niet verzonnen zijn maar die ze met hun lieve vrouw hebben gemaakt, kinderen die hun de kaas van het brood eten omdat ze zullen gaan studeren, en die op een dag wel vegetariër móéten worden.
Mijn ouders hebben mij in de steek gelaten. In zekere zin vergemakkelijkt dat de zaken, ik bedoel dat ik er geen behoefte aan heb als een ongelukkig kind te schrijven, zoals ze dat doen in het blad Ado of in Tieners. Aan dat soort bladen heb ik niks te melden, ik kan zelfs niets verzinnen, ik weet niet waarom. Ik lees gewoon de verhalen van de jongeren, die zich erover beklagen dat hun ouders het niet goed vinden dat ze roken of uitgaan of de school willen verlaten of een auto hebben of de hele nacht met hun vriendinnetje doorbrengen. Ik heb erover gedacht daarop te reageren, maar ik zou niets anders te zeggen hebben dan: ‘Ik ben door mijn ouders in de steek gelaten.’ En dan houdt alles op. Want als zoiets eenmaal is gebeurd, wat voor problemen zijn er dan nog? Die zijn er gewoon niet. Je draaft maar door, zoals die hond achter een auto aan rende, een auto die onzichtbaar wordt, te snel voor hem en die niemand kan nawijzen, omdat natuurlijk niemand gezien heeft wanneer die hond eruit werd gegooid. Mensen roepen naar je om met je te praten, om je te helpen, om je te liefkozen in de plaats van degenen die je eruit hebben gegooid, maar je stelt je tevreden met het steeds maar volgen van dat rechte spoor, dat steeds moeilijker te volgen is, maar dat geeft niet want het is een automatisme geworden, je hebt
| |
| |
je richting bepaald en je gaat maar door. Deze bezeten houding is makkelijker dan welke gemoedstoestand dan ook, je hoeft er niet bij na te denken, het is als een vrachtwagenchauffeur op de snelweg van Brussel naar Parijs, je rijdt rechtdoor en aan het eind wacht er een berg vlees die zelfs niet meer bloedt, de berg is gewoon rood, roze, wit en koud, heel koud, daardoor ben je zonder aarzelen, zonder ooit van mening te veranderen, vegetariër geworden. In zekere zin is dat makkelijk, je kijkt niet meer achterom, je ziet niet meer de ogen van de beesten die zullen sterven, je onttrekt je aan je verantwoordelijkheid, je bent schoon en zorgeloos, en de kranten houden van een zorgeloze en schone vrachtwagenchauffeur, die vegetariër is en blijft schrijven over dieren die verlaten worden en over kinderen die zo moeten worden opgevoed dat zulke dingen nooit meer gebeuren.
Soms rijd ik met groente en fruit. Altijd Parijs-Brussel en soms Nederland. De eerste keer dat ik kerstomaatjes vervoerde, werd ik bij de Hollandse grens aangehouden. Die hadden ze nog nooit gezien, die stonden niet op hun artikelenlijst, ze waren in verwarring. Ze wisten niet of ze die nu bij het fruit of bij de groente, de tomaten of de kersen, moesten registreren. Ik vond het grappig die douaniers te zien die in verwarring waren en niet wisten waar ze aan toe waren, die iedereen lieten wachten vanwege een nieuwigheidje dat alleen in Rungis te krijgen was en nog niet in het noorden. Met de kranten is het net zo, ze weten niet zo goed waar ze mij moeten plaatsen, ik ben een fruitachtige groente, een tweeslachtig geval, maar dat is vertederend, een vrachtwagenchauffeur in de rubriek ‘intimiteiten’ van een tijdschrift, dat is mannelijk en kwetsbaar tegelijk, dat is wat de journaliste van Liefde en genegenheid zei toen ik vertelde over de problemen met mijn vrouw van wie ik nog zoveel hou, die blond was en een mooie rode mond had. Dat is opmerkelijk, een trouwe vrachtwagenchauffeur, moet ze bij zichzelf gedacht hebben, daarom heeft ze me ook gebeld, nadat ze mijn gevoelige brief had beantwoord. Ze zei dat ze me graag wilde interviewen over mijn beroep, en als ik iets anders te vertellen had, hoefde ik me niet te generen. Ik heb ja gezegd, maar niet bij mij thuis, want mijn vrouw is gauw van slag, zij zou het niet op prijs stellen dat een aardige journaliste als u mij vragen zou stellen over mijn privé-leven - want de vrachtwagen, dat is mijn echte privé-leven. M'n andere leven mag best in de krant komen, als mijn anonimiteit maar beschermd wordt, als mijn naam maar niet genoemd wordt, alleen een passende aanhef, ‘Verhaal van een vrachtwagenchauffeur’ bijvoorbeeld of, als het over die hond gaat, ‘De oudertaak’. Dat zal de
| |
| |
aandacht trekken, althans de aandacht van gewetensvolle ouders, want ik weet niet of die andere ouders, die hun kinderen in de steek laten, dit soort dingen lezen.
De journaliste stelde voor om in een café af te spreken. ‘Op een plek waar u vaak komt,’ zei ze. Ik denk dat ze geïnspireerd wilde worden, dat ze de couleur locale van het leven van een vrachtwagenchauffeur wou proeven om die levensecht in haar tijdschrift te kunnen weergeven. Toen heb ik haar het wegrestaurant voorgesteld, niet wetend dat het de dag van de hond zou worden, uiteindelijk een belangrijke dag. Alles welbeschouwd is het misschien wel door de journaliste gekomen dat ik later de behoefte kreeg om te huilen ten overstaan van de mensen die voor de hond stopten.
Ik was uiteraard op tijd, zij een beetje te laat - dat is normaal, ze is een vrouw. Een mooie vrouw trouwens, jong, dertig jaar, misschien jonger, dat weet ik niet, ik ben niet meer gewend om de leeftijd van een vrouw te schatten, en bovendien leek Germaine toen ik met haar samenwoonde ouder dan ze was, door het roken en haar geverfde haren met uitgegroeide donkere haarwortels en de rest lichtgeel, soms rood, dat hing ervan af. Maar mijn journaliste zag er gezond uit, als iemand die let op wat ze eet en bijna niet rookt, in ieder geval niet in mijn bijzijn. Ik heb haar voorzichtig bekeken, haar korte zwarte haar, voor geen millimeter geverfd, haar lichte make-up, haar jeans met daarop een mooi gemaakt jasje, een beetje te chique voor de jeans, en eronder een T-shirt, met een kanten randje. Ik heb haar ogen bekeken, donker ook, als de ogen van een beest, niet van een koe of een schaap, levendiger maar even zacht. Plotseling had ik het gevoel zelf bekeken te worden en dan, zoals altijd in dergelijke gevallen, zie ik mezelf zoals ik ben. Dat geldt zowel voor de blik van mensen als die van beesten, er is een manier van kijken die maakt dat ik mezelf zie. Dat windt me op en maakt me tegelijkertijd bang. Omdat ik nogal tenger ben voor een vrachtwagenchauffeur, in ieder geval in vergelijking met de gemiddelde lichaamsbouw. Ik schaam me er niet voor, maar soms hebben mensen plaatsvervangende schaamte, Germaine bijvoorbeeld keek nooit naar me. Zij keek alleen maar naar haar poedeltje, dat de naam hond niet eens verdiende, zoals sommige mannen of vrouwen de naam mens niet verdienen, of bij wie je op z'n minst de naam mens zou willen vermijden. Fripon was allesbehalve een hond, een vals opdondertje was het, een soort gigolo waardoor al het geld van Germaine opging aan lekkere hapjes, kleine dekmanteltjes voor de winter, bezoekjes aan de dierenarts en halsbanden met belletjes, een vlooienzak was het, die z'n vlooien in het tapijt verspreidde en die zich elke nacht in ons
| |
| |
bed lag te krabben zodat ik thuis in mijn dromen, waarin ik in mijn vrachtwagen op weg was, vaak een dof geschuur hoorde en dan stapte ik onhandig uit m'n truck, slaapdronken, met loden benen, en dan probeerde ik uit alle macht de oorzaak van dat geschuur te vinden, zonder resultaat natuurlijk, want Fripon was in mijn droom niet te vinden, maar lag op bed.
Ik heb met de journaliste niet over Germaine gesproken, omdat Germaine samen met Fripon en onze spaarcenten is vertrokken. Ik heb over mijn vrouw en kinderen gesproken, maar omdat ik een houvast nodig had - omdat het verzinnen van een vrouw en kinderen terwijl een mooie journaliste je met zachte ogen aankijkt, toch iets anders is dan een verhaal maken dat je opstuurt naar een tijdschrift - heb ik m'n broekspijp opgetrokken en mijn rood bespikkelde kuit laten zien. ‘Het bewijs dat wij van dieren houden,’ heb ik gezegd. De journaliste heeft me met ogen als sterretjes verbaasd aangekeken, toen heb ik er maar aan toegevoegd: ‘Vlooienbeten. Bij ons is het een kattenparadijs.’ Ik heb ‘katten’ gezegd, omdat ik echt geen behoefte had om me te beklagen over Fripon en zijn vlooien. Nu moest ik geen flater slaan, dus heb ik die kat van mijn vrouw verzonnen, zacht als mijn vrouw, en de katten van mijn kinderen, voor elk kind één. Ik ben de katten één voor één gaan beschrijven, alleen maar om een beetje tijd te winnen om mijn kinderen te verzinnen. Ik heb verteld dat het allemaal verdwaalde katten waren, die bij toeval bij ons waren komen aanzetten en dat ze oneindig dankbaar waren dat ze op bed mochten slapen om hun slavenleven te vergeten. Vandaar die vlooien. Ik heb niet verteld dat de vlooien het enige aandenken waren dat Germaine heeft achtergelaten en dat ik thuis niet kan zitten eten of televisie kijken of ik voel ze in m'n benen bijten.
Die hond op de snelweg sliep vast en zeker niet op bed. Je gooit een hond die op bed mag slapen niet op straat. Hij moest vast buiten slapen, op een deurmat of in een hondenhok, misschien zat hij wel in een getraliede kooi, waar hij naar de voorbijgangers blafte, misschien was dat z'n enige taak, blaffen naar voorbijgangers, de omgeving verpesten onder het mom de bewoners van het huis te beschermen. Ik weet het niet. Ik probeer me de geschiedenis van die hond voor te stellen, voordat hij werd achtergelaten op de snelweg en het lukt me niet. Het is moeilijker dan het verzinnen van een leven. Die hond is iemand die ik niet heb gekend en die toch echt heeft geleefd, wiens leven niet verzonnen is, juist daarom lukt het me niet te bedenken hoe hij heeft geleefd voordat hij in de steek werd gelaten.
| |
| |
‘Meneer Grassmayr en zijn zoon op rijtoer in een ouderwetse koets door de sneeuwvelden...’ Dat stond in het tijdschrift Levenskunst bij de tandarts. Er was een pagina gewijd aan Oostenrijk, hoe de mensen daar kerst vieren terwijl ze warme wijn drinken en appelflappen eten, en hoe ze toeristen tochtjes per koets aanbieden of kerstspullen van de markt verkopen. De foto van meneer Grassmayr stond onder in de rechterhoek van de pagina, een breedgeschouderde man met rode konen en boven zijn spierwitte tanden een pikzwarte snor die overging in zijn bakkebaarden. Meneer Grassmayr stond lachend op de foto, met een bontmuts op zijn hoofd, een grijs jasje met dennengroene revers en koperen knopen, en naast hem speelde een jongen accordeon, met net zulke rode wangen, hetzelfde grijze jasje met groen toebehoren en dezelfde bontmuts, die op zijn hoofd erg groot leek. Hij zong uit volle borst. Ik vraag me af waarom ik meneer Grassmayr niet zou kunnen zijn en waarom ik niet - zoals er in het verhaal staat - ‘op briljante wijze vier paarden kan mennen, terwijl de zoon accordeon speelt’. Ik herinner me dat woord ‘briljant’. Ik denk dat dat woord van toepassing is op het gedrag van mensen die niet zijn verlaten, en die bijvoorbeeld een vader hebben gehad die naast ze zat, met een leuk zweepje in de hand, terwijl de adem van de paarden omhooggestoten werd in de zuivere lucht van Tirol. Als ik accordeon had leren spelen met mijn vader of als ik heel gewoon naast hem had kunnen zitten zingen, wetend dat mijn liedjes hem klanten zouden opleveren, dan zou ik vast geen brieven naar kranten hebben willen schrijven, waarin ik hele families verzin. Als ik op de snelweg in mijn vrachtwagen zit, denk ik vaak aan meneer Grassmayr en zijn zoon. Ik denk niet aan mijn vader, nooit, ik zal ook nooit aan hem denken, die gedachte zou nutteloos zijn.
‘Juffrouw,’ heb ik gezegd, ‘of mevrouw...?’ Mijn journaliste lachte en zei: ‘Juffrouw’, en toen scheelde het niet veel of ik had zoiets gezegd als: ‘Juffrouw, ik zal uw lijfwacht zijn...’ En toen zag ik hoe leuk ze daar zat, naast mij, een nogal tengere vrachtwagenchauffeur, en ik heb niets gezegd maar ik dacht: ‘Juffrouw, ik zal uw steun en toeverlaat zijn als u oud wordt.’ Ik heb dat echt gedacht. Ik dacht dat ik de enige op de wereld was die onbevangen zou kunnen kijken naar haar eerste rimpeltjes en kringen onder haar ogen, de enige die het mooi zou vinden als de eerste zilveren draden in haar haar verschijnen, zoals dat genoemd wordt, omdat ‘grijs worden’ een afschuwelijk woord is, als woord. Er zou een woord voor moeten zijn als ‘De zilveren’, zoals men De Zilverkammen zegt, dat klinkt als een bergketen, en alle grijze vrouwen zouden worden wat ze zijn: hele mooie
| |
| |
natuurverschijnselen. Maar een vrouw die grijs wordt, is belachelijk. Dus dacht ik aan zilveren draden en zei niets meer. En toen vroeg zij heel rustig: ‘U wilde iets zeggen? U wilde iets vertellen over uw beroep...’ Ze pakte haar pen en blocnote. Toen zei ik: ‘Juffrouw, mijn beroep is eenzaam.’ Daarna zweeg ik. Ik vond dat ik alles gezegd had. Precies op dat moment, denk ik, moet de eigenaar van de hond hem in de auto hebben gezet om hem op een parkeerplaats aan de snelweg achter te laten. De hondeneigenaar had zijn ski's op het dak gebonden, de koffers in de kofferruimte gelegd, en op het dashboard lag het adres van het meisje dat hij ging ophalen, een meisje dat hij amper kende, dat hij in een café had ontmoet en dat hij had uitgenodigd mee naar de wintersport te gaan, omdat ze mooie tieten of een volle kont had, zoals Germaine, maar dan met goed geverfde haren, die overal even blond zijn en met echt mooie jurken, geen vodderige hobbezakken. Hij zette dus de hond in de auto op de plek waar later het meisje met de volle kont zou gaan zitten, op een ouwe lap die hij weg zou gooien nadat hij de hond eruit had gegooid. En de hond wist, ze weten het allemaal, zowel honden als koeien of paarden, de hond trilde en keek zijn baas zacht kreunend aan.
‘Eenzaam...’ zei ze, de pen omhoog houdend. ‘U bedoelt dat u niemand ontmoet? U bent alleen in uw... cabine, bedoelt u dat?’ Ik heb ja gezegd maar ook dat ik, omdat ik alleen was, aan heel veel dingen kon denken, aan De Zilverkammen bijvoorbeeld. Ze keek me op een heerlijk nieuwsgierige manier aan. ‘De bergen...’ heb ik eraan toegevoegd. ‘U bedoelt dat de eentonigheid van de snelweg en de eenzaamheid van uw beroep u doen dromen van de bergen?’ Ik heb dat toegegeven en ik heb verteld van meneer Grassmayr en zijn zoon die accordeon speelde, terwijl ik het ravenzwarte haar van de journaliste bekeek zonder er één zilveren haar in te ontdekken.
Het is waar, ik heb altijd beelden in mijn hoofd als ik lang rijd, zodat ik, eenmaal op de snelweg, het landschap niet meer zie. Het is vreemd dat ik op het moment dat ik de hond dacht te zien in een flits ook de details van wat me omringde heb gezien, zoals wanneer ik met frisse blik 's morgens vroeg wegrijd. Toch herinner ik me dat het vijf uur 's avonds moet zijn geweest, een namiddag in maart, met dat melkachtige licht waar ik nooit iets van heb begrepen, dat mooie lenteweer dat na een plensbui boven het landschap hangt. Je zou zeggen dat de hemel op de aarde neerkijkt door een waas van stuifmeel, maar het is veel te vroeg voor stuifmeel, en de lucht is schoon, er is alleen maar dat zachte, witte, transparante, dat je op geen enkel ander moment van het jaar ziet. Soms verbeeld ik me dat
| |
| |
het de melk uit de nog gesloten knoppen is, die dat licht verspreidt, alsof de natuur, voor ze ontluikt, haar stralende invloed al aanwendt. Misschien is er wel een andere oorzaak, de witte haagdoorn bijvoorbeeld die op de middenberm van de snelweg bloeit, maar het zou me verbazen als die her en der verspreide heesters de enige verklaring zouden zijn voor dat onbestemde licht. Ik herinner me dat het heel druk was op de weg, maar er was geen file, men reed minstens 120; als de hond de weg was overgestoken, was er absoluut een kettingbotsing geweest en met die snelheid zouden er zeker doden zijn gevallen. Hij schijnt desalniettemin de hele snelweg te zijn overgestoken, dat vertelde iemand, die gek die daar fietste. Ik had geen tijd om te vragen wat hij daar met zijn fiets op de snelweg deed, hij was trouwens gevallen, hij zat aan de kant, zijn knie vol bloed en hij zei steeds maar: ‘Hij is de weg overgestoken, hij is de weg overgestoken!’ Ik moest op dat moment op iets anders letten, maar als de hond echt naar de andere kant van de weg is gelopen, dan moet hij verschrikkelijk snel en slim zijn geweest, het is een wonder dat er geen ongeluk is gebeurd.
Die namiddag zag ik dus alles. Misschien omdat ik net van de journaliste vandaan kwam en ik geen behoefte had om te fantaseren of om Radio Rachel aan te zetten, wat ik vaak doe, als ik niet wil denken en me zonder veel inspanning wil vermaken. Ze draaien hele mooie volksliedjes en ze praten over feestdagen met vreemde namen, Poerim, Pesach, Sabbat... Ze interviewen jongeren die op een joodse school zitten, een school met hetzelfde lesprogramma als overal elders, met dezelfde diploma's, maar het moet daar toch anders zijn, omdat die jongeren niet bang zijn om over hun godsdienst te praten en ze doen dat ook nog overtuigend en met een soort blijdschap, dat is een groot verschil met de onzin op de andere zenders, waar Germaine thuis elke ochtend naar luisterde, met een horoscoop en schoonheidstips, reclame en dan politieke interviews met de man in de straat, die er niet meer van weet dan ik, die niet verder kijkt dan het eind van zijn tuin, zo hij er al één heeft, en zo niet, dan de punt van zijn schoenen. De stemmen op Radio Rachel daarentegen hebben wat te zeggen, die veroorzaken hetzelfde melkachtige licht in de ether, een licht als van uitbottende knoppen. Als ik kinderen had, zou ik willen dat ze joods waren, gewoon omdat ze verstandig praten, hoewel die mensen soms vreemde dingen zeggen, zoals een paar dagen geleden die rabbi: ‘Het antisemitisme is niet ons probleem, het is het probleem van de anderen.’ Dat is net alsof ik zou zeggen dat de vlooien in mijn tapijt niet mijn probleem zijn, maar dat van Germaine. Terwijl ik elke dag kan zitten wachten
| |
| |
tot ze me bijten.
Ik heb naar aanleiding van de hond aan het Gezinsblad geschreven dat het een belangrijk onderwerp is, het lot van de dieren in onze maatschappij, ze zullen me zeker antwoorden. Als mijn brief wordt afgedrukt, zal ik een kopie naar de zwartharige journaliste sturen. Tegen die tijd zal ze wel over mij geschreven hebben in Liefde en genegenheid. Ik denk dat zij mij nooit zal vergeten, net zomin als ik de in de steek gelaten hond zal vergeten, die in het licht van de uitbottende knoppen rende. Ik sta op haar netvlies afgedrukt en zij op het mijne, daar valt niet aan te twijfelen, het zou alleen langer moeten duren dan het Poerimfeest of het melkachtige van de ontluikende lente. Ik zou elke dag in mijn vrachtwagen doordrenkt moeten worden met dat licht in plaats van met dat bloed uit de abattoirs.
Vertaling: Els Broeksma
|
|