de de jonge dichter Ted Hughes kennen, toen al gezien als de meest getalenteerde dichter van zijn generatie. Ze werd meteen verliefd op de ‘dark, hunky boy’, zoals ze hem in haar dagboek omschreef. Daarin beschrijft ze ook hun ontmoeting op een literair feestje. Hij kwam er met een andere vrouw binnen, zij citeert zijn gedichten uit haar hoofd, ze praten schreeuwend met elkaar, ze kussen, hij pakt haar rode haarband af en zij bijt hem hard in zijn wang. Zo beschrijft Hughes het ook in Birthday Letter, in ‘St. Bothop's’, alleen is Plaths haarband daarin merkwaardig genoeg blauw.
Na die ontmoeting ging het snel. Plath en Hughes deelden hun passie voor poëzie, citeerden doorlopend verzen, en explodeerden allebei in een roes van scheppingsdrift. ‘Alles balt zich samen tot grote vreugde. Ik kan het dichten niet laten! Ze worden steeds beter,’ schrijft Plath in haar dagboek. Na vier maanden trouwden ze, in de zomer van 1956.
Het vervolg is bekend: wiens schuld het was, is niet zo zonneklaar als gedacht, maar Plath werd binnen de kortste keren een kopie van haar moeder. Na reizen door Europa en Amerika vestigde het paar zich in een cottage op het land en daar zorgde Plath voor de kinderen - dochter Frieda (1960) en zoon Nicholas (1962) - en voor Hughes' dichterschap. Ze werd, zoals altijd, heen en weer geslingerd tussen een brandende ambitie - ‘I want the worlds praise, money & love’ - en verlammende doelloosheid - ‘Ik merkte dat ik nogal wanhopig was, omdat ik geen noemenswaardig innerlijk leven heb’.
Toen ze merkte dat Hughes een affaire met een ander had, schopte ze hem het huis uit. Ze was veel te ambitieus om die ander te dulden. Alleen met haar kinderen leek ze nog meer op haar moeder. Ze was diep ongelukkig. Tijdens de ‘stille, blauwe, bijna eeuwige’ uren van de vroege ochtend, zo tussen vier en zeven als de kinderen sliepen, dichtte ze in razende vaart. ‘Ik schrijf de beste gedichten die ik ooit heb gemaakt; ze zullen me beroemd maken,’ schreef ze in december 1962 aan haar moeder. Het waren de gedichten uit Ariel, haar meest huiveringwekkende bundel. Begin februari, een week voor haar dood, maakte ze ‘Edge’. Het was waarschijnlijk haar laatste gedicht.
Lichaam draagt de glimlach van voleinding,
De schijn van Griekse onontkoombaarheid
Golft in de rollen van haar toga
We zijn zo ver gekomen, het is voorbij.
(vertaling: Anneke Brassinga)
Of de zelfmoord van Sylvia Plath van een Griekse onontkoombaarheid was, daarover twisten de ‘Plathologen’. Uit Birthday Letters valt op te maken dat Hughes in de onontkoombaarheid van Plaths ultieme daad gelooft. Van begin af aan hangt er een doem over hun relatie, de doem van Plaths depressies en nachtmerries, van haar dode daddy die steeds maar weer uit zijn doodskist herrees.
In ieder geval lijkt ook Hughes niet het laatste woord over Plath te geven. Dat kan ook niet, lijkt hij te zeggen, bijvoorbeeld in ‘Visit’, waarin hij bitter stelt dat hij ‘was auditioned / For the male lead in a story / Your story’. Het zijn regels die aan het denken zetten: hoeveel er ook over Sylvia Plath wordt beweerd, uiteindelijk blijft ze de heldin van het verhaal dat ze zelf een niet te herschrijven slot heeft gegeven. Het tragische voor Hughes is dat haar verhaal ook onvermijdelijk zijn verhaal is. ‘You were the jailer of your murderer - / Which imprisoned you. / And since I was your nurse and your protector / Your sentence was mine too,’ heet het elders. Plath is dood, maar Hughes is levenslang gevangen. Waarschijnlijk ondanks zijn Birthday Letters.