meisje Kristin als lievelingsfiguur en als zodanig eenvoudig conventioneel psychoanalytisch te duiden object van verlangen van de sentimentele roman, het gevallen meisje en edelhartige hoertje. Ik zag het vertellende broederduo Paul en Tito - met hun achternaam Andino, net als Antonio, een Fehlleistung voor ‘Antino’ - als de personificatie van het antinomisme van de dromer, pardon, van de auteur. Terwijl de onder de naam Krieg optredende schrijver, om de mogelijkheid te scheppen voor het inlossen van het erotische verlangen naar de moeder, een derde mannelijke af- of opsplitsing vormt binnen deze antinomistische woeldroom... En zo verder. Ik begon me ook af te vragen of de geheime wensen die op de dag van Antonio, heilige van het ‘onmogelijke’, werden opgeschreven niet inmiddels al deels verwezenlijkt waren in het boek zelf, fictief dus, namelijk als verwoording van het verlangen om meer dan één geïsoleerd wezen, om bijvoorbeeld verlangen en vervulling tegelijk te zijn... Of zouden de fictieve personages hebben gewenst dat iets dergelijks ook buiten de fictie kon worden verwezenlijkt? En zo ja, voor wie dan? Voor henzelf of voor de auteur die hen, als stropoppen, op papier heeft gezet?
Meer en meer werd, aldus lezend, De heilige Antonio een schets van een psychotisch universum, waarin fictie en werkelijkheid ineenschoven. Of, om van de zielkunde weer naar de literatuur over te stappen: De heilige Antonio begon me almaar postmoderner voor te komen. (En helaas hebben we in Nederland nog niet geleerd postmoderne literatuur te lezen en op zijn merites te beoordelen.)
Was het boekenweekgeschenk nu dan toch nog een goed (literair) boek geworden? Het kwam me inmiddels in elk geval als boeiender voor dan de boeken van Baantjer en De Moor bij elkaar. En ik moet nu zelf met een geheim op de proppen komen. Ik schep er als dentist bijzonder veel genoegen en bevrediging in wanneer ik, al borend, opeens doorstoot naar een diepe, ongetwijfeld stinkende, afgrondelijk diepe, zwarte spelonk. Als heelmeester dien ik dan, voordat de verdoving van de patiënt is uitgewerkt, de nodige maatregelen te nemen en handelingen te verrichten. Maar als romanlezer ben ik gelukkig geen heelmeester. Als een boek ook maar één zo'n spelonk bevat, is het voor mij misschien al geslaagd. Maar hoe ontdek je zo'n spelonk?
Een boek moet je blijven verleiden zodat je blijft lezen. Akkoord. Maar het echte doorlezen doet zich pas voor als je het eigenlijke boek allang dicht hebt. Dan merk je pas of zich iets in je hoofd of hart of in allebei in de vorm van een afgrondelijke spelonk heeft binnengeboord, om de vergelijking met mijn praktijk door te trekken en tegelijkertijd finaal binnenstebuiten en om te keren. En in het boek van Arnon Grunberg blijkt zo'n spelonk nu de passage van de tweevoudige, gecondomeerde praecox van het broederpaar te zijn. Als verdoofd blijven Paul en Tito prevelen dat Kristin, de edelste en onschuldigste, de heetste en beste, ‘alles’ met hen heeft gedaan, terwijl ze slechts zijn klaargekomen door het beeld dat ze van haar hadden, door hun hyperactief vermogen tot het scheppen van fictie.
‘Kom,’ zei ze, ‘beweeg.’
‘Nee,’ zei Tito.
‘Jawel,’ zei ze, ‘beweeg.’
‘Nee,’ zei Tito, ‘het hoeft niet meer.’
In ‘werkelijkheid’ redt Grunberg het verlangen door het als zodanig door de twee ontkende en verdrongen seksuele debacle. Hij redt het door de bevrediging er allesbehalve mee te laten samenvallen. Hij laadt dat verlangen zelfs nog eens extra op, niet zozeer voor de mannelijke halffiguren in zijn verhaal alswel voor de fantasieruimte van hemzelf en van zijn lezers (tot welke de auteur zelf uiteindelijk ook weer behoort)...
Ik hoorde iemand in een televisieprogramma over boeken het betreuren dat Grunberg met zijn kleine roman aan een euvel leed waaraan veel romanschrijvers leden: het onvermogen om een acceptabel einde aan een boek te