‘Je doet wat alle echte meesters doen,’ zegt hij met een zekere trots, ‘je bent gul, je laat anderen delen in je kennis.’
‘Delen is verdubbelen,’ zeg ik en schrijf dat ook nog snel achter mijn aantekeningen over ‘Cyrano’.
Dit citaat toont een wonderbaarlijk staaltje aan populaire paradoxen. Het maakt duidelijk hoe een schrijver een lezer kan laten denken dat er gedacht wordt, zonder dat er van echt diepgaand denken sprake is. Zo doe je dat dus: delen noem je verdubbelen, verdubbelen is eigenlijk minderen en minderen wordt vermeerderen. Je noemt een autobiografie een roman, je gebruikt fictie om de wereld je eigen grootse gedachten mee te delen, je laat een ander zeggen hoe slim je bent, en je verklaart een musical tot een filosofisch meesterwerk. Het lijkt heel wat, en het is niets.
Palmen beweert, zoals haar personage Kit zegt, tegelijkertijd twee dingen. Ze wil de lezer doen geloven dat haar romans een filosofisch gehalte hebben, en dat haar autobiografie met verbeelding te maken heeft. Maar een autobiografie overstijgt niet automatisch de grenzen tussen fictie en feit als je ‘roman’ op de buitenkant laat zetten. Literatuur wordt niet filosofisch als je essayistische passages in een verhaal inlast. Een roman ontleent zijn kracht aan een vertelling, niet aan de hoeveelheid mededelingen omtrent een bepaald thema, en personages zijn niet geniaal omdat de auteur dat zegt, maar omdat die genialiteit uit hun spreken en handelen blijkt. Dat Marie, Kit en Connie de intelligentste, mooiste, geliefdste en aardigste vrouwen ter wereld zijn, wordt de lezer weliswaar bij monde van acht wijze mannen en een vriendin meegedeeld, maar hoe Marie, Kit en Connie werkelijk zijn, dat ervaart hij niet. Hoewel hij zich ergens in haar hersens, zo vlak achter haar ogen bevindt, mag hij niet meedenken, meevoelen of mee-ervaren. Hij mag alleen bewonderen.
Net zomin als I.M. een roman is, maar ook weer geen autobiografie, zijn De wetten en De vriendschap romans, maar evenmin filosofische essays. Het lukt Palmen niet te kiezen. Over een ander kan ze niet spreken zonder zichzelf de hoofdrol toe te kennen, en ze kan geen verhaal vertellen zonder met pseudowijsheden te strooien. Het lukt haar niet de twee kanten van de zaak als één geheel te zien.
‘Als filosofie niet volledig in een roman is opgenomen,’ schreef Virginia Woolf, ‘als we deze zin met een potlood kunnen onderstrepen en die vermaning met een schaar kunnen uitknippen en ze samen tot een systeem aan elkaar kunnen plakken, dan kun je met een gerust hart zeggen dat er ofwel met de filosofie, ofwel met de roman iets mis is, of met beide.’ Voor Palmen geldt het laatste. Haar teksten laten geen verhaal ontstaan. Haar ik-personages laten zich niet tot romanfiguren transformeren. Haar romans zijn gesloten boeken; ze zijn op nog voor ze uit zijn.
Palmens gepieker is geen filosofie, maar mystificatie. Wat Palmen ‘oerverhalen’ noemt is niets anders dan het denken in dualismen dat het westerse denken grotendeels kenmerkt. Datzelfde dualisme wordt echter al sinds eeuwen bekritiseerd.
In De vriendschap legt het ik-personage haar vriendin uit wat wijsbegeerte is.
‘Herinner je je nog,’ schrijft Kit, ‘dat ik jou, om je uit te leggen hoe de filosofie in elkaar steekt, vertelde dat er eigenlijk maar twee manieren zijn waarop filosofen naar de wereld, zichzelf en ieder ander dan zichzelf (inclusief God) kijken?
Ik zei je dat voor de een de wereld binnen in zijn hoofd zat en dat voor de ander de wereld buiten zijn hoofd lag.
Kit is ertegen dat je voor het een of het ander kiezen moet. ‘Het hart en de hersens moeten een verbinding hebben,’ meent ze, ‘want kennis kan pijn doen en ontroeren, en een liefde kan het begin zijn van grote inzichten.’
Ook Palmen is op zoek naar een verbinding