| |
| |
| |
Gregor Laschen
Gedichten
Zonder sterrenkaart
De naaktheid tussen ons, het mooie onstuimige
de hele nacht en de vingertoplange
dagen door, huid tegen huid, opgerold
tot droge, witte speekseldraden: ademnood,
langs nieuwe banen trekken de lichamen door het Grote
Zwart, herinneringen voor zich uit, de lichtgevende
stof die taal is, een welig ontvellen
begint. Ik zie de hemel nu zoals hij
's nachts, de zee zie ik en haar stenen, zoals
die 's nachts en lees hun harde afspraken,
de grauwe naaktheid die zich andermaal
wentelt in ellende, bezaaid met sterren die
aan één stuk door vergaan. Waarom liet ik bij jou
| |
| |
| |
Aan de zuidkust ligt Vik
in het zwarte zand, onder de hoge
wind die zijn parels van lucht, de adem-
zuil van de walvis, de pluizen
van distels, van helmgras het zaad
uitstrooit tussen de stenen, die de
en het donkere achterland
laat liggen voor wat het is
en in het buigen van de kust, in de knie, in het
dijbeen het afdalen, zoals regel
de spleet uit blokken graniet, blok
op blok gestapeld is alsof gegroeid, als
een uiteindelijke schikking: pijnlijk nauwkeurige
vrijheid van ordening onder
vertelt over de reuma in de steen als
wij ons naar het zwart buigen, de woorden
dichtbij, met het windgat
in de steen die wij nemen, waarin
de kleine walvis stilzwijgend
zijn verhaal vertelt, wij zien blindelings
de verstening die hem trof
en leggen de handen op elkaar, warm
gemaakt door de gevonden steen, zoals ook dit
| |
| |
| |
Bij tussenpozen
Bij tussenpozen, met vlagen, onder het lopen, tijdens
de afmattende tocht van landtong
naar landtong, ver van de vluchtheuvel, dicht
onophoudelijk korter bij rolt en de stenen
opduwt en eigenhandig eeuwen-
lang tot een figuur stapelt: komen de woorden
in het schuim van de kronen, ver-
vellen onder de nieuwe wildernis in ons.
| |
| |
| |
De tekst van de vogel
voor Stefan Schwerdtfeger
Boven tegen de hemel zoals vroeger vaak de in-
gevroren strepen, ver daarachter het geluid.
De aarde, laatste Gegend der Geschlagenheit, blauw-
grijs vastgekoekt bed van as waaruit nu
één voor één, af en toe samengebundeld door de wind
restjes veren stijgen, zich verzamelen boven
de haastige verlatenschap van voeten in het ijzer, in het
boek van de lava, ongelezen, drijven sporen voorbij. Zo
is het leven. Drijfzand komt in beeld met olievissen
tegen de hemel, daarachter de kusten van Palestina,
Afrika's versgedolven graven. Op z'n kop
staande hemel. Heel alleen en soms samen-
over de streek, een ingedompeld schrijven,
wegwijzer voor dit oude blindvliegen. De tekst van
de vogel is mijn tekst vooruit, klein stukje
| |
| |
| |
Poëtica van de stenen
De steen luistert naar het vuur, altijd
Hoorden de stenen, zusterlijk bijeen-
Gerold in handen van planten, uit
Hun vroegere groen het uitgeperste zwart
Van wolkenbanken komen, dat steeg, dat viel
Hoorden ze nu: licht beschaamd
Het groen, niet uit te leggen,
In de ronde mond van de engel tuimelen
En weer terug: over de rug van de taal heen,
Van bochel tot bochel, ketst
De dobbelsteen, het toeval in de arm, tegen
Het besterde gelach van de geschiedenis. Die
Oertekst, het kindergezicht. Raadsel
Dat aan land gaat. De ijzeren schoen weerklinkt.
De steen luistert naar het vuur, altijd
Een ronding zonder buiten en binnen, zonder
Rand namelijk, zoals de in ons
Groeiende dood, die de barst is
Van top tot teen, geen punt
Heeft aan het eind, het einde allang kent:
Zoals de steen het vuur behoort, die
Ronde mond, die bloederige schoenen boven
Tegen de hemel, die ronde mond beneden,
Besterd gelach tussen de tanden.
Vertaling: Frans Budé
|
|