van weerschijn op de materie geldt voor alle literatuur, maar geleerden hebben het tot een kenmerk van het modernisme gebombardeerd. Laforgue wordt dan beschouwd als vroege modernist. Hij brak de vanzelfsprekende metafysische contouren rond mens en literatuur kundig af. Afbreken zonder opbouwen staat in een kwade reuk, ik weet niet waarom. Paul Rodenko ontwaarde in Laforgue het destructieve element van de creativiteit: lugubere zelfspot, de pastiche en het bewuste vulgarisme. De tegenstelling tussen hoog en laag, tussen hemel en aarde verslapte. Naar modernistische maatstaf bevindt Laforgue zich in de eerste fase: verzet zonder vrucht.
In Van Ostaijens kritieken valt Laforgues naam eenmaal, bij invloeden op Von Hofmannsthal. Ik duikel dit feitje op, omdat Van Ostaijen dan wat zegt over het symbolisme waartoe Laforgue gemeenlijk wordt gerekend. Het was een noodzakelijke hernieuwing van de literatuur, ‘een periode, sommigen willen ze grotesk noemen, die absoluut komen moest’. Het gaat mij om het woordje grotesk, gekoppeld aan verzet. Hernieuwing realiseerde Laforgue door mogelijk als eerste het vers libre te hanteren. Ook hier verenigde hij tegendelen, want hij liet het vrije vers gepaard gaan met een beheerste inhoud. En waar hij een strakke vorm handhaafde, werd de inhoud anarchistisch gebabbel. De gedichten sidderen als het ware, wat aansluit bij Laforgues satanisch gepook in gezagsverhoudingen.
Laforgues gedichten gaan dikwijls over de maan, over pierrots. Dat lijkt zacht, melancholiek. Maar er zijn karteltjes. Er wordt spleen beleden, met name op zondag. Zou Laforgue toch gewoon een poète maudit zijn? Ik weet het niet. Hij is soms zo zouteloos dat duister wordt wat humor is (en wat we nu light verse noemen). Voor een poète maudit was hij bovendien een groot deel van zijn werkzame leven verdacht gesetteld, als lector van de Duitse keizerin Augusta. Ik vraag me ook af of Laforgue zuiver als dichter mag worden bezien. Zijn gedichten hebben al een sterk verhalende inslag en hij maakte tevens novellen, toneel, essays en vertalingen (van Walt Whitman). Befaamd werden zijn Moralités légendaires. Door dat proza vermengde Laforgue fragmenten uit zijn poëzie. Beide reppen met regelmaat van de verhouding tussen Ophelia en Hamlet, door wiens mond volgens Octavio Paz de moderne mens begint te spreken. Vervolgens kon Harold Bloom de Hamlet van Laforgue vergelijken met Becketts Hamm uit Endgame: een adolescent ‘blown up into a ruined god or demiurge’.
Rodenko handhaafde het epithon poète maudit. Deze zou als rivaal van God te zeer gegrepen zijn door het scheppingsproces zelf, zodat hij als straf voor zijn Luciferische hoogmoed alleen een Niets kan scheppen. Zo is Laforgue (en natuurlijk Corbière en Mallarmé) een steriel dichter. De steriliteit zette Rodenko later in historisch perspectief, met De Nerval en Baudelaire als voorlopers en onder anderen Kouwenaar, Lucebert en Hanlo als nalopers. Ik wil zelf wijzen op de clowneske elementen bij Laforgue. Er valt een lijntje door te trekken naar Jarry.
Afgezet tegen tijdgenoten in de lage landen is Laforgue uitgesproken modern. De Tachtigers hier waren absoluut in de litteratuur. Vanaf zijn debuut Les Complaintes (1885) zag Laforgue het betrekkelijke van kunst in, hoewel zijn niet-verheven houding zoals gememoreerd wat dubbelzinnig was. In het interbellum haalden de Nederlandstaligen de schade in. Tot mijn verbazing is van Laforgue officieel echter nauwelijks iets in het Nederlands vertaald, behalve het Hamlet-verhaal uit de Moralités légendaires, door adept Slauerhoff, die al in 1922 had geschreven dat Laforgue degene was ‘die de grootste profanaties heeft gedaan, zonder ooit pro-