het leren vindt buiten het schoolgebouw plaats in contexten die veelal verzorgd worden door maatschappelijke en culturele organisaties en arbeidsorganisaties. Nog een kwart van het leerproces richt zich op de sociale, communicatieve en emotionele intelligentie, terwijl het laatste kwart in het teken staat van lichamelijke en kunstzinnige bezigheden.’ Leren is niet langer afzien, niet langer blokken, niet langer iets dat grote discipline vereist. Het moet vooral leuk zijn. Leren is een creatief proces, een ontdekkingsreis, ja, een zelfontdekkingsreis.
Dat is de toekomst van het onderwijs: een groot avontuur waarbij de docent een ‘coach’ is en de muis het werk doet. Het eindverslag van het kennisdebat, Kennis maken met de toekomst, is in dat opzicht een heuse geloofsbelijdenis. Het verslag is een soort introductie in postmaterialistisch beleidsdenken. Het is een vlot geschreven en alleszins overtuigend verhaal, vol optimisme over de ongekende mogelijkheden die ons te wachten staan en de noodzaak om het onderwijs daarop af te stemmen. Ik weet dat, want ik heb het verslag zelf geschreven.
Toen ik het opschreef, geloofde ik erin.
Toen het af was, begon ik te twijfelen.
Het eindverslag werd in een live televisieprogramma in - hoe kan het ook anders - het spiksplinter nieuwe Amsterdamse technologiemuseum NewMetropolis onder leiding van - hoe kan het ook anders - Paul Witteman openbaar gemaakt en aan minister Ritzen aangeboden. Onderdeel van het programma vormde een door Aart Staartjes geleide kennisquiz. Twee geroutineerde Internet-gebruikers achter een computer namen het op tegen twee ouderwetse encyclopedie-bladeraars. Het was een ongelijke strijd. De encyclopedisten wonnen met speels gemak, niet in de laatste plaats doordat ze met enig nadenken veelal tot het juiste antwoord kwamen, terwijl het digitale duo nog verwoed zat te klikken.
Excuses hadden de verliezers genoeg: de traagheid van de apparatuur, de beperktheid van de software, ze beschikten niet over eigen bookmarks, en nog wat van die verhalen. Kortom, het was een Pyrrusoverwinning, de verliezers van die dag waren - zoveel stond vast - de kennisquizwinnaars van de toekomst.
Ongetwijfeld hebben ze gelijk. Maar om een andere reden. Niet omdat hun apparatuur zoveel sneller zal zijn, maar vooral omdat hun tegenstanders zullen verdwijnen. Er zullen steeds minder mensen zijn die naast de broodnodige vormen van sociale, communicatieve en emotionele vaardigheden ook nog gewoon over historische en encyclopedische kennis beschikken. Mensen die gewoon veel weten.
De paradox is dat we op weg zijn naar een kennissamenleving met steeds minder plek voor klassieke vorm van intellectualiteit, voor originele en kritische denkers die kennis van de geschiedenis combineren met analyse van de actualiteit. Die plekken zijn op de universiteit zeer schaars geworden, want achter elke universitaire werknemer groeit een netwerk van opdrachtgevers en geldschieters die, onbewust, steeds meer in zijn denken zullen meespreken. Ook binnen de media is er steeds minder plaats voor deze vormen van intellectualiteit, omdat die nu eenmaal een concentratie vergen waar weinig kijkers nog de energie voor kunnen opbrengen. En ook binnen de geschreven media wordt de ruimte voor intellectuele exercities steeds kleiner, omdat personen en incidenten alle aandacht opeisen.
De intellectualiteit van de toekomst zal niet langer buigen op tradities, maar leeft van momenten.