terst opgewekte toon over het heerlijke leeraanbod dat zijn vader hem al als zeer klein kereltje deed - Frans, Latijn, retorica, zang, muzieknoten, viola da gamba - alles leerde de kleine Constantijn en alles met vaart en alles met animo. ‘In mijn vijfde levensjaar werd besloten mijn ontluikende geest van weer een nieuwe vorm van aangename bezigheden te laten genieten.’ Dat is niet ironisch bedoeld. Hij vond het fijn.
Zou de leerlust zijn als de zwezerik: krimpend met de groei? Het lijkt er wel eens op. Of het lijkt erop dat wij dat denken. ‘Wij’ is de maatschappij die met een uitgestreken gezicht beweert dat je van jongeren niet meer kunt verwachten dat ze acht uur per dag naar leraren luisteren, dat ze gaan onthouden wanneer Napoleon zo'n beetje leefde of proberen de Beatrijs te lezen. Want jongeren kijken naar clips en die gaan snel en als ze niet snel gaan dan zappen die jongeren. Een leraar kun je niet wegzappen, dus kan die leraar beter snel en clipvormig zijn.
Over de inhoud van wat een leraar moet vertellen wil ik het nu even niet hebben, al valt daar, ondanks het tamelijk lukrake van de mogelijk te verzamelen kennis wel het een en ander over te zeggen. Waar het om gaat is de veronderstelde weerzin om veel te leren, het veronderstelde onvermogen tot concentratie. Leren ís concentratie en wie kinderen achter de computer ziet zitten, totaal van de wereld weg en tot het uiterste gespannen bezig met een computerspelletje, kan onmogelijk volhouden dat ‘ze’ (‘de jeugd’) zich niet kunnen concentreren. Wie graag iets wil weten kan zich wel degelijk concentreren. En omgekeerd: wie zich niet concentreert kan in de verleiding komen te denken dat hij geen zin heeft om iets te weten.
Wat er onthouden wordt van de schoolse leerstof moeten we maar afwachten, en hoewel een zekere basiskennis nuttig en voor wie verder wil leren onontbeerlijk is, vallen er voor heel verschillende basispakketten allemaal goede en overtuigende argumenten te geven. Van één ding lijkt me het belang echter buiten kijf te staan en dat is het vermogen zich te concentreren, de volle aandacht op iets te richten. Er is trouwens ook niets heerlijkers dan dat - als het lukt.
De Franse filosofe Simone Weil (1909-1943) schreef, op de haar eigen zekere, intelligente en eerlijke manier, een verhandeling getiteld ‘Overwegingen over de goede manier van studeren bij het onderwijs’. ‘Het feit dat men geen talent voor wiskunde heeft en er ook geen zin in heeft, kan niet verhinderen dat het zoeken van de oplossing van een vraagstuk en het bestuderen van een bewijsvoering toch de aandacht bevordert. (...) Het doet er zelfs weinig toe of men de oplossing weet te vinden en het bewijs kan narekenen, hoewel men zijn best moet doen. Maar in geen geval is een poging tot aandacht vergeefs.’
Die waarheid kan niet krachtig genoeg worden uitgedragen. Aandacht wekt de lust tot weten op, aandacht en nieuwsgierigheid horen bij elkaar. Waren we niet nieuwsgierig, we bestonden niet. De lust tot leren is bijna dezelfde als de lust tot leven - onafhankelijk van wat er precies geleerd wordt, of dat nu het luitspel is, vogelnamen, de uitgangen van de verschillende Latijnse declinaties, de techniek van het roeien, of de breking van het licht.
Wie zich concentreert op wat hij aan het leren is, vergeet even alles om zich heen, en leeft voor de duur van die aandacht in volle overgave. Iedereen kent wel het gevoel uit een roes terug te keren als de concentratie breekt en de buitenwereld er ineens weer is. Verdwaasd, met rode oren en suizend hoofd staan we ineens weer in het leven van alledag. Dat is geluk.
Wie daar geen zin meer in heeft, die heeft alle vitaliteit vaarwel gezegd, die kan er wel bijna net zo goed mee ophouden. En wie volhoudt dat ‘ze’-van-tegenwoordig zich niet meer kunnen concentreren, die legt zich neer bij iets dat a niet waar is en b ook niet waar mag zijn. Want dan zijn ‘ze’ er al bijna geweest.