kunde en lafheid is samengesteld en dat ons door het televisiejournaal elke avond wordt opgediend met een doodernstig gezicht en een air van ultieme integriteit moet het ideaal voorstellen. Van de literatuur wordt eveneens verwacht dat ze aan het lijntje loopt. Je stam probeert je voortdurend te hervormen en je manieren te leren. De dichter is het jongetje in de hoek dat met zijn rug naar zijn klasgenoten staat en zich in het paradijs waant.
Alsof dat nog niet volstond, zijn dichters zoals iedereen wel weet topleugenaars. ‘Je moet wel liegen om maar half in jezelf geïnteresseerd te blijven,’ zei de romanschrijver Barry Hannah. Dit geldt des te meer voor de verzenschrijvers. Elke gek onder hen gelooft dat hij meineed pleegt als hij niet méér dan de waarheid vertelt. Als wij de wereld niet kunnen zien zoals hij werkelijk is, dan is dat te wijten aan al die lagen van dode metaforen die de dichters hebben laten rondslingeren. De realiteit is niet meer dan een oude, loskomende poëzieposter.
Filosofen zeggen dat dichters zichzelf bedriegen wanneer ze liefdevol uitweiden over bijzonderheden. Het identificeren van wat niet aan verandering onderhevig is, vormt de taak van de filosoof. Poëzie en romans daarentegen verlustigen zich in het efemere - de geur van brood bijvoorbeeld. Onder dichters worden alleen gekken verleid door veralgemeniseringen.
Hemel en aarde, natuur en geschiedenis, goden en duivels, ze worden allemaal op een schandalige manier met elkaar verzoend in de poëzie. De analogie zegt dat ieder allen is en allen ieder. Als gevolg daarvan zitten de beste religieuze gedichten vol erotiek. Subjectiviteit, zo claimen de dichters, overstijgt zichzelf door identiteit te zien in totaal verschillende dingen. In een goed gedicht verdwijnt de dichter die het gedicht schreef, opdat de dichter-lezer tot leven zou komen. Het ‘ik’ van een volslagen vreemde - een oude Chinees bijvoorbeeld - spreekt tot ons vanuit de meest geheime plek in onszelf, en wij zijn verrukt.
De echte dichter specialiseert zich in een soort slaapkamer- en keukenmetafysica. Ik ben de mysticus van de braadpan en de roze tenen van mijn geliefde. Zoals elke andere kunst hangt poëzie van nuancering af. Er zijn vele manieren om de snaar van een gitaar te beroeren of om iemands teen te kussen en eraan te knabbelen. Bluesmuzikanten weten net zo goed als lyrici dat een paar rake noten de ziel treffen. Het idee is dat men met de simpelste ingrediënten ongelooflijk lekkere gerechten kan maken. Was het Charles Olson die zei dat de mythe een bed is waarin mensen de liefde bedrijven met goden? Zolang de mensen verliefd raken en minnebrieven schrijven, zal er ook poëzie worden bedreven.
De meeste gedichten zijn tamelijk kort. Fatsoenlijk niezen neemt meer tijd in beslag dan het lezen van een haiku. Toch zijn deze ‘kleine’ gedichten erin geslaagd met een paar woorden meer over het bestaan van de mens te vertellen dan talloze andere soorten teksten. Korte gelegenheidsgedichten leven na duizenden jaren nog steeds, terwijl heldendichten onleesbaar zijn geworden, samen met ongeveer al de rest. Het diepste geheim van poëzie is de manier waarop ze de lezer betovert. Het gedicht is na een eerste lezing perfect te begrijpen en toch wil je het onmiddellijk herlezen. Poëzie gaat over herhaling die nooit monotoon wordt. ‘Meer!’ plaagden mijn slaperige kinderen nadat ik hun wat kinderversjes had voorgelezen. Voor hen, zoals voor alle poëzieminnaars, bestaat er alleen meer, en nooit genoeg.
Het is precies de paradoxale kwaliteit van poëzie die haar dat aroma geeft. Haar geheime kruid is de paradox. Zonder haar vele tegenstrijdigheden en haar onbeschaamdheid zou de poëzie even flauw zijn als een zondagspreek of als de jaarlijkse beleidsverklaring van de president. Juist dank zij haar vele verrukkelijke paradoxen heeft de poëzie haar strengste critici verslagen en overleefd. Elke poging om de poëzie te hervormen door ze didactisch en moreel te maken of haar tot een of andere literaire ‘school’ te beperken, wijst op een verkeerd begrip van haar wezen. Goede poëzie is nooit afgeweken van haar doel als onuitputtelijke bron