De Gids. Jaargang 161
(1998)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 19]
| |
Dirk van Weelden
| |
[pagina 20]
| |
ons en bekende me dat ze mijn vrouw begeerde. Niet in een opwelling, maar al jaren. Nu alleen, door de nabijheid onder hetzelfde dak, slapend onder hetzelfde dak, was de begeerte ondraaglijk geworden. Ze wist dat mijn vrouw de stad uit was. Ik keek haar aan en zag dat ze met mijn vrouw gevreeën had. Ik dacht aan de vrienden die eerder die middag plotseling vertrokken waren. Midden in de verhalen, halverwege de verspilde dag in de zon. Ik keek tussen mijn lange, bleke vingers door naar het passerende verkeer. Nee, mijn vrouw en ik zouden elkaar niet verliezen om Renate. Dat wist ik zeker. Renate glimlachte een glimlach die ik niet begreep. Toen had ik haar een klap voor het hoofd moeten geven. Niet uit wraak of woede, maar om haar wakker te schudden uit een verkeerde droom. Ik deed het niet, ik deed niets, ik dacht niets en zij kwam tegen me aan zitten. Met z'n drieën leven, we horen bij elkaar, zei ze. We zouden reizen, ze had het over daktuinen en Afrika. Ik zag het voor me, een film met fel zonlicht, grote lege landschappen en mensen die elkaar eenzaam maakten. Renate rookte met trage gebaren en diepe ademstoten, alsof het een veelbetekenend ritueel was.
Onweerde het later die dag? Aten we samen? Ik weet van de nacht, die zwaar en stil was, het huis vol zomerse warmte. We lagen meters van elkaar in dezelfde kamer. Ik herinner me zweet en haar toenemende ontboezemingen. Ze kon niet stoppen. Haar jeugd, waar ik niets van begreep. Een familie als een gevangenis. Haar domme avonturen en gek makende verwarring. De eenzaamheid waar alles op uitliep. Dan weer giechelend, dan weer snikkend deed ze haar verhaal. Uiteindelijk ging ik naar haar toe. We kusten, het huilen stopte en we keken naar elkaars ogen tot het stuiters geworden waren. Ze wachtte op mijn hand. Ja, mijn hand was vreselijk welkom. Ze trok haar knieën op en ik streelde de meest slaafse kut die ik ooit gevoeld heb. Ik bleef buiten schot, geen hand stak ze naar me uit. Zwetend naderden we haar orgasme, dat als een onweer kwam. We werden zware, lege lichamen en zwegen tot we sliepen. De volgende dag was ik niet verliefd. Zittend in de zon overwoog ik het leven met z'n drieën. Ik wilde met mijn vrouw praten, maar die was nog op reis. Nieuwsgierig was ik wel, mijn geilheid voor Renate verbaasde me. Later neukte ik haar. Koud vanbinnen was ik, warm en bezweet vanbuiten. Weer haar slaafse overgave, maar ik bleef buiten beeld. | |
[pagina 21]
| |
Ze wilde wel genomen worden, maar hield niet van mijn lul. Aan mij leverde ze zich niet over. Aan wie wel, aan wat? Na afloop vertelde ze over haar speurtocht naar vorige levens. Over Egyptische priesteressen die de liefde bedreven met hun broers, als sacrament. Over haar eigen visioenen en nachtmerries, waarin ze een hoer was die op straat werd neergestoken en doodbloedde op het trottoir. Ik vroeg me af of ik bestond. Ik verlangde naar mijn vrouw. Haar ogen, een vriend. Ik dacht aan de rug die ze mij zou toekeren, haar terechte woede, de harde woorden, de tranen. Net zolang tot er een koelere nacht kwam en ik opstond en nee zei. Renate lag al op bed, haar broek op haar knieën. Ze smeekte, ze schold me uit, ik raakte van streek maar ik ging. Natuurlijk was er ruzie met mijn vrouw. Doorwaakte nachten, vervloekingen. Ik lag op mijn rug en de tranen liepen mijn oren in. Ik stemde in met de straf die ik kreeg. Mijn longen, mijn ingewanden, mijn hart, alles deed pijn. Maar we raakten elkaar niet kwijt. Zoals ik wist, zoals ik hoopte, zoals ik wilde.
Een jaar later in Portugal, een rustige houten herberg, hoog in de bergen. De kamer geurde naar dennenhars en alles kraakte. De lakens waren spierwit en gesteven. Die nacht begon mijn vrouw over Renate. We vreeën. Haar borsten waren lekker dik, zei ze en ik liet haar aan mijn vinger zuigen om te laten zien hoe ze aan Renates tepels had gezogen. Ze werd wild en kookte over. Eiste dat ik vertelde hoe het was om Renate te neuken. Ik vertelde, ik deed het voor, leidde haar kont en benen. Godverdomme, wat word je dik, hijgde mijn vrouw en beet me. Zo horen we bij elkaar, wij drieën, dacht ik. Mijn vrouw en ik hitsig vertellend van geheimen, herinneringen en wat we met haar konden doen. Ik was harder en dikker dan ik ooit bij Renate was geweest. Jezus, ja, zo zou ik haar willen neuken, zei mijn vrouw, zoals jij mij nu. Onze wrede liefde bracht haar laatste spoken om. Was het schuld wat mij geiler maakte? Het water uit de kraan was zuiver bronwater. Na afloop dronken we liters en liters en verbaasden elkaar met overvloedige pispartijen in de grote, ouderwetse badkamer. We gingen naar buiten. De nacht was helder. Zwartgroen gras strekte zich uit tussen de cipressen. Ik lag in het gras en tongde mijn vrouw. Tussen de diepe kussen door lachten we om het gras, dat | |
[pagina 22]
| |
natter en natter werd van de dauw. Later stond ze bij een vuur, haar trotse rug weerspiegelde de vlammen. Ik had de neiging te zeggen dat we samen een tijdloos lichaam waren, maar dat zou alles bederven. Renate bestond, ver weg, huilend om haar broer, om haar jeugd & om ons, naar wij bij geruchte vernamen. Mijn vrouw had haar gesmeekt een vriendin te blijven, had haar trots voor een keer ingeslikt. Ze had een kaart gestuurd, een plaats en een tijd genoemd en was op Renate gaan zitten wachten. Maar tevergeefs, Renate verdween in de stad en verhuisde. Men zei, ze is hard, ze is vreemd, ze baarde een kind. Nooit zal ik weten wat mijn nieuwsgierige geilheid tussen hen vernietigd heeft. Het is een film geworden waarvan de audio verloren is gegaan. Een vezel van ons tijdloze lichaam, dat we nooit benoemen. Het vuur doofde en we zochten de krakende herberg op. Ik kon niet slapen en keek naar mijn dromende vrouw. Ze had de kracht te slapen. Het was mijn verwerpelijke zwakte die me wakker hield. Buiten was een koele, Zuid-Europese zomernacht, die voorgoed in ons gebleven is. | |
2 Brief aan de buitenaardse vreemdelingBuitenaardse vreemdeling,
je treft ons aan, kwetsbare, roofzuchtige wezens
die in grote verdeeldheid een kwetsbare wereld bewonen.
Ons bevattingsvermogen strandt zo ongeveer
bij tien dimensies, acht soorten quarks
en de snelheid van het licht.
Inmiddels beseffen we de nietigheid van de aarde
en vrezen de ijzige kou die ons van andere werelden scheidt.
We weten, het universum is grenzeloos en onverschillig.
Maar jij bezoekt ons.
Je hebt onze kleine blauwe wereld opgemerkt en gevonden.
Vertel eens hoe dat is gegaan.
Toen koos je de aarde als bestemming van een lange reis.
Kennelijk zijn we de moeite waard.
Om te waarschuwen of te redden.
Te onderwijzen of te overheersen.
| |
[pagina 23]
| |
Uit te buiten of uit te roeien.
Hoe dan ook, je wilt iets van ons, met ons.
Zelfs als je ons bang maakt is dat wat je gezicht ons vertelt.
Pas met je komst uit die onverschillige grenzeloze kou
weten we, jouw belangstelling moet ergens een antwoord op zijn.
We kunnen je zien omdat we iets vergeten of verloren zijn.
Als wij bang zijn word je een monster.
Een insect of reptiel dat ons overtreft
in vernielzucht, wreedheid en discipline.
Meer en minder dan wat hier als menselijk geldt.
Ben je zo'n ongerijmde vijand
dan komt het beste in ons boven.
Monsters bestaan om te verslaan.
Om te buigen voor menselijke vindingrijkheid.
Menselijke onzelfzuchtigheid.
Menselijk doorzettingsvermogen.
Menselijke vrijheidsdrang.
Menselijk gevoel.
Als we winnen ben je een zwijgende spiegel
waarin we onszelf zien
zoals we onszelf graag zien.
Verwarrender is het als je grijs bent.
Breekbaar en kaal als een pasgeborene.
Met je grote hoofd en lange zwarte ogen.
Geen neus, geen lippen, geen spieren.
En dunne, warme, telepathische vingers.
Een kindergeraamte bespannen met dolfijnenhuid.
Wat wil je toch? Wat is je boodschap?
Je ontvoert vrouwen en doorzoekt hun baarmoeders,
plundert hun eierstokken.
Je bent ijselijk intelligent en stil.
Wreed en melancholiek.
Je mag superieur zijn, er is iets
aan ons vreemde vlees dat je niet weet,
dat je verloren bent en mist.
Zo maak je ons vlees en bloed
vreemder dan het ons al is geworden.
Sta jij aan de kant van de technici
die dodelijke virussen en hoofdloze mensen kweken
uit een druppel zaad, een verloren haar?
Of kom je ons redden van die al te menselijke macht,
die zich schuilhoudt in onopvallende gebouwen,
| |
[pagina 24]
| |
waarvan niemand weet wie ze bezit?
Zonder machteloze achterdocht tegen menselijke machthebbers
kan jouw mysterie niet bestaan.
Je bent de handlanger van onze schaduwen
of een engel die wij niet mogen kennen
omdat het kwaad op aarde dat verbiedt.
Wat de machthebbers ook zeggen en wat ze ook doen,
het volk wacht op je, het volk ziet je,
omdat het op aarde zo weinig te zien krijgt
dat nieuw en vers is en hoopvol neuriet.
We vermoeden dat je ons observeert
zoals wij een bavianenkolonie.
Je heerst over elektronen en magnetische velden.
Je reist als het licht en bestookt uitverkorenen
met telepathische emoties.
Je schrijft wiskundige gedichten in onze graanvelden,
maar meer dan schoonheid kunnen wij er niet in lezen.
Je wilt of kunt ons niet in vertrouwen nemen.
Je toont ons voertuigen, instrumenten, lichten, raadsels.
Maar je humor, je muziek,
je liefdesleven en vermaak onthoud je ons.
Hoe ver ben je van onze taal?
Ongeveer zo ver: je bent als een middeleeuws wonder,
gedragen door volksgeloof,
waar de taal tovert,
waaruit al onze mythen en goden geboren zijn.
Onze godsdiensten zijn er voor onszelf.
Ze spiegelen wie we denken te moeten worden
ofte wel onze oorlogszuchtige liefde voor de wereld.
Wist je dat iedere godsdienst ergens een plaats heeft voor jou?
Een lichtbaken, een landingsbaan die je uitnodigt te komen.
Terug te keren.
Terwijl je nooit bent weggeweest.
Zo mysterieus, gruwelijk en wijs als we zijn,
jouw eeuwige terugkeer is wat we willen zien
als we onszelf door vreemde ogen beschouwen.
Maar zien is een onherroepelijke handeling
en daarom ben je in onze deeltjesversnellers,
in de stofwolken van nieuws en vermaak die we opwerpen.
In de geile fantasieën die we laten kolken
rond de lichamen van toekomstige minnaars.
In de angsten en verwachtingen waarmee we onze kinderen voe- den.
| |
[pagina 25]
| |
In de stegen en parkeergarages van de steden die we bouwen.
In de burgeroorlogen die we voeren.
In de verhalen van de vreemdelingen die tussen ons een plaats zoeken.
Sommigen zeggen dat je ons komt voorbereiden op een grote reis.
Dat het hier bijna voorbij is
en we moeten vertrekken naar een andere wereld.
Jij wijst ons waar die is.
Hier.
Hoe paradijselijk of monsterlijk ze ook mag zijn.
We bereiken haar door er gelijktijdig met jou te zijn.
Ons door jou te laten verrukken en beangstigen
met de vreemden die we zijn.
Zij zullen ons waarschuwen of redden.
Onderwijzen of overheersen.
Uitbuiten of uitroeien.
Blijf komen, maar blijf onbenaderbaar.
Woeker in al onze media.
Vergiftig ons.
En bovenal, vermeng ons.
Melangeer onze mythische signalen en alledaagse ruis.
Wees nabij, maar laat ons eenzaam.
Het is de grenzeloze, ijzige kou die ons beschermt.
| |
3 Zwakzinnig spookGa naar eind*Naar zwart zwemend groen. Glooiende grasvelden in de schemering. Achter ons, boven de stad, was de mist rossig. Embryobal op de verkeerde schaal. Shanna reed de Pontiac, witte Catalina uit 1968, rechte stoelen en een pook aan het stuur. In perfecte staat, de advertentie was geen leugen geweest. Het diepe geluid van de acht cylinders, alsof de motor niet van staal, maar van vlees was. Als je startte, zuchtte ze als een geile vrouw, zacht en krachtig. Ja, liefje, laat je maar horen. Iedere keer als we vaart maakten in de buitenwijk. Slenteren, deed onze wagen, sluipen. Ramen open. Vrede hier. Volkomen te vertrouwen geluiden. Geur van alcohol. Shanna, met het marinierskapsel. Spottende lippen. Koud gescheiden en net terug uit Thailand, waar het lekker | |
[pagina 26]
| |
was. Vijftien keer lekker. Doordringende neusstem. Ogen koud. Billen plat en breed. Smal en hard gezicht. Klein litteken links op haar bovenlip. Ze haatte buitenwijken. - Slappe ruimte, stroperige tijd. Nergens werk, nergens misdaad, nergens handel. Hier vinden ze de weg naar hun voederbakjes. Wist je dat hier de buitenwereld is uitgevonden? Nog twee blokken. Dan rechts, het hoge witte huis. Silhouet met vierkante ramen. Ik stak een sigaret op. - Het huis van Hensen. De onoplettende onderzoeker. Shanna stapte uit de wagen. Tinkelen van het krimpende metaal van de verhitte Catalina. Hoog in de lucht krijsten zwaluwen. Haar elementaire reflexen. Armen los, het controleren van instrumenten aan haar riem. Haar laarzen bonkten op het beton van het trottoir. Ik wachtte tot ze bij de achterdeur was aangekomen. Ik ben nuttig en zinloos. Beroeps. Nauwkeurige blikseminslag van hogerhand. Niemand verbiedt me te genieten van de schrik en angst van onze informanten. Onbelaste betaling in natura, noem ik het. Hensen was aan de beurt. Chemische redenen. Informatie, opgeslagen in een jaren geleden geplante tumor. Het was oogsttijd. Hij droeg een openbaring in zijn pens. Niet dat hij het wist. Zijn geheugen, zijn rapporten, allemaal onbelangrijk. Ik laat ze over aan de jongens die binnen blijven. Die nooit de straat op gaan. Op straat moet je niet te veel weten. Even sterk aangetrokken door duisternis als door licht. Geen rangordes, geen voorkeuren. Hensen, een onafgebroken glunderend gezicht. Zwart haar, korte vette krulletjes. Vriendelijke dikzak. Mij maakte het niet uit. De hele werkweek lang zoek ik de leegte. - Een biertje en een broodje gebakken ei. Heb je dat voor me? Ik zei het terwijl ik hem naar binnen duwde. Zijn medelijdende vrienden, straks. Toen hij Shanna door de achterdeur hoorde komen keek hij verwilderd om zich heen. Zweetplekken in zijn dunne gele overhemd. Ik besnuffelde hem. - Hmmm, zijn angstzweet ruikt een beetje zoet, collega. Hensen begreep nu dat we van het Bedrijf kwamen. Het Boudoir, is de bijnaam. Wereldwijde medische technologie. Wij zijn haar statenloze agenten. Van de kerntaken weten en begrijpen wij niets. Optimale bewegingsvrijheid is ons voornaamste werktuig. - Gaat het om dat congres in Tokyo? Ik heb alleen mijn paper voorgelezen. Hebben jullie van tevoren goedgekeurd. Ik heb niets doorgespeeld aan de Japanse overheid. Jullie hebben toch alles opgenomen en me gevolgd? Shanna greep de haren op zijn achterhoofd. Kindergilletje. | |
[pagina 27]
| |
- Wijs ons de kelder. We hebben wat privacy nodig. Verontwaardigde Hensen even later met koperen bouten aan het beton van de vloer. Vast. In de grijze glans van het kelderlicht. - Wat gaan jullie doen? Ik ben van waarde voor het Bedrijf. Mijn onderzoek kost geld. Is geld waard! Ik houd geen resultaten achter. Ik heb geen gegevens verkocht, ik sta al mijn patenten af. - Ze hadden zoveel redenen voor wat er gebeuren gaat, ik heb er niet eentje weten te onthouden. Vrouwen kunnen de gekste dingen logisch laten klinken. Shanna plakte haar felgroene kauwgom op het zwetende voorhoofd van Hensen. - Hensen, je wordt nergens van verdacht. We komen alleen iets ophalen. Het ronde, bleke gezicht. Onwetend van mooi of lelijk. Een denker. Een kunstenaar voor mijn part. Ik knoopte zijn overhemd open. De hijgende vetbuik. Offerdier. Hensen zeek in zijn broek. Ranzige, azijnachtige lucht. - Zorgen jullie voor mijn hond, als je weggaat? Mijn ex-vrouw wil hem niet hebben. Zoek een goed huis voor hem. Alsjeblieft? Hij zit boven in mijn studeerkamer. Shanna ontkoppelde het lasermes van zijn batterij. Ze stelde de specificaties in. Hensen danig in de war. Een laatste poging zich te beroepen op wat vertrouwd of verrassend was. Al zijn deskundigheden kakelden door elkaar. Hij zag ons niet meer. Een schaduw viel over zijn ogen, als van binnenuit. Hij wist niet van de tumor, jaren geleden geplant tijdens een medische keuring. Wij moesten hem thuis brengen. Hensens werk was voltooid. De tumor rijp. Wij begrepen niets van de tumor, niets van Hensens onderzoek. Begrijpen doen anderen. Wij zijn de onvermoeibare lopers, wij doen het werk, wij wachten, lanterfantend in hotellobby's, wij eten in snelwegrestaurants, wij zijn de actieve willoosheid waarmee het allemaal begonnen is. De laboratoriumnacht. Shanna spleet Hensen open. De tumor, mintgroen, bloedbespat in een perspex koelbuis. Hensen jammerde als een schuurdeur. Wit schuim op zijn mond. Shanna pakte een laken om haar handen af te vegen. Ik draaide de dop van de caesiumcapsule. Strooide het poeder in Hensens open mond, over zijn bezwete borst, in de open wond. Poeder, tot het ontploft. Shanna stond op. Haar trotse rug in het donkergroene T-shirt. Ze gooide het laken over Hensen heen. Nu een zwakzinnig, omgevallen spook, dat nog geen kind schrik zou aanjagen. Het was een brave jachthond. Duitse staander. Niet waaks. Kwis- | |
[pagina 28]
| |
pelende allemansvriend. Shanna wachtte in de auto, Hensens hond op de achterbank. Ik ging terug de kelder in. Hensen zou worden gelezen. Waarzeggende ingewanden. Gefeliciteerd Hensen, wees de bard van de grauwen, hadden ze hem kunnen zeggen. Slechte goden, mooie offerdiensten. Een schat aan informatie en een spectaculair einde. Wij zijn de heiligschenners. Ik had nog steeds grote dorst. Schoot de peuk van mijn sigaret naar het zwakzinnige spook en dook de gang op. De ontploffing. Shanna naar het vliegveld gereden. Biertje gedronken. Later die nacht draaide ik een bosweg op, knoopte een strop van de leren riem en hing de hond op aan een lindenboom. Ik reed Duitsland in over de lange rechte autowegen. Zomernacht. Naar zwart zwemend groen. Ik voelde me vredig en thuis in het uitgestrekte donker. Achter de lichtbundels van mijn Catalina aan. Ik luisterde met nieuwe eerbied naar het vreemde wezen dat de motor was. Ik bewonderde haar leven. Kleinste gemene veelvoud van de buitenwereld. Ik wachtte op rillingen. Ze kwamen niet. Ik vraag niets. Ik ben een volleerde nachtwandelaar. Ik werk. Voor de geboorte van actieve willoosheid. Nieuwe eerbied. Diep geluid in de logheden, wachttijden en stilten van iedere dag. Motoren niet van staal, maar van vlees. Als je start, zuchten ze als een geile vrouw, zacht en krachtig. Ja, liefje, laat je maar horen. |
|