| |
| |
| |
Klaus Siegel
De notenman
Bespaarspillen (overg.; bespaarspilde, h. bespaarspild, (scherts. euf.), macro- of micro-economisch beleid, waarin door strategieverandering in het uitgavenpatroon bezuinigingen in bedrijven of bij de overheid werden beoogd, maar het tegenovergestelde bereikt werd. Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw populair in het management en bij opeenvolgende regeringen. Syn. ombuigen (veroud.), versoberkwisten, bespilsparen, verkwistzuinigen: ‘in deze fase nu voltrok zich een voor leken onbegrijpelijk economisch proces: het “bespaarspillen”, een modieuze mengvorm van economische ideeën als profijtbeginsel, ombuiging, snoeitaktiek en wat dies meer zij.’ (De Gids, 1997)
Hij zou zeker door de mand vallen. Maar hij moest die baan hebben. Nog een maand langer thuis en hij werd stapel. Van het bestuur van het ‘Verbond Crescendo’ zag hij alleen maar een ontoegankelijke haag van achterhoofden. Soms knikten de grauwgrijze kruinen goedkeurend bij het beoordelen van een kandidaat, dan weer schudden ze bedenkelijk in hun wijsheid. Nu en dan werden twee koppen bij elkaar gestoken waardoor hij iets van de perkamenten profielen kon waarnemen. Hij zag de lippen prevelen maar de luide pianomuziek maakte het onmogelijk dat hij iets van het gesprokene opving.
Achter de vleugel op het podium zat een pianiste, omtrent wie niet eens met zekerheid kon worden bepaald of haar vaardigheid ooit betere dagen had gekend. Ze harkte met haar jichtige vingers tussen de toetsen splinterige melodieën te voorschijn. De toepasselijk in een zwart-wit gestreepte blouse gehulde toetsartieste haalde nog slechts door inspanning van al haar krachten de vingervlugheid die het stuk vereiste. Nu en dan drupte een spettertje artistiek vocht op de toetsen. Hij wist niet hoe gelukkig hij zich moest prijzen dat er zeven kandidaten voor hem waren. Zo had hij tenminste nog een kans. Alleen bij de tweede gegadigde hadden de hoofden voor hem af en toe eendrachtig geknikt wanneer het blad met de noten kennelijk tijdig genoeg werd omgeslagen. En daar ging het allemaal om.
| |
| |
Nu al voor de tweede keer was Euphoria, de muziektempel van de provinciestad K., getroffen door de bezuinigingsdrift van de staatssecretaris. Er was een schrijven van het ministerie van oc&w bij de stichting ‘Verbond Crescendo’, dat het negentiende-eeuwse, in classicistische stijl opgetrokken gebouw beheerde, binnengekomen, waarin werd bericht dat er volgend jaar wederom op aanzienlijke bezuinigingen moest worden gerekend. De staatssecretaris gaf, hoezeer hij het ook betreurde, ‘slechts invulling aan het advies van de Raad voor de Kunst, die de programmering van weinig durf vond getuigen. Aan de ene kant was er te grote nadruk gelegd op conservatief klassieke muziek in eigenlijke zin en aan de andere kant viel een zekere overaccentuering, eigenlijk zelfs een superemfase, van het modernste repertoire moeilijk te ontkennen’. Het stichtingsbestuur wist niet wat het hoorde omdat het departement het jaar ervoor, na consultatie van de rvdk, een ‘te ruime offerte’ aan eigentijdse muziek en een ‘consumptieve overkill’ aan behoudende, in wezen vastgeroeste klassieke toonkunst had vastgesteld.
Dit keer evenwel had het ministerie een lijst bijgesloten met suggesties hoe de ‘broodnoodzakelijke’ bezuinigingen konden worden geëffectueerd. De aanbevelingen waren bedacht door de bekende hooggeleerde econoom Adrie De Gans, een man aan wiens gelaatstrekken - die van een middeleeuwse flagellant - en uitgemergelde postuur alleen al de boodschap was af te lezen die hij voor de wereld had: beknibbelen, ombuigen, verschralen en versoberen. De zittende regering, die koste wat kost de goede oude gulden wilde converteren in een eurodollar, prees zich gelukkig onder zijn onderdanen toch nog een levende telg te hebben gevonden uit de familie Van Kleef uit Vrekkem, van welke sibbe het heette dat de laatste telg in de jaren zestig was heengegaan. Het was een raadsel hoe Adrie De Gans de ziel van de onderminister van Cultuur, kort daarvoor nog bekend als een flamboyante bourgondiër, in de brandkast had weten te sluiten. De rijzige, goed in zijn vlees zittende Aad Zuin snoerde voortaan zijn broekriem aan. Zijn ambtenaren gaf hij de opdracht van nu af elk ei te scheren en, tot hij in een euronickel zou zijn omgewisseld, iedere stuiver in tweeën te bijten. Waarom Adrie zoveel ruimte in ons staatslichaam had weten in te nemen, viel niet moeilijk te raden. Het heette dat de minister-president de zoon van een timmerman was, zoals we hebben ervaren een zelfvoldaan mensenslag dat zijn naaste met genoegen op het (zijn) houtje ziet bijten. De premier en hij waren twee handen op één weight-watchersbuik en de voormalige levensgenieter had zich maar te schikken.
Pas nog had De Gans veel eer behaald met een voorgestelde be- | |
| |
zuinigingsronde in de bejaardenzorg. Tijdens het bezoeken van verwanten in een seniorencentrum was hij zich gaan afvragen of de oudjes werkelijk hun privékamers op prijs stelden. Lopen vijfenzestigplussers immers niet alras het gevaar te vereenzamen? Grote zalen moesten er komen met twintig, dertig gezellige bedden, waarin de aow'ers knus de hele dag met elkaar konden babbelen.
Hij zou natuurlijk geen economieprofessor zijn als hij niet vellen vol met statistieken en schattingen bij zijn provisioneel advies had gevoegd. De schrobberige dienaar der wetenschap had de huidige leefsituatie: iedere bejaarde met vier (4) hoeken elk, afgezet tegen zijn eigen visionaire ruimtelijke ideeën: twintig bejaarden met vier (4) hoeken te zamen. De besparingen op de schoonmaakkosten gingen elke verwachting te boven. (Hij schreef: ‘te buiten’.)
Adrie was geen onmens, welnee! Ofschoon weggedrukt in een voetnoot had hij toch maar mooi de suggestie geopperd een beperkt aantal van de was/closetruimten multifunctioneel ‘om te structureren, resp. in te richten’. Voor echtparen die daar behoefte aan hadden, werd de mogelijkheid geschapen door afdekking van badkuip en wc-pot een sfeervol zitje te creëren. Hij ging wat dat betreft zeker niet over één nacht ijs. Voegde hij immers niet een relevant recent onderzoek bij, waarin de afnemende behoefte van senior citizens aan geslachtsverkeer statistisch werd aangetoond? Privacy bracht hij terug tot wat ze werkelijk was: een sentimenteel ingekleurde, subjectieve, geldverslindende factor van weinig betekenis.
Maar het gaat hier niet zozeer om de spaarzaam bebaarde figuur van professor De Gans, als wel om de situatie waarin de ik van dit verhaal was komen te verkeren door het ingrijpen van de staatssecretaris van oc&w ten aanzien van de financiële armslag van de concertzaal in de provinciestad K. Het is dus overbodig nog langer stil te staan bij de verdienste van De Gans inzake de bezuinigingsronden in de ziekenhuissector. Ieder kent zijn slogans: ‘ok's open op zondag’, ‘Niet zomaar wegdoen die dure rubberhandschoen!’, ‘Breng je vrouw mee als verpleegster’ (korte tijd: ‘Laat uw vrouw uw zuster zijn’). Nee, onze belangstelling gaat in het bijzonder uit naar het lijstje bezuinigingssuggesties door professor De Gans, dat de staatssecretaris bij de aankondiging van het dichtdraaien van de subsidiekraan voor het muziekwezen had gevoegd.
Het bestuur van de stichting ‘Verbond Crescendo’ had de goudmijn aan beknibbelingen aandachtig onder de loep genomen, maar de meeste aanbevelingen zouden naar het zich liet aanzien juist minder duiten in het laatje brengen. Wat te denken van het idee de stoe- | |
| |
len in de zaal mechanisch verzinkbaar te maken, waardoor de zaal in een ommezien overdag tot een tapijthal kon worden getransformeerd? Ze hadden de Europese Vloer Bedekkings Liga b.v. benaderd: ‘Tapijten, vaste vloerbedekking...? Hahaha! Er staan vandaag de dag alleen nog maar foto's van kaal linoleum, saai parket en kille plavuizen in Schöner Wohnen’. Ook had het bestuur beter kunnen weten nog voor ze, al een toontje lager, een plaatselijke Afgaanse asielzoeker/tapijthandelaar over de commerciële mogelijkheden van een berber- of smyrnahal in concertzaal Euphoria hadden geraadpleegd. Die had alleen maar droef geglimlacht; hij wachtte al drie maanden op de toekenning van een bijstandsuitkering. Een van de tweeëndertig suggesties sprak het bestuur wel degelijk aan en leek uitvoerbaar. Het bestuur ging over tot actie en zo kwam Kees Forgeron op die donkere herfstmiddag terecht in de muziektempel van K.
Hij was nu alweer twee jaar werkloos. Daarvoor had hij een Melkert-baan gehad: winkelbediende bij een achtenzeventigjarige vrouw die een negotie in passementerieën dreef. Wat hem betreft waren de politici zeker in hun bedoelingen geslaagd werklozen nieuwe perspectieven te bieden. Na korte tijd openden zich horizonten aan mogelijkheden, die zonder de staatsman Melkert nooit in hem zouden zijn opgekomen. Kleurige regenbogen van ruches, garneersel, geschulpte stroken falbala, ritssluitingen in lengtes tot twee meter (en in alle tinten!), een spectrum aan schakeringen naaizijde, arabeske liskoorden, elastische rokbanden, harige franjes, bonte klisklas voor te korte meisjesjurken, verleidelijke strikken, zijden volanten, kleurige frullen, gimpen en agrementen, waarvan hij het bestaan niet vermoed had, verder meanderende limbussen, bezetsel in elke vorm en breedte, jabots voor vrouwen- en mannenhemden, gitgalons voor operette-uniformen, stroken soutache, rollen entre-deux om japonnen naar gelang de mode het vereiste te verlengen. Een hele muur in het altijd naar savooiekool en vette jus riekende winkeltje werd ingenomen door een in de loop der jaren donkerbruin verkleurde eikenhouten kast met duizenden laatjes. Voor op elk van die wonderlijke bergdoosjes prijkte een monster van de inhoud. Meestal zeer verschoten. De ladenmuur reikte tot aan het plafond en een eveneens eikenhouten trapje met een leuning stond ervoor om de hoogste laatjes te bereiken. Daar durfde het vrouwtje niet meer op. Vandaar dat Kees Forgeron de Melkertbaan kreeg.
Maar zoals dat met oude vrouwtjes gaat: na driekwart jaar stierf ze en het Arbeidsbureau kende geen regeling die in de aankoop van
| |
| |
een passementerie voorzag. En zo stond Kees, een kleurige ervaring en een ontoepasbare toekomstvisie rijker, opnieuw op straat.
Bijna had hij alle hoop laten varen toen zijn oog viel op de advertentie in het huis-aan-huisblad.
Afwisselende positie aangeboden. Het bestuur van het ‘Verbond Crescendo’ zoekt voor het muziektheater te K. een portier, tevens in staat de muziekbladen of partij van in ons gebouw optredende pianisten om te slaan. Goed voorkomen, tact en grondige kennis van het notenschrift worden vereist. Bij gelijke of bijna gelijke geschiktheid valt de keuze op vrouwelijke kandidaten.
Kees besefte maar al te goed dat hij absoluut niet voldeed aan twee van de vier eisen. Hij kon geen noten lezen en een vrouw was hij evenmin. Maar dat laatste werd niet strikt vereist en legde, als hij er goed over nadacht, nauwelijks gewicht in de schaal. Nee hij beantwoordde op de keper beschouwd aan drie van de vier eisen. En dat notenschrift...
De advertentie was een uitvloeisel van een van de talrijke suggesties van professor De Gans: het scheppen van dubbelfuncties in de kunstensector. Acteur/belichter bij het theater, restaurateur/garderobist in musea, kaartverkoopster/toiletjuffrouw bij het ballet, directeur/zaalwacht in gehoorzalen, te veel om op te noemen.
Omdat de portier van het concertgebouw te K. volgend jaar vut-gerechtigd werd en alle andere suggesties in de praktijk onuitvoerbaar bleken sprak de door De Gans geopperde mogelijkheid van de combinatie portier/notenomslaander het bestuur bijzonder aan. Een der leden opperde nog het bezwaar van de kledingwisseling. Hoe kon dezelfde man die zoëven nog in een blauw uniform gedecoreerd met gouden tressen het rode pluche gordijn voor de solist opzij had gehouden een moment later, gestoken in een rokkostuum, de bladen op de vleugel omslaan? ‘Geen probleem, Jaap,’ zei de vrouw van de begrafenisondernemer, die deel uitmaakte van het stichtingsbestuur, ‘niks aan de hand. Klittenband joh, klittenband op de rug. Dat doen we al jaren in onze ondernemingstak. Nooit meer getrek en geduw met dwarsliggende stoffelijke overschotten.’ Haar argument sloeg in één klap alle bezwaren dood. Kees was dus een van de sollicitanten.
De bedaagde pianopoes op het podium, een gedomesticeerde ondersoort van de species klavierleeuw, vertoonde bepaald niet de vitaliteit van bejaarde voorbeelden als Horowitz of Rubinstein. Al bij
| |
| |
de derde doorloop was het presto verschijnselen van een onvrijwillig ritenuto gaan vertonen. Bij de vierde keer veranderde een vivacissimo passage in een loom moderato. Ach, wat een tragiek. Als er een obligate pianopartij in een uitvoering van het provinciaal orkest Z. moest worden vervuld, had het bestuur nooit tevergeefs een beroep op haar kunst gedaan. Ook in dit geval liet ze zich gewillig overhalen. Na overleg werd een stuk gekozen met veel veloce, volando en agitato. De achterliggende gedachte was dat het blad dan des te vaker moest worden omgeslagen. Haar keuze viel op een stuk waarmee ze eens en voor altijd zou aantonen dat ze een beter lot had verdiend dan dat van pianojuf aan een provinciale muziekschooltje. Ze faalde.
Had men Kees gevraagd wat al die tempoaanduidingen inhielden, dan zou hij het antwoord schuldig zijn gebleven. Hij had echter wel degelijk in de gaten dat de snelheid langzamerhand tot tempo elfendertig was afgezakt. En daarmee zag hij zijn kansen stijgen. Het melodietje kende hij al na de vierde keer uit zijn hoofd en bij de vijfde en zesde kandidaat lette hij scherp op wanneer die van zijn stoel overeind kwam en het blad omsloeg. Uit het rimpelen van de neus van de soliste maakte hij op dat het beter kon.
Nog even dacht hij dat al zijn kansen waren verkeken toen er een adembenemende schoonheid, geraffineerd gecamoufleerd in een onberispelijke grijze twinset, het podium op zweefde. De pianojuffrouw was even ‘naar achteren’. De vrouw, die eruitzag alsof ze helemaal geen baan nodig had, ontlokte letterlijk en passant arglistig een arpeggio aan de vleugel dat in virtuositeit alle voorafgaande spel in het niet deed verzinken. Kees voelde gewoon hoe de mondhoeken van de heren in de sollicitatiecommissie in dezelfde mate omhoogkrulden als de neuzen van de damesleden werden opgetrokken. De bloesem uit de fine fleur deed zichzelf de das om. Om het effect te verhogen droeg ze over haar cardigan een lang parelsnoer. Of ze het nu expres deed of niet: de pianojuffrouw raakte erin verward en rukte haar handen terug uit het halsbijou, waardoor de ingekapselde verwondingen uit de oesters wild in het rond vlogen. Daarna sloeg ze de klep van de vleugel met een harde klap dicht. Zo! Ze vouwde haar armen demonstratief over haar dorre boezem. Zo! Door haar plotselinge kwaadheid kreeg haar zwart-wit gestreepte blouse in de ogen van Kees plots een andere symboolwaarde: ze herinnerde aan de hemden van de permanent heetgebakerde ijshockeyscheidsrechters. De vrouw raapte - haar bibs demonstratief naar de beoordelaren gericht en met veel vertoon van been - haar sieraad van het podium. Ze leek niet eens zo heel onte- | |
| |
vreden. Er viel natuurlijk heel wat te vertellen aan haar vriendinnen uit de chic.
Nu was het zijn beurt, quasi-kwiek betrad hij het podium. Ofschoon er door haar morele zege een zeker accelerando in het tempo van de pianiste was opgetreden, werd Kees met stip als omslaander/portier gekozen. Hij had goed afgekeken wanneer hij moest omslaan. Pas na jaren kwam hij erachter dat het geen donder zou hebben uitgemaakt als hij het notenschrift in de week voorafgaande aan zijn sollicitatie wel onder de knie had gekregen. (Het waren donderpadjes op telefoondraden voor hem gebleven.) Dit vereist enige toelichting. De bladomslaander is en blijft het zwakste punt in de uitvoering. En dat wordt met de dag pijnlijker. Voorheen kon de vervulling van diens functie er tenminste nog enigszins mee door. Meestal was de gage van de solist hoog genoeg om zelf een veelbelovend leerling voor een zwierige en vakbekwame bladomhaal te engageren. Maar nog in de tijd dat het heraldisch embleem van onze natie, de fiere Nederlandse leeuw, door opeenvolgende regeringen van lieverlede door de kaasschaaf werd vervangen, hadden solisten geen ‘meesterleerlingen’ meer omdat de helft van alle aanstellingen aan de conservatoria werd geschrapt. Voortaan moest het omslagtractement door de organiserende instantie worden bekostigd. In de stichtingsbesturen zat altijd wel iemand die in zijn jeugd pianoles had gehad. En dat leidde tot regelrechte rampen. Vandaar dat in een volgend stadium vaak het dichtstbijzijnde Arbeidsbureau werd gebeld om een werkloze musicus, niet zelden zelf pianosolist, een betrekking voor één avond te bieden. De rampen werden er niet minder om. De coryfeeën klaagden steen en been, complainden bitterly, reprendreten en lamentations of klagten empört. Het was duidelijk dat er professionele bladwenders moesten komen.
In deze fase nu voltrok zich een voor leken onbegrijpelijk economisch proces: het ‘bespaarspillen’, een modieuze mengvorm van economische ideeën als profijtbeginsel, ombuiging, snoeitaktiek en wat dies meer zij. We kennen de voorbeelden: onderwijzers worden op grond van overtalligheid ontslagen om via een wachtgeldregeling en met een subsidie uit de Melkert-pot weer voor de klas terug te keren. De buurman, drieëntwintig jaar werkzaam geweest bij de vvv, wijst als u juist langskomt verlegen, in het fantasie-uniform met te kort jackje van een stadswacht gestoken, toeristen de weg naar de Wallen.
Wekt het verbazing dat de kaasschaaf die eerder de oranje leeuw uit ons blazoen had verdreven op haar beurt in regeringskringen langzamerhand als extravagantie werd beschouwd? Het zuivel- | |
| |
schraapijzer schreeuwde om vervanging. Voortaan moest de bulldozer in ons banierschild komen te staan! In deze tijdruimte werd alle hoop gevestigd op bevlogen erwtentellers als professor De Gans. Zonder geestverruimende middelen als cafeïne, nicotine of alcohol had hij brainwaves vol hemelbestormende denkbeelden zoals de combi-job in het Nederlands muziekbestel, die Kees Forgeron sedert kort bekleedde.
Had hij de econoom gekend, dan zou hij hem om de hals zijn gevlogen. Het portiersuniform vond hij een beetje beneden zijn waardigheid, hij had tenslotte het ingenieursdiploma van een Hogere Beroepsopleiding op zak. Maar tenslotte was de zotte dracht niet veel meer dan een schil om zijn rokkostuum.
Nee, zijn nieuwe leven beviel hem uitstekend. En zijn onbekendheid met het notenschrift dan? Die vormde nauwelijks een handicap. Op de keper beschouwd deden ook degenen voor wie de notenbalk geen geheimen kende niets anders dan vliegensvlug de spettering van die honderden muziektekens met de ogen volgen om bij de laatste stipjes aangekomen het blad bliksemsnel om te slaan. En tellen en bijhouden kon Kees uitstekend. Toch moest vroeg of laat het moment komen dat hij de kluts kwijt zou raken. Dat was aangebroken toen een toehoorder tijdens een gevoelig smorzando con grazia zo luid hoestte dat hij dreigend in zijn richting kijkend de tel kwijtraakte. Tot zijn verbazing werd de solist van die avond, een nerveuze Fransman met vieze lange manen die een piano-uittreksel van oorspronkelijk voor een film geschreven muziek van Alfred Schnittke ten gehore bracht, niet kwaad toen hij ineens niet verder kon en Kees op goed geluk het blad omsloeg. Hij leek wel verwonderd. Het was nog in de beginperiode van Kees' carrière en hij wist niet dat een smorzando ook in de eigentijdse muziek per definitie een langzame dood sterft om daarna in de pijnlijke stilte die ontstaat wanneer de bezoekers niet weten of ze moeten applaudisseren tegen het plafond weg te ebben. Schnittke had met de stilte het geladen moment willen uitdrukken dat volgt op het doorbreken van ‘een Dam voor de Vrede’, een toondicht dat op initiatief van de Bond van Componisten en Orkestleden der Sovjetunie was ontstaan.
Door het incident werd het Kees duidelijk dat hij zich niet tot het simpele tellen kon beperken. Hij vroeg zich af of de klavierinstrumentalist geen tekens van nervositeit zou vertonen op het moment dat het blad gewend moest worden. Hij besloot zijn toevlucht te nemen tot een list. Kees liet de noten nauwlettend zijn pupillen inglijden en op de laatste balk aangekomen toonde hij niet de minste aanstalten naast de kunstenaar te komen staan teneinde het papier
| |
| |
om te slaan. In werkelijkheid wist hij precies waar deze was en hield Kees zich geraffineerd gereed om met een sprong opverend de pagina te wenden. En inderdaad verried de solist zich door een bijna onmerkbare aarzeling, een miniem ritardando. Meedogenloos experimenteerde Kees verder. Door zijn sprong tot het aller- allerlaatst uit te stellen, ontstond er een onmiskenbaar, zelfs abrupt ritenuto. De toetsenartist stelde Kees' ‘begeleiding’ minder op prijs dan de recensenten die het hadden over ‘een originele spanningsboog die zich hoogst ingenieus oploste in een risvegliato, een versnelling, waardoor het stuk terugkeerde in de vertrouwde bedding van het oorspronkelijke tempo.’
Nu hij meer op de uitvoerende dan op de muziek ging letten, ontdekte Kees Forgeron dat hij ook houvast had aan de oogstand van de uitvoerende, die van linksboven naar rechtsbeneden over de opengeslagen pagina's glijdt. Deze truc lukte evenwel niet bij die coryfeeën die hem het gevoel gaven er ‘voor spek en noten’ bij te zitten doordat ze alles uit het hoofd speelden. Hij kon er trouwens geen touw aan vastknopen waarom de ene solist wél en de andere niet op een bladomslaander aandrong. Bij pianoconcerten met groot orkest werd zijn hulp alleen maar ingeroepen als er kattenmuziek van Boulez of blafklanken van Stockhausen of andere nieuwerwetse componisten op het program stonden. De eerste keren dat hij voor paal zat hadden hem nog wel zorgen gebaard, maar aangezien sterren de notenbalken ongehinderd konden ontberen, sloeg hij op willekeurige momenten het blad om zonder dat dit ooit tot kritiek van de grootheid leidde. Het was alleen zaak van tevoren het aantal pagina's te bekijken en goed op te letten wanneer het einde zich in bijvoorbeeld in een finale impetuosa aankondigde om niet voortijdig het laatste blad om te slaan.
Alle begin is moeilijk, maar the long arm of coincidence... Bij een uitvoering van de pianobewerking van Serge Sergejevich Prokovievs ballet Romeo en Julia kreeg hij het plotseling te kwaad. Kwam het omdat de componist zijn hele nostalgische Russische ziel in het zevende deel, ‘Pater Laurentius’, had gelegd nadat het tot hem was doorgedrongen dat hij in het vijandige Amerika, nu hij de revolutie in zijn heilige vaderland laf de rug had toegekeerd, voortaan de kost moest ophalen door middel van dit soort tingeltangelextracten uit zijn majestueuze orkestmuziek? Kwam het doordat de Litouwse solist diezelfde ochtend een wortelkanaalbehandeling had ondergaan? Hoe het ook zij, alras belemmerde een vloed van tranen Kees in de uitoefening van zijn revolveerplicht. Bij het laatste deel, ‘Ro- | |
| |
meo en Julia voor hun vaarwel’, was er geen houden meer aan en stortte hij zich, alle gedachte aan plicht veronachtzamend, door het gordijn. Weg, ver weg van de smart. Hij zag nog juist hoe ook het hele publiek met zijn neus in de tissues zat. De solist werd op zijn beurt zo bewogen door de ontroering van Kees, dat hij hem ruimhartig zijn nalatigheid ‘door de vingers zag’, en dat is niet niets! Daardoor op een slecht idee gebracht liet Kees voortaan zodra hij de solist niet langer kon bijhouden zijn tranen de vrije loop. Meestal met het beoogde resultaat: vergeving.
Hoe langer Kees zijn tweelingsambt uitoefende, des te meer genoegen hij eruit putte. Ook zijn portier/zaalwachter-betrekking had veel meer voeten in de aarde dan hij tevoren had vermoed. Door de manier waarop hij het rode doek voor dirigent of solist openhield bleek hij de zaal te kunnen manipuleren. Er waren technieken om het gordijn achter de rug van de musicus te laten vallen waardoor het publiek onweerstaanbaar werd aangezet de kunstenaar onder een derde, vierde applaus te bedelven. Hij leerde alras zich in dit opzicht een zeker beperking op te leggen, omdat het anders nablijven betekende doordat de stralende amfion zich door het gejuich tot te veel toegiften liet verleiden.
Kees Forgeron beschouwde de functie van bladomslaander als de kern van zijn aanstelling: steeds opnieuw leerde hij er iets bij. De strijkers van een pianokwintet gadeslaand, die nerveus en afgunstig in zijn richting loerogend met de strijkstok de notenbladen geselend wendden - hoe vaak kwam daarbij niet de hele standaard ten val? - vroeg hij zich bijvoorbeeld af waarom alleen de pianist de beschikking over een assistent had. Het ontging hem niet dat de violisten ook nog vaak terug moesten bladeren. Zelfs Amerikanen die gemagnetiseerd papier en magneetjes op het topje van hun strijkstok hadden duelleerden regelmatig met het onwillige gebladerte. Toen een van de strijkers van een kwartet zijn muziek had laten liggen, nam hij de gelegenheid te baat diens notenboek nader te bekijken. Hij begreep meteen dat zij, anders dan de pianist in wiens muziekbladen alle partijen genoteerd staan, slechts hun eigen bijdrage voor zich hebben. ‘Vijf op een,’ stelde hij voldaan in zichzelf pratend vast, ‘daarom moet ik zo vaak omslaan!’
Het was anders wel deprimerend dat er geen benaming voor zijn beroep bestond. Dat zijn métier zelfs tot vervelende misverstanden kon leiden. Op een Franse camping had hij ooit een Amerikaan ontmoet. Nadat deze - voor hem een gloeiende marshmallow uit de vlammen van zijn camping gaz trekkend - zijn professie, prison
| |
| |
guard, had onthuld vroeg hij Kees naar zijn roeping. Page-turner was het eerste dat hem inviel. ‘Page-turner, that's a good one! I have fucked lots of my convicts but a page-turner... You sure are a gripping fellow. A page-turner!’ Hé hé, ho! De man was daarna verdraaid vervelend gaan doen. De reden begreep Kees pas toen hij erachter kwam dat een page-turner een boek was dat je in één ruk uitleest.
In de praktijklessen van zijn opleiding tot werktuigtechnisch ingenieur had hij genoeg handvaardigheid opgedaan om een eigentijdse oplossing voor het probleem van het bladomslaan te ontwikkelen. Hij begreep dat hij daarmee zijn eigen positie ondermijnde, maar wanneer het hem zou lukken een handige gadget te bedenken zou hij misschien stil kunnen gaan leven op een Zuidzee-eiland of in Dronten. De bouw van de ‘leafswinger’, zoals hij het apparaat gedoopt had, nam slechts vier weken in beslag. In wezen combineerde hij een infrarode afstandsbediening, een ruitenwisser en een aantal fietsspaken tot een machientje opgeborgen in een in wit en zwart leverbaar vinylboxje dat alle mechanische geluid dempte. Hij scharrelde wat geld bij elkaar en begaf zich naar het octrooibureau. De functionaris daar toonde geen enkel bezwaar, maar vroeg wel of hij even deze pagina's wilde bekijken. Hij sloeg een dik boek open en onder ‘Bladwendapparatuur’ zag Kees honderden octrooien opgevoerd, allen met hetzelfde oogmerk: het omslaan van bladmuziek door de pianist of andere musici zelf. Geen enkel toestel had het op den duur gehaald.
Nu was Kees iemand die de moed niet zo gauw in de schoenen zonk. En waarschijnlijk was hij ook binnen een decennium een rijk man geworden, ware het niet dat hij uitgerekend bij het meest recente concert een soliste had ontmoet, die maakte dat hij vol twijfel op weg was gegaan naar het patentbureau. Hij moest er niet aan denken dat wanneer zijn uitvinding in productie werd genomen, hij voortaan verstoken zou blijven van dergelijke hemelse verrassingen. De pianiste in kwestie had bij haar opkomen al zijn hart gestolen: elegante, zwevende passen die een vrouwenfiguur waaraan niets zuinigs viel te bespeuren naar de vleugel droegen. Haar spel vertoonde eenzelfde ingetogen uitbundigheid. Betoverd door de lieflijkheid en tegelijk wulpsheid van een Scriabin-sonate - hij had geen besef dat een aards wezen zulk een erotische magie aan de vleugelharp kon ontlokken - en overweldigd door haar verschijning vergat hij weldra de pagina's om te slaan. De slanke volheid van haar statuur, haar soepelmollige en tegelijk solide wondere welgevormdheid, het weelderige donkerblonde opgestoken haar droe- | |
| |
gen hem naar verten waar hooguit een wereldberoemde dirigent in die korte momenten waarin hij van zijn partituur opkijkt mag vertoeven. Ach, welke minnaar zou het geluk hebben geproefd haar dat veelsnoerige amarantviolette granaatcollier als cadeau over de bomberende welvingen te mogen draperen?
Hij wist niet wat te doen van schaamte toen hij doezelig van zijn stoel overeind scharrelde, terwijl de soliste al voor het publiek stond te buigen. Zijn verbazing, ontsteltenis en schaamte namen levensbedreigende vormen aan toen hij trillend en met een rood hoofd het gordijn voor haar opzijhield. Hij had haar afgaande op haar naam voor een Française gehouden, maar nu richtte ze haar grote hazelnootkleurige ogen op hem en zei met een stem even diepsonoor als het spel van haar linkerhand: ‘Geeft niet, hoor!’
‘Geeft niet, hoor!’ zei ook de octrooibeambte, ‘slechts één op de vijftig uitvindingen haalt het, maar wie weet is het de uwe wel!’ Had de man andere bewoordingen gekozen, dan had Kees zich misschien nog wel bedacht, maar nu pakte hij zijn werktekeningen en het experimentele model op, verliet het kantoor en deponeerde beiden in de dichtstbijzijnde straatprullenmand. (Doorgaans haalt een bedelaar met een door een ongeneeslijke ziekte gehandicapt dochtertje die er vervolgens uit en wordt er schatrijk van, maar het regende een uur later zo hevig dat de uitvinding volkomen teloorging.)
Kees was blij dat hij op tijd tot inkeer was gekomen. Hij begreep evenwel dat, wilde hij nog groter meesterschap in zijn métier bereiken - en dat leek hem een absolute vereiste voor het geval er ooit nog zo'n kunstenares zijn dorre pad zou kruisen - hij vroeger of later toch het notenschrift diende te leren. Eerdere pogingen via het Nederlands Talen Instituut waren op niets uitgelopen. De muziekschool ter plaatse als bron van notenkennis was uitgesloten. Dan zou zijn schandelijke tekortkoming aan het licht komen.
Daarom reed hij op een dag met zijn imitatiescooter naar de hoofdstad en klopte daar met zijn probleem aan bij een muziekschool. Solfège, leek de juffrouw aan de balie de beste oplossing voor het probleem, en natuurlijk pianoles... Maar voorlopig had hij geen enkele kans om te worden ingeschreven. Het gemeentebestuur had de muziekscholen de verplichting opgelegd dat minimaal 60% van de leerlingen van allochtone afkomst diende te zijn. Kees keek in een telefoonboek, begaf zich naar de volgende muziekschool, een fraai gebouw in Oud-Zuid en legde zijn probleem nu in gebrekkig Nederlands voor. Alles liep voorspoedig. De mevrouw aan de balie
| |
| |
vulde zelf voor hem de formulieren in. Bij de nationaliteit aangekomen deed hij verlegen. Ik ben asielzoeker. Mijn aanvraag is nog in behandeling. ‘Geen probleem, als u maar allochtoon bent, en daar moeten we toch echt voor weten waar u vandaan komt.’ Hij zei: ‘Uit Savooie.’ Hij sprak het op z'n Frans uit. ‘Uit Savoye?’ vroeg de vrouw verbaasd. Kees liet ook in dit geval tranen in zijn ogen springen en de administratrice drong verder nergens op aan. ‘Zeker voormalig Joegoslavië?’ Kees deed of hij haar niet hoorde. En op de keper beschouwd was hij een vluchteling! Forgeron is een Hugenotennaam en zijn voorouders waren na de opheffing van het verdrag van Nantes in de tweede helft van de zeventiende eeuw met zoveel andere protestanten naar Nederland gevlucht, waar ze eeuwen achtereen de populatie van de Amsterdamse ‘jardin’, later de Jordaan, vormden.
De meeste docenten zaten thuis in het genot van een wachtgeldregeling met de duimen te draaien. Waar moesten de muziekscholen het voorgeschreven percentage medelanders vandaan halen? De gesluierde helft der immigranten mocht de deur niet uit en wat er aan instrumentarium in allochtonenhuize aanwezig was vereiste technieken waarvoor op de Nederlandse conservatoria de ‘knowhow’ ontbrak. Kortom, de pseudolandverhuisde had zijn docent voor het kiezen. Zijn voorkeur ging uiteindelijk naar een zevenentwintigjarige pianiste die aan de school was verbonden en door het anciënniteitsbeginsel in werkgelegenheidszaken nu alweer anderhalf jaar niet op haar werk had hoeven te verschijnen.
De rest is gauw verteld. Arabella, zo heette ze - ook haar ouders hielden van muziek - leerde Kees nadat het ijs was gebroken alle mogelijke foefjes niet alleen onder, maar ook boven de knie te krijgen. Hij bleek alras een meester in het bespelen van alle toetsen van hoog tot laag. Er was weldra geen register dat hij niet aankon. Zijn aanslag was spoedig ongeëvenaard. Zonder de minste moeite ontlokte hij nooit eerder ten gehore gebrachte tremolo's aan zijn instrument. Hij was als geen ander in staat tot tingeltangen, tjingelen, bombammen, klingelen, bimbammen, en bimbambeieren zonder dat zijn toucher iets geforceerds of overdrevens kreeg. Ondertussen reed hij op zijn imitatiescooter heen en weer tussen portiers-, zaalwachters- en bladomslaanderswerkzaamheden te K. en de hoofdstad, waar hij de laatste tijd vaak bleef overnachten.
Het duurde niet lang of het was moeilijk uit te maken wie bij de frequente quatre-mains de leermeester en wie de leerling was. Dat iemand die de dertig al was gepasseerd nog zulk een vingervlugheid kon ontwikkelen had niemand voor mogelijk gehouden. Kees inspireerde Arabella op zoek te gaan naar andere mogelijkheden van
| |
| |
kunstzinnige expressie. Zij ontdekte dat de piano haar louter door zijn massale aanwezigheid in de weg stond op het pad tot volle zelfontplooiing. Ze zou om alle indirectheid uit te sluiten beslist zangeres zijn geworden, ware het niet dat ze er niet het orgaan voor had. Haar stem was beslist niet lelijk, integendeel! Maar voor een vocaliste wordt een strottenhoofd vereist dat zij niet bezat.
Een blaasinstrument dan maar, dat lag nog het dichtste bij de vox humana: ach welk een lipwerk ontwikkelde ze toen in een ommezien, geen instrument ging haar te hoog: flakfluit, flageolet, gemshoorn, sifflet, dwarsfluit, woudfluit, nachthoorn, kromhoorn, roerfluit, wilgenpijp, tongbarde, zelfs de moeilijke zwegel vreesde ze niet. Alleen de panfluit liet ze om begrijpelijke redenen links liggen.
Is het een wonder dat de twee weldra lang en gelukkig gingen leven? Ze beminden elkaar zo innig dat Arabella van lieverlee op Kees' schoot plaatsnam en bij het omslaan ging helpen. Het duurde niet lang of Kees Forgeron en zijn onafscheidelijke partner ontwikkelden zich tot een duomascotte. Virtuozen zijn zeer bijgelovig en het nam nog geen half jaar in beslag of elk impresariaat van naam bedong bij het opstellen van het contract van zijn klavierartiesten dat de dubbeltotem als accompagnement werd uitgenodigd en gehonoreerd. De heer en mevrouw Forgeron vlogen onafgebroken van het ene continent naar het andere en zaten ook verder niet stil waardoor binnen enkele jaren een kluwen dreumesen rond de pedalen van internationale meesterklavieristen krioelden.
In de jaren zestig had Maureen Tucker van The Velvet Underground op dat gebied baanbrekend werk verricht en het waren de langharigen van toen die nu de dure concertstoelen konden besponseren. Vol weemoed droomden ze onder het genot van dodecafonische dis- en enharmonieën van Webern, Leibowitz, Křenek en Schönberg terug naar de duistere, met wolken hasjrook gevulde zaaltjes waar de drumster haar rondkruipende kleuter aan haar trom had vastgebonden als wijlen Laios zijn zoontje Oedipus.
In dit licht gezien geeft het geen pas professor doctor De Gans gebrek aan vooruitziendheid voor de voeten te werpen. Vliegtuigmaatschappijen, positiekledingwinkels, hotels, taxichauffeurs en McDonald's profiteerden in laatste instantie van zijn idee van de combi-baan. Het laatdunkend bedoelde ‘bespaarspillen’ als benaming voor zijn visionaire blik is niet alleen incorrect, maar zelfs indecent.
|
|