| |
| |
| |
Wisława Szymborska
Zes gedichten
Vertaald door Gerard Rasch
Rubens' vrouwen
Een vrouwenfauna van titanen,
naakt als rommelende tonnen.
Ze nestelen in platgelegen legers,
slapen gapend met hun kraaimond open,
de pupillen zijn naar binnen gevlucht
en dringen in het binnenste der klieren,
waaruit het gist hun bloed in sijpelt.
Dochteren van de barok. Hun deeg rijst
in de trog, de baden dampen, wijnen blozen,
biggenwolkjes in galop de hemel langs,
bazuinen brullen het lichaamsalarm.
O pompoenenplompe, o overgrote
en door het afgeworpen gewaad dubbeldikke,
en door de heftige pose driedubbele
vette gerechten der liefde!
Hun magere zusters zijn vroeger opgestaan,
voor op het schilderij de dageraad doorbrak.
En niemand heeft ze in ganzenpas zien lopen,
over de lege achterzijde van het linnen.
Ballingen van de stijl. De ribben te tellen,
een vogelnatuur in handen en voeten.
Spitse schouders die hun vlucht moeten dragen.
| |
| |
De dertiende eeuw had hun een gouden fond gegeven.
De twintigste had hun een zilveren scherm gegeven.
Die zeventiende heeft platte wezens niets te bieden.
Hier immers staat zelfs de hemel bol,
bol zijn de engelen, bol is de god -
de besnorde Phoebus die op zijn zwetend
ros de ziedende alkoof in rijdt.
| |
| |
| |
Monoloog voor Cassandra
En dit is mijn stad, onder de as.
En dit zijn mijn profetenstaf en -linten.
En dit is mijn hoofd barstensvol twijfel.
Mijn gelijk trof als een bliksem de hemel.
Alleen profeten die men niet gelooft
zijn zulke gezichten beschoren.
Alleen zij die hun zaken slecht hebben aangepakt
- alles kon zo snel in vervulling gaan,
dat ze er helemaal niet geweest lijken te zijn.
Ik herinner me nu duidelijk
hoe mensen die mij zagen midden in een woord verstomden.
Handen raakten verstrengeld.
Kinderen holden naar hun moeder.
Ik kende hun onbestendige namen niet eens.
En dat liedje over een groen blaadje -
in mijn bijzijn maakte niemand het af.
Vanuit de toekomst. Waar het altijd leeg is
en vanwaar het zo makkelijk is de dood te zien.
Ik betreur dat mijn stem hard was.
Beschouw uzelf vanaf de sterren - riep ik -
beschouw uzelf vanaf de sterren.
Ze hoorden het en sloegen hun ogen neer.
| |
| |
Zij leefden in het leven.
Doortocht door grote winden.
Geboren in een lichaam dat hun laatste was.
Maar in hen zat een of andere vochtige hoop,
een vlammetje dat zich met zijn eigen flikkeringen voedde.
Zij wisten wat het ogenblik was,
toe, één ogenblik maar, maakt niet uit hoe
Alleen vloeit er niets uit voort.
En dit is mijn door het vuur geschroeide japonnetje.
En dit zijn mijn profetenspulletjes.
En dit is mijn verwrongen gezicht.
Een gezicht dat niet wist dat het mooi kon zijn.
| |
| |
| |
Reclamefolder
Ik ben een tranquillizer.
lijm zorgvuldig kapotte potten -
Ik weet wat je met ongeluk aan moet,
hoe je slecht nieuws opvangt,
de afwezigheid van God verlicht,
de rouwhoed kiest die je staat.
vertrouw mijn chemisch medelijden.
je moet iets van je leven maken.
dat het moedig moet worden geleefd?
ik zal hem bekleden met slaap,
omdat je altijd op je pootjes terechtkomt.
Er komt geen andere koper.
Een andere duivel is er niet.
(Uit: Het geval dat, 1972)
| |
| |
| |
Een ui
Hij heeft niets inwendig.
bij zichzelf naar binnen blikken.
In ons is alles wild, uitheems,
nooddruftig met huid overdekt,
in ons intern - een inferno,
terwijl in uien uien huizen,
en geen kronkeldarmen kruipen.
Uiennaaktheid is veelvuldig,
diep en diep en dergelijke.
Een consistent zijnde, de ui,
geslaagde schepping, door en door.
In de een zit een ander, dus na
de grootste komt een kleinere,
de derde, vierde, verdere
Een inwaarts gaande fuga,
een echo gebundeld tot koor.
| |
| |
Een ui begrijp ik tenminste:
's werelds bevalligste buik,
die zichzelf tot eigen glorie
In ons - vetten, nerven, aders,
slijm, geheimzinnig gedoe.
En voor ons is die idiotie
(Uit: Grote getallen, 1976)
| |
| |
| |
De eerste foto van Hitler
Wie is dat schatje in dat babyjurkje toch?
Dat is de kleine Adolf, 't zoontje van de Hitlers
Zou hij misschien doctor in de rechten worden?
Of als tenor in de Weense opera gaan zingen?
Van wie is dat handje, van wie dat oortje, oogje, neusje?
Van wie dat melkbuikje is, weten we nog niet:
een drukker, chirurgijn, een koopman, priester?
Waarheen zullen die grappige beentjes hem brengen?
Naar de speeltuin, naar school, naar kantoor, naar een huwelijk
met de burgemeestersdochter misschien?
Ons dreumesje, engeltje, kruimeltje, snoesje,
toen het een jaar geleden ter wereld kwam,
ontbrak het niet aan tekens te land en in de lucht:
de voorjaarszon, geraniums voor de ramen,
de muziek van een draaiorgel buiten in de hof,
voorspeld geluk gewikkeld in roze zijdepapier,
vlak voor de bevalling de profetische droom van de moeder:
een duifje zien betekent een blijde boodschap,
deze duif vangen - er komt een langverbeide gast.
Klop, klop, wie is daar, dat is kleine Adolfs hartje.
Een speentje, luiertje, slabbetje, rammelaartje,
wat een joch, God zij geloofd en afkloppen, gezond,
hij lijkt op zijn ouders, op de kat in haar mandje,
op de kindertjes in alle foto-albums.
Nee, we gaan nu toch niet huilen,
meneer de fotograaf doet dadelijk klik onder de zwarte doek.
| |
| |
Atelier Klinger, Grabenstrasse Braunau,
en Braunau is een kleine, maar waardige plaats,
degelijke winkels, fatsoenlijke buren,
de geur van verse bolletjes en grijze zeep.
Geen jankende honden en onheilspellende voetstappen te horen.
De geschiedenisleraar doet zijn boordje los
en gaapt onder het nakijken.
(Uit: De mensen op de brug, 1986)
| |
| |
| |
Een kat in een lege woning
Doodgaan - dat doe je een kat niet aan.
in een lege woning beginnen.
Langs de meubels wrijven.
Zogenaamd niets veranderd hier,
maar toch alles anders geworden.
Zogenaamd niets verplaatst,
maar toch alles opzij geschoven.
En 's avonds brandt de lamp niet meer.
De hand die de vis op het bordje legt
is ook niet de hand die dat deed.
en is toen plots verdwenen
Onder het kleed gekropen en gecontroleerd.
Zelfs het verbod getrotseerd
en de papieren rondgestrooid.
| |
| |
Als hij nou toch terugkomt,
zo ga je met een kat niet om.
als met de grootste tegenzin,
En om te beginnen geen gespring en gepiep.
(Uit: Einde en begin, 1993)
|
|