De Gids. Jaargang 160(1997)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] Tonnus Oosterhoff Vier gedichten zochten hem op omdat lang niets vernomen hadden, zorgen maakten. De bel weigerde dienst, liepen om, keken door het bijkeukenraam. Hij was er niet; hij zat naast de schoffel, de laarzen, hij had de handen om de knieën. Toen hij doorhad wuifde hij. ‘Doe open.’, ‘Nee, nee.’, ‘Toe, laat binnen. (Je ziet er goed uit.)’ Hij kwam overeind; wat (was hij) vermagerd. Hij zocht de sleutel, kon die niet vinden, wees: voordeur. Verdween door de binnendeur. Buitenlangs, elkaar aanziend. [pagina 46] [p. 46] Op z'n kamer. ‘Iedereen heeft een kamer.’ ‘Niet iedereen.’ ‘Nee, niet iedereen. Maar haast iedereen, en jij ook.’ ‘En hangwangen.’ ‘En hangwangen.’ ‘En hangbillen.’ ‘En hangbillen.’ Er is hier een brandschone ruit, daardoor ziet hij bomen met handen een mens langsgooien. Wat valt er, wat is er te klagen? ‘Dankbaarheid is mijn aard niet.’ ‘Nee, dankbaarheid is je aard niet, maar je hebt tenminste karakter.’ ‘En hangwangen.’ ‘En hangwangen.’ ‘En hangbillen.’ ‘En hangbillen.’ Het komt er niet aan en het gaat niet. [pagina 47] [p. 47] (Ze vertelt:) je merkt het niet eens aan dat het geheugen gaat, ik tenminste, maar aan zijn doen en laten. Onhandigheid, verkeerd woordgebruik. Hij begon Hij begon met zijn been te breken met skiën, dat was uit een soort bravoure. Terwijl hij altijd ontzettend zorgvuldig was. Ontzettend zo zorgvuldig was. En ook. Ik Ik zag het aan zijn tennissen ook. Hij tenniste niet meer aanvallend, het was alleen verdedigend. Op de kinderen redigeerde hij vreemd. Rea. Dat zei ik En continu hetzelfde boek mee op vakantie. En op zijn werk. Hij wou maar/zo (op de brug) blijven, (de kapitein op het schip), zijn zijn collega's hielden een hand boven zijn hoofd. Hem de. Maar steeds iets beginnen dat al af is, telkens en telkens, het het ging niet meer. Uiteindelijk thuis zolang het tehuis Nu ik dit zo gezien heb (vertelt ze; het waait, maar dat is buiten), meegemaakt, hij ik weet niet eens hoe ik me hem herinneren moet hij was niet eens niet meer dezelfde en natuurlijk hij is er ook nog... maar nu dit zo weet ik met de dood is er niets meer weet ik zeker weet ik. [pagina 48] [p. 48] Hersenmutor Hoe word je van de taak van zeggen hoe het is? Niet blij. Niet blij met de schuchtere rede allenig. (Bedenk dan:) Zei de schrijdende zaadhandel hoe het was? Nee; maar je onthield het dakbaar. (Hersenmutor maakt spelen van spellen.) Het was opeens feest in het hoofd van Truffaut met nog een jaar te leven: rimpeldoos pimpeldoos rimpelloos pimpelmees. Vrijdom van gebrek en meningsuiting. Ik sleep het me voor Met de mutor de reclame in. De handige reclamejongens hebben er allemaal een tegenwoordig. Ik lach te (Onthoud dit maar. Jam dit maar. Roffel dit maar. Ook een matige Truffaut is een goede.) Het is zo geplekt, poëzie. Waar moet ik mijn slepende handtekening plaatsen? Voor een gedicht moet je eigenlijk met zijn vijven zijn. (Anders snap je het niet? Bedoel je dat?) In de reclame is Pierre Kemp (Waar ik mijn neus wend ruikt ze Nu weet ik het: ik word bakker!, heb ik dat goed onthouden? Niet zien, niet zeggen hoe. De speelgrage mutor bedienen.) O jongens, zeg je prevelementjes, de geschiedenisleraar komt binnen. Op de mutor is slecht nieuws voor doven en horenden. ‘Er is een schuchtere rede die wij afschaffen.’ De realiteit sloopt de mogelijkheden. [pagina 49] [p. 49] Met de strekking naar de speelvelden; welk gevoel roept het produkt op? Ouwe Truffoto heeft de mutorreclamebron geslagen, Kemp rimpelt water uit de rotsen. Vrijheid van uiting. Nu de voorlopige naam van de eeuwige organisatie nog even. Vorige Volgende