pende mussen en labradors met dikke koppen. Onder één dak met televisie en videoschermen en computerschaak. Ik kan dat allemaal uithouden, ja, zelfs alles tegelijk, ik heb alleen alweer dringend een mooi gevoel nodig. Ik zou straks - natuurlijk, dat ga ik doen: ik ga een hangplant kopen voor het stuk muur waar ik tegen aankijk. Ja, en terwijl ik heradem bij dit idee en met een kleine maar duidelijk hoorbare zucht weer naar achter ga zitten, zuig ik turend nog het meest schamele groen, overwegend grashalmen, uit de afval- en schroothopen en tussen de muren te voorschijn, stel ik de identiteit vast van de minibloemen en knoppen op de kroonlijsten, in de voegen. Daarginds bloeit een amandelboompje. Wat is het hier aardig. Wat schijnt de zon warm in het bovendek. En morgen is er weer een dag.
Desondanks, zo kan het niet verder. Ik ben immers in alle hoeken en gaten ziek. En achter de streken van mijn eigen lijden komen is allesbehalve hetzelfde als medicijn gebruiken of zelfs genezen.
Want het mooie gevoel is de liefde. En daar zit ik achteraan, onophoudelijk, hardnekkig, onvermoeibaar. Hunkerend, kwijlend en bezeten. Daar kunnen het kopen van kleren, nieuwe cosmetica, een boek, een inzicht, daar kan zelfs muziek niet tegenop. Het is uniek en onvergelijkbaar. Als ik dit mooie gevoel een hele dag lang onverbiddelijk totaal niet krijg, melden zich 's avonds al onrust en een gejaagd hart. De nacht wordt hoe dan ook een slapeloze. Als er ook de volgende ochtend nog geen liefde is, wordt mijn toestand bedenkelijk. Ik kan noch eten noch drinken, gewoon praten noch denken. Tegen de middag lijd ik onder de donkerste zinledigheid, en nog voordat het avond is ben ik ernstig ziek. En daar kan niets me nog van afleiden, hoe ik ook van alles probeer. Het is natuurlijk een zeer ernstige toestand, ja, het gaat om de hoogste alarmfase. En ik ben ervan overtuigd dat ik op een dag, tijdens een van die dieptepunten, wegblijf, gewoon niet meer opduik. Als een kweldereilandje dat na te veel overstromingen voorgoed verdrinkt.
Want dat is nu al de hele tijd, mijn leven lang, wat deze toestand typeert: het tijdelijke verdwijnen van mezelf. Ik ga onder, ja, ja, ik ga onder. Alleen omdat ik - een paar uur lang - geen liefde heb gekregen. En er is redding nodig, ik moet worden gered, telkens weer. En die redding moet van buiten komen, want uit mij komt ze niet meer. Tot in de allerlaatste lichaamscel heb ik me al doorvorst en beklopt naar zelfhulp. Me innerlijk welhaast verteerd en uitgezogen. Geen ader, geen vena meer waar het bloed onbewust en onafgetapt doorheen zou kunnen ruisen, geen darmkronkel, geen peristaltiek die anoniem in het donker dat wat moet worden verteerd gewoonweg