| |
| |
| |
Doeschka Meijsing
Dagboek
11 augustus 1995 Inleiding
Wat is spel? Wat is werkelijkheid? Het onderscheid tussen die twee is voor mij sinds een paar jaar zo onbelangrijk geworden dat zelfs de vraag er niet meer toe doet. Toch blijft zij kwellen, de kop opsteken. Dat wil zeggen dat de vraag op een antwoord wacht, gedurende alle achter mij liggende jaren. Speelt de kwestie omdat men - ook ik - steeds meer belangstelling heeft voor het autobiografische element in fictie? Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld in Shakespeares tijd? Maar nee, ook Constantijn Huygens schreef autobiografisch over zijn Sterre. En daarom heb ik die grote zeventiende-eeuwer altijd bijzonderder gevonden dan Vondel of Hooft. Was Fellini autobiografisch? Ongetwijfeld in zijn film Amarcord. Maar in 8½ of La Strada? Of Satyricon? Allemaal verbeelding, alles spel, verkleedpartijen, droom.
Zijn er twee soorten schrijvers, filmers, acteurs? Zij die uitdrukking willen geven aan hun allereigenste emoties en ervaringen en zij die juist een situatie en een personage willen creëren waarin en waarmee een ander gestalte krijgt, een andere wereld die wellicht enige helderheid biedt in het raadsel dat ze voor zichzelf zijn?
Je moet wel een evenwichtkunstenaar zijn om op de eerste vraag van vandaag het antwoord te kunnen doorstaan. Ik ben daar slecht in: val dan weer aan de ene kant van het touw, dan weer aan de andere kant eraf. Maar ik blijf altijd met één voet aan de draad haken en klauter weer naar boven.
Hoeveel oprechtheid over zichzelf kan iemand aan? Veel, denk ik - niet tot eigen genoegen overigens.
De enige vraag waar ik echt een antwoord op weet is: waarom schrijf ik sinds jaar en dag een dagboek, vol onbenulligheden, weersbeschrijvingen, voorvallen die er eigenlijk niet toe doen, grote en kleine emoties, gigantische en minuscule ruzies? Vroeger dacht ik dat het was om in het bejaardenhuis, oud en versleten, mijn leven
| |
| |
te kunnen overzien. Nu weet ik dat dat niet zo is, want als ik sporadisch iets nalees, om de datum van de eerste landing op de maan na te zoeken bijvoorbeeld, of het plotseling opduiken van een stier genaamd Herman, interesseert het geschrevene me op geen enkele manier. Het antwoord op de vraag luidt: om elke ochtend de hand te oefenen, opdat het blanco papier niet tot obsessie wordt. Omdat ik verliefd ben op een hand met een vulpen erin die letters en woorden tovert.
| |
12 augustus 1995 De gedroomde stad
Vreemd toch dat bepaalde dromen je jarenlang blijven vergezellen. Zo werd ik vanochtend wakker en dacht: ik ben er weer geweest! Het is een gelukkige droom en die zijn in de nachtelijke uren bij deze tropische temperaturen zeldzaam. Meestal droom ik van muggen, die verduivelde Messerschmidts - en die blijken dan nog werkelijkheid ook. Het drie-sporenbeleid dat ik volg: een anti-muggenlichtje, een anti-muggenstift en een sinaasappel volgespeld met kruidnagelen, vermag daar niets tegen.
Rudy Kousbroek heeft eens beweerd dat men niet in kleuren droomt, maar mijn terugkerende gedroomde stad is wel degelijk in kleur: in zachte fresco-tinten, op heuvels gebouwd, met geheimzinnige poortjes, bogen, stegen en koepels. Ik weet er altijd de weg, ik kan er nooit verdwalen. Als ik een stuk touw nodig heb helpt een timmerman in een donkere werkplaats mij daar vriendelijk aan.
Misschien is het met de fotografie wel anders. Zwart-witfoto's stimuleren mijn herinnering - aan een tijdsbeeld, aan mezelf - meer dan kleurenfoto's dat doen. Alsof het verleden dichterbij komt zonder kleur, met de scherpe slagschaduwen, of het grijs van een herfst in het verleden. Het kan ook het heimwee naar nog lege straten zijn die me deze gedachte over zwart-witfotografie ingeeft. Maar dat niet alleen! Ook Schindler's list vond ik goed, zeer goed. En herinner je je dat ene rode kleutermeisje dat daar plotseling pardoes tegen de stroom in liep?
Het heden is vol kleur, opwekkende kleur, elke morgen bij het wakker worden opnieuw. De tuin, de bloemen, de schilderijen. De hond - maar die is nu net weer zwart-wit, al heeft hij een aanbiddelijke roze tong.
Ik vraag me met open ogen af waar ik dat touw in 's hemelsnaam voor nodig had.
| |
| |
| |
13 augustus 1995 De woede
Was ik gisteren nog goedgemutst over kleur, vandaag is alles omgeslagen in een onverdraagzaam humeur. Wat de mensen zich toch denken te kunnen permitteren in deze stad. Met 4,5 miljoen zijn ze hiernaar toe gekomen, gehuld in verschrikkelijke kleuren, in verschrikkelijke glanzende auto's, met verschrikkelijke harde stemmen - om op straat te eten, tegen de huizen aan te pissen en lawaai en stank te verspreiden. Bulderend pedagogisch rondgaand heb ik gisteren boodschappen gedaan: niet op de stoep fietsen! roep ik, of: zakje oprapen, in de prullebak! of: rood!! als ik bij het groene voetgangerslicht expres vlak voor een fietser oversteek. Zij pesten mij, ik pest terug waar ik kan. ‘Zo? Worden we nog assertief op onze leeftijd?’ riep een twintigjarig meisje mij na. Ik moest lachen. Mijn eenmansoorlogje.
Ik weet dat ik het niet moet doen, maar ik volg de Balkanoorlog op de voet. Ik spel de kranten, bekijk het nieuws op alle netten. En ik maak me kwaad, zo ontzettend kwaad op dit vreselijke land dat festijn na festijn organiseert - Koninginnedag, 50-jaarherdenking van de bevrijding, twee maal Ajax-overwinning, de terugkomst van de blauwhelmen, Sail '95 - terwijl Nederland zowel binnen- als buitengaats blunder op blunder begaat. Ik ben allang niet meer blij met de kleur van de beelden op het nieuws.
Het beste wat dan te doen valt is de woede weglachen met wat vrienden in een blind café. Ach, men zegt dat ik kwaad ben geboren. Waarom moet ik dan zo vaak onbedaarlijk lachen om de dingen? De evenwichtskunst, daar komt het op aan, een leven lang. Maar ik zal het nooit, nooit leren. Elke ochtend beklim ik het slappe koord. En gedurende de dag en de daarop volgende nacht val ik en tuimel ik en klim ik en val ik opnieuw. Ik ben niet kwaad geboren, ik ben taai geboren.
| |
14 augustus 1995 De dagindeling
Laten we nu eens een mooi schema opstellen:
- | Acht uur op. Douchen. Ontbijten. Wandelen met de hond. |
- | Dagboek schrijven. |
- | Twee of drie mensen per telefoon beledigen. |
- | Aan het werk! (Zoals Tom Wolfe beschrijft hoe de jonge majorettes in de Verenigde Staten 's morgens bij het ontwaken als eerste hun stokje op het nachtkastje ontwaren, onmiddellijk vrolijk uit
|
| |
| |
| bed springen onder het uitroepen van: at it! Daar gaan we weer in de parade). |
- | Boodschappen doen. |
- | Met vrienden overleg plegen over het huidige landsbestuur. |
- | Eten koken, eten, krant lezen, nieuws kijken. Dit alles waar mogelijk synchroon. |
- | Opnieuw: aan het werk! |
- | Late film. |
- | Slapen. |
Wat een uitstekend leven is dit.
| |
15 augustus 1995 Het lachen
Gisteren zaten we met een paar mensen op een terras onder de bomen. Het was het eind van de dag. We waren loom. Ik vroeg mijn buurvrouw of ik wat mocht zingen. Dat vond ze goed, het kon haar niks schelen, gesprekstof had geen van ons. Ik neuriede zacht voor me uit wat in me opkwam: ‘Hail, the Angels pom-pom-pom-pom, Glory for the Newborn King.’ Midden in de warmste augustus van de eeuw. Kerstmis, de rampzaligste tijd van het jaar. Ik neem maar aan dat ik uit mijn humeur was.
De tijd gaat te traag, de tijd gaat te snel. Het is niet bij te houden waar je voor moet kiezen. Wil ik vroeger of wil ik later dood?
Op een gegeven moment hield ik op met neuriën. ‘Sorry,’ zei ik, ‘dat was misplaatst.’ ‘Geeft niks,’ zei mijn buurvrouw en samen met de anderen keken we weer zwijgend over het plein. Het was er vrij leeg. Wij zouden ons daarover moeten verheugen. Ik weet niet wie van ons zich verheugde en waarover. ‘Ja,’ wendde mijn buurvrouw zich weer tot mij, ‘dat klonk onaardig, maar je mag best doorgaan. Ik bedoel,’ haastte ze zich, ‘het klonk onaardig wat ik zei, niet hoe je zong.’ Er viel een plechtige stilte van de duur van een seconde tussen ons. En toen begon er op het plein een lachen aan te rollen, als een lawine van zomerse uitbarsting, zeer stil, zeer dreigend. Mijn buurvrouw en ik keken elkaar snel en angstig aan. Toen was het gedaan. Het lachen rolde over ons heen, kromde zich om ons, keerde ons binnenstebuiten. De anderen keken bevreemd naar ons op. We konden niets uitleggen. Er viel niets te verklaren, alles was al gezegd en van alle kanten bekeken. Er was alleen nog maar de uitputtingsslag.
Doodop staken we een klein uur later het plein over, op weg naar huis. Het was het fotografisch kwartiertje. De huizen en bomen sta- | |
| |
ken zwart af tegen de lichtende lucht. ‘L'Empire de la lumière’ van Magritte.
Vanochtend heb ik in zwaar gevecht mijn middelvinger gekneusd.
| |
16 augustus 1995 De oprechtheid
Iedereen hier in huis is naar Terschelling, of naar De Betuwe of aan het fietsen langs de Amstel. Dus ik kan joelen en stampen zoveel ik maar wil. De vraag naar oprechtheid is een zinloze, domme vraag. Niets hier in mijn huis is oprecht: de boeken niet, de schilderijen aan de muur niet, de radio en televisie niet - en ik niet. Hoe kan ik nu oprecht zijn (het woord alleen al) als er zoveel keuzes bestaan, zoveel mogelijkheden, zoveel zich vertakkende wegen?
| |
17 augustus 1995 Het menu van de dag
Vanavond zal ik mosselen eten, gestoomd in ruim olijfolie met veel knoflook en veel peterselie. Er bij een sausje van yoghurt, een theelepel mayonaise en bieslook. Een vinaigrette met bieslook en een scheutje rode wijn. Warm Ciabatta-brood uit de oven. Een gekoelde Tavel in het glas. De maan boven mijn tuin zal half zijn.
|
|