| |
| |
| |
Antoine Verbij
Zina's duivelsverzen
Parijs, mei 1925. In de Franse hoofdstad woont een flink contingent Russische emigranten, gevlucht voor de bolsjevieken. Onder hen het schrijversechtpaar Merezjkovski. Ze zijn al ruim over hun creatieve top heen; hun hoogtijdagen lagen in het eerste decennium van de eeuw. Dmitri Merezjkovski was toen een invloedrijk criticus, zijn vrouw Zinaida Hippius de belangrijkste dichteres van het zogeheten symbolisme. Het excentrieke duo had drie grote obsessies: Rusland, God en seks, en één grote angst: de antichrist. Toen die antichrist in de gedaante van Lenin de macht greep, vluchtten zij naar het Westen. Daar leiden zij een geïsoleerd bestaan, verbitterd over hun mislukte verleden, zonder hoop op enige toekomst. Zo af en toe duiken er spoken uit het verleden op, zoals op het moment dat hun secretaris, de jonge Vladimir Zlobin, aan Zinaida komt melden dat een vroegere vriend van hen is omgekomen.
‘Ik wil het niet horen!’ Ze schreeuwde haast. ‘Ga weg. Waarom kom je me dat vertellen. Je weet dat hij voor mij al lang dood is.’
Ze maakte aanstalten om uit haar stoel op te staan, bedacht zich en liet zich weer terugvallen. Haar smalle, tanige handen begonnen het tafeltje naast haar af te zoeken naar sigaretten, maar staakten al snel hun pogingen.
‘Sta je daar nu nog?’ zei ze met samengeknepen ogen. ‘Wou je nog wat zeggen? Valt er nog wat te zeggen? Ik heb trouwens niet eens gehoord wat je zei.’
Zlobin wist dat ze zo zou reageren. Onverstoord ging hij verder met zijn verhaal.
‘De een zegt dat hij zelf uit het raam is gesprongen, de ander dat hij er door de agenten van de geheime dienst uit is geduwd.’
‘Ik wil het niet horen, zei ik je. Voor mij is Boris al lang dood. Heeft hij eigenlijk ooit bestaan?’
‘Zinaida Nikolajevna!’ Zlobin legde ongeduld in zijn stem. Hippius mocht dan wel vijfentwintig jaar ouder zijn dan hij, af en toe was het nodig haar als een onhandelbare puber toe te spreken. ‘Ik heb gemeend er goed aan te doen u van Savinkovs dood op de hoogte te stellen en ik ben bereid u nadere details te verstrekken, maar ik zie dat u op het ogenblik niet van zins bent naar me te luisteren. Ik ga!’
‘Volodja, lieve Volodja, neem me niet kwalijk dat ik zo reageer. Je weet toch hoe ik over Boris denk. Je hebt hem zelf meegemaakt, toen in Polen. Je weet dat hij een duivel is, dat hij mensen te gronde richt. Hij heeft Filosofov kapot gemaakt, hij heeft hem van ons afgenomen. Hij is niets, hij is een vacuüm, een groot gat. Mensen die onder zijn invloed komen, verdwijnen vroeger of later voorgoed.’
Zlobin zweeg. Hij liet haar uitrazen. Ze was intussen opgestaan. Haar dunne, met de jaren steeds strammere gestalte liep zoekend door de kamer. Eindelijk vond ze haar sigaretten en stak er een op.
Zlobin maakte van de gelegenheid gebruik. ‘Vind u niet dat we contact moeten opnemen met Filosofov? Het kan zijn dat het bericht van Boris Savinkovs dood hem helemaal niet heeft bereikt. Wellicht is het een goede gelegenheid om...’
| |
| |
‘Ga nu maar,’ onderbrak Hippius hem. Ze maakte een ongeduldige beweging met haar hand. ‘Laat me alleen, ik moet nog schrijven.’
Vlug kuste hij de hand die in zijn richting fladderde, draaide zich om en liep de deur uit, de straat op.
De zomer naderde, het groen in de Parijse parken werd dieper. Het was in de loop van de dag warm geworden. De vrouwen op straat hadden hun mantels thuisgelaten, sommige mannen liepen met hun colbert over de arm. Hun witte overhemden spanden zich om hun torso's. Zlobin keek met genoegen om zich heen. Zelf liet hij zijn jasje dichtgeknoopt; hij voelde zich ongemakkelijk in losse kleding. Die Fransen, dacht hij, ze zijn onuitstaanbaar oppervlakkig, maar ze zijn dat wel met stijl.
Er lag thuis een hoop werk op hem te wachten, correctiewerk voor Hippius en Merezjkovski. Maar hij had geen zin, zijn hoofd stond er niet naar. Trouwens, zoveel drang zat er nou ook weer niet achter. Het kwam hem eigenlijk steeds zinlozer voor, die zendingsdrang van het schrijverspaar in ballingschap. Wat viel er nog te redden aan Rusland?
In het begin, toen hij nog maar pas met het illustere drietal verkeerde, geloofde hij dat hij hetzelfde heilige vuur had als zij. De vlammende vaderlandsliefde van Dmitri Merezjkovski, de religieuze bevlogenheid van Zinaida Hippius, de visionaire diepzinnigheid van Dmitri Filosofov, hij wilde het liefst al die eigenschappen in zichzelf verenigen. Hij had zich enorm vereerd gevoeld toen ze hem vroegen mee naar Polen te vluchten. Dat was kort voordat de bolsjevieken met hun eerste zuiveringen onder de intellectuelen begonnen. Die ramp hadden ze feilloos aangevoeld.
Al snel had hij begrepen waarom ze wilden dat hij meeging. Bij iedere hindernis waarop ze stuitten, raakten ze in hevige paniek. Ze hadden gehoopt dat hij, jong en handig als hij was, de problemen wel zou oplossen. Hij had zijn best gedaan, maar ook hij had niet kunnen verhinderen dat gehaaide flessetrekkers er met al hun geld vandoor gingen. Ze hadden het hem niet kwalijk genomen, integendeel. Eenmaal in veilige oorden vroegen Zina en Dmitri Merezjkovski hem of hij voortaan hun secretaris wilde zijn. Dat was hij nu, vijf jaar later, nog steeds.
Het bericht van Savinkovs dood had een vage onrust in hem losgemaakt. Hij had het die morgen op de redactie van De Dagen gehoord, de krant waarvoor het echtpaar Merezjkovski regelmatig schreef. Meteen waren de herinneringen aan de gebeurtenissen in Polen teruggekomen. Pijnlijke herinneringen aan de mislukte pogingen van Merezjkovski, Hippius en Filosofov om samen met de avonturier Savinkov een Russisch vrijwilligersleger op de been te brengen dat de bolsjevieken moest helpen verjagen. Het taboe dat sindsdien op de naam Savinkov lag, had Zlobin zich onmiddellijk eigen gemaakt. Zij spraken nooit meer over hem. Maar wat was er eigenlijk gebeurd? Hij was er zeker van dat er meer aan de hand was dan een politiek debâcle.
Filosofov, die eigenaardige derde man. Zlobin was ervan overtuigd dat hij de sleutel was tot de haat die Merezjkovski en Hippius jegens Savinkov koesterden.
Het leek zo'n hecht trio, daar in Polen. Toch was het Zlobin niet ontgaan dat er spanningen waren, met name tussen Hippius en Filosofov. Waarom was Filosofov eigenlijk in Polen achtergebleven toen het echtpaar na het debâcle naar Parijs verhuisde?
Dat was de vraag waar alles om draaide, besefte Zlobin. Daarom was hij meteen naar Hippius gegaan om haar het bericht van Savinkovs dood te brengen. En daarom had hij haar terloops gevraagd of ze Filosofov moesten inlichten. Maar Zinaida Nikolajevna had net gedaan of ze hem niet verstond.
Zlobin besloot terug te gaan naar de redactie van De Dagen. Hij moest meer over Savinkov te weten zien te komen. Hoe was die man erin geslaagd een wig te drijven tussen de al jaren zo onafscheidelijke Filosofov en Hippius?
| |
| |
Er was bijna niemand op de redactie. Een of andere assistent was bezig materiaal over Savinkov te verzamelen voor de necrologie. Zlobin bladerde door de knipsels. Een aaneenschakeling van samenzweringen en terroristische acties. Eerst tegen de tsaar, toen tegen de bolsjevieken. Tot Savinkov het fatale besluit nam zich bij Lenin aan te sluiten. Dzerzjinski had hem onmiddellijk in de ijzeren armen van zijn geheime dienst gesloten. En vermorzeld.
Er zat maar één foto van Savinkov bij. Zonder jaartal. Op die foto was hij zeker tien jaar jonger dan die ene keer dat Zlobin hem in levenden lijve had gezien, in 1919 in Polen, toen hij het echtpaar Merezjkovski in hun hotel opzocht om met hen plannen tegen de bolsjevieken te smeden. Toen had Zlobin zich nauwelijks kunnen voorstellen dat dat een terrorist was. Ook de foto toonde de zachte, haast doorzichtige trekken van een rasintellectueel. Een tenger gezicht, weke mond. Vergeleken met hem was zelfs Filosofov, die toch zoveel vrouwelijks had, een toonbeeld van viriele kracht.
‘Wat doet u daar, wie bent u?’
Dat was de hoofdredacteur, Kerenski. Zlobin was er op den duur aan gewend geraakt dat die
Zinaida Hippius. Tekening van Leon Bakst
hem niet herkende. Kerenski werd steeds bijziender. Maar waar Zlobin nooit aan wende was zijn geschreeuw.
‘Ik ben Vladimir Zlobin. Ik heb de kopij van Merezjkovski gebracht,’ loog hij.
‘Ach natuurlijk. Doet u Zinaida Nikolajevna de hartelijke groeten van mij. Ik kom zo spoedig mogelijk weer eens bij haar langs. Zodra ik tijd heb.’
Onzin, dacht Zlobin, hij heeft zeeën van tijd. Niemand zoekt hem op, niemand wil hem op bezoek hebben. Hij heeft het toch alleen maar over vroeger, over die paar maanden in het voorjaar van 1917 toen hij de held van de revolutie was maar zich steeds meer als een verwaten burgertsaar was gaan gedragen. Hoongelach was zijn deel geweest toen de bolsjevieken hem uit het Winterpaleis joegen.
‘Wat heb je daar, wat is dat voor foto?’
Kerenski bracht het portret van Savinkov tot vlak voor zijn gezicht.
‘De ongelukkige,’ sprak hij, op verrassend zachte toon.
‘Aleksandr Fjodorovitsj, mag ik u iets vragen?’ probeerde Zlobin voorzichtig. Hij had het nog nooit gewaagd het woord rechtstreeks tot de hoofdredacteur te richten. ‘Die Boris Savinkov, wat was dat voor iemand?’
Een onnozele vraag om aan Kerenski te stellen, bedacht Zlobin. Savinkov had immers ook tegen Kerenski samengespannen, nota bene toen hij zijn minister van Oorlog was!
‘Jongeman, ik zal je precies vertellen wie Savinkov was. Luister, dit zijn zijn eigen woorden, ze karakteriseren hem tot op het merg. ““De liefde bestaat niet, de wereld bestaat niet, het leven bestaat niet, alleen de dood bestaat.”’
Hij zweeg even veelbetekenend. Zlobin waagde het niet iets te zeggen. ‘Ken je zijn roman Het vale paard? Daar zijn die regels uit.’
Natuurlijk kende Zlobin die roman. Die had Savinkov immers amper zelf geschreven. Hippius had dat boek van a tot z bewerkt en herschreven, heel lang geleden, toen ze nog goed met elkaar waren.
‘Ik zal u nog eens wat zeggen, Vladimir Alek- | |
| |
sandrovitsj.’ Kerenski ging tegenover Zlobin staan en legde zijn hand op diens schouder, alsof hij de klap van de mededeling wilde verzachten.
‘Boris Savinkov was een duivel...’
Zlobin spoedde zich naar huis. Het mooie weer, de opgetogen mensen op straat, hij had er geen oog meer voor. Hij wilde zo snel mogelijk het gedicht opsporen dat Hippius in die rampzalige tijd van hun vlucht uit Rusland had geschreven. Een gedicht over de duivel. Had ze vanochtend Savinkov immers niet zelf een duivel genoemd? En nu had Kerenski dat ook gedaan.
Onderweg schoten de beelden van het gedicht hem door het hoofd. Nee, geen zinnen, hij had geen gevoel voor poëzie. Hij onthield Hippius' gedichten door zich er voorstellingen bij te maken. Voor de dichteres verschijnt een man in een cape. Hij spreekt haar spottend toe. Hij daagt haar uit de ring te verbreken waarin ze zich voor hem heeft verschanst. Maar zij slaat hem met zijn eigen zwarte handschoen in het gelaat. De cape valt van hem af. Zij ziet hem recht in het gezicht. Een bleek, haast dood gezicht. Een vertrouwd gezicht...
Savinkov?
Thuisgekomen had hij het gedicht al gauw gevonden. De beelden klopten, die had hij goed in zijn hoofd opgeslagen. Alleen het slot was hij kennelijk vergeten. Hoe de duivel in het niets oploste en zij toen de ring alsnog verbrak, die prompt in een streep van vuur veranderde.
Een ring, een streep, het lijkt wel vrijmetselarij, dacht Zlobin. Maar wacht eens, er is een eerder gedicht van haar dat ‘In een streep’ heet. Gaat dat niet óók over een man in een cape? En over een ring en een streep?
Maar goed dat hij zo nauwgezet was. In het blauwe schrift, een kasboek eigenlijk, waarin hij alles wat Hippius schreef alfabetisch noteerde, vond hij de titel al snel, met een verwijzing naar de plaats waar het te vinden was. Het gedicht dateerde van 1905.
Zlobin legde de twee duivelsverzen naast elkaar en vergeleek ze minutieus. Zelfde thema, zelfde symbolen, maar andere toon, andere afloop. In 1905 is ze wanhopig. De man in de cape verdoemt haar en zij heeft geen antwoord. ‘Je eigen zonde houdt je in de ring gevangen,’ zegt de duivel dreigend. De dichteres blijft radeloos achter. Maar in het latere gedicht verjaagt ze de duivel.
Ze verjoeg Savinkov, ja. Maar die hield Filosofov bij zich. Filosofov, in die tijd ten prooi aan heftige depressies, bleef in Polen achter toen Hippius naar Parijs vertrok. Hij wilde voor Savinkov blijven werken, zei hij. Maar wat was het afscheid tussen hem en Hippius ijzingwekkend koel geweest. Zlobin had Filosofov nog innig omarmd, Hippius gunde hem niet eens een handkus.
Zlobin kreeg vermoedens die hem verontrustten. Wat is er in 1905 tussen Hippius en Filosofov voorgevallen? Wie is de man met de cape in dat eerste duivelsvers? Is dat ook Savinkov? En wat betekent: ‘Je eigen zonde houdt je in de ring gevangen’?
‘Filosofov en Djagilev regeerden de redactie van het blad met straffe hand.’
Walter Nouvel sprak, leek het, extra geaffecteerd. Het deed hem zichtbaar genoegen het verleden op te halen voor een jongeman die zo onbevangen van zijn nieuwsgierigheid blijk gaf. Hij duwde zijn tengere lijf met de ellebogen omhoog in de veel te grote leunstoel, vouwde zijn kleine, vrouwelijke handen en begon omstandig te vertellen. Hoe Filosofov zich over zijn neef Sergej Djagilev had ontfermd toen die uit de provincie naar Sint-Petersburg kwam. Dat Nouvel toen met lede ogen had moeten aanzien hoe Djagilev Filosofovs liefde won, de liefde die eerst hem, Nouvel, had gegolden. Maar dat dat niet verhinderde dat zij met nog enkele andere briljante studenten een hechte groep bleven vormen die op alle gebieden der kunst spectaculaire omwentelingen teweegbracht.
‘De echte doorbraak kwam toen we met het tijdschrift De Wereld der Kunst begonnen. Toen
| |
| |
konden ze niet meer om ons heen. Iedereen had het erover. De conservatieve pers sprak schande van ons, maar iedere kunstenaar die iets voorstelde zag zijn werk maar wat graag in ons blad besproken.’
Zlobin durfde hem nauwelijks te onderbreken, hoewel de vragen op zijn lippen brandden. Hij vond het jammer dat hij de man niet eerder had ontmoet. Nouvel was evenals Zlobin een regelmatige bezoeker van het schrijversduo Chodasevitsj en Berberova. Maar Zlobin kwam er meestal in het gezelschap van Hippius, en die ging alleen maar als ze zeker wist dat Nouvel noch enig ander iemand uit de kring van Djagilev aanwezig was. De reden daarvoor had hij nooit precies weten te achterhalen. Hippius brak ieder gesprek over de beroemde balletmeester af. Hij had zelfs nooit geweten dat Djagilev en Filosofov volle neven waren, laat staan geliefden.
‘Het was in die tijd dat Filosofov het echtpaar Merezjkovski in onze kring introduceerde. Hij deed de literatuur in het blad en nodigde hen uit bijdragen te leveren. Djagilev had niet zoveel op met schrijvers, en met de Merezjkovski's al helemaal niet. Dmitri Sergejevitsj vond hij maar een zelfgenoegzame kwast, en Zinaida Nikolajevna, nou ja, je weet, de enige vrouwen met wie Djagilev uit de voeten kon, waren ballerina's.’
‘En dat terwijl Zina zo goed thuis is in het land van Sodom.’ Chodasevitsj kon het bij het horen van Hippius' naam niet laten van zijn sarcasme blijk te geven. ‘Nietwaar Nina? Toen ze ons vorige week in slaap probeerde te krijgen door voor te lezen uit haar Memoires van Martinov, bleek aan het eind ineens dat het over de liefde tussen twee heren ging. Wanneer leert ze het nou eens af om in raadsels te schrijven?’
Zlobin keek Chodasevitsj geërgerd aan, Nina Berberova glimlachte gegeneerd.
‘Het was een zeer opmerkelijk stel, Filosofov en Hippius,’ ging Nouvel verder. Hij had zich aangewend Chodasevitsj te negeren. Hij kwam eigenlijk vooral voor diens vrouw Nina, de jonge schoonheid bij wie veel Russische emigranten hun hart kwamen uitstorten.
‘Ze waren in het openbaar vaak in elkaars gezelschap. Een prachtig stel! Filosofov was groot en buitengewoon knap, Hippius was heel slank, had opvallende, wijd uiteenstaande ogen en ging graag extravagant gekleed. Ik weet nog, op de eerste, feestelijke bijeenkomst van hun Religieus-Filosofische Genootschap, er waren allemaal hoge geestelijken aanwezig, droeg ze een aan alle kanten openvallende jurk met daaronder een strak, vleeskleurig geval. Ze leek wel naakt! Je had het gesis moeten horen.’
Wat een tijd moet dat zijn geweest, dacht Zlobin. Hij was twintig jaar te laat geboren, vond hij. Toen hij volwassen werd, brak de oorlog uit. Maar zij, Filosofov, Djagilev, de Merezjkovski's, kwamen tot wasdom in die schitterende tijd rond de eeuwwisseling, toen de kunsten in Rusland bruisten als nooit tevoren.
‘En dan nog verbaasd zijn dat de Russischorthodoxe inquisitie het genootschap meteen verbood,’ schamperde Chodasevitsj. ‘Dacht ze nou werkelijk dat ze met zo'n jurk aan de Kerk kon hervormen?’
‘Toe nou, Vladja,’ suste Berberova. ‘Voor Zina zijn kleren nu eenmaal heel belangrijk. Ik vind het wel fraai, zoals ze zich ook nu nog kleedt. Welke vrouw van haar leeftijd doet dat nou? Altijd in het roze, wat eerlijk gezegd niet echt goed past bij haar donkerrode haar. En altijd roze kousen - haar benen mogen er nog best zijn. Die traan van smaragd op haar voorhoofd, al die make-up, ik vind het wel wat hebben.’
‘Ach, jij vindt alles mooi en prachtig wat ze doet. Omdat ze verliefd op je is. Weten jullie al dat Hippius een gedicht aan Nina heeft opgedragen?’
Chodasevitsj stond op en liep naar de secretaire.
‘Waar is het, Nina? Je moet het voorlezen.’
‘Laat nou maar, Vladja. Walter en Vladimir willen het over vroeger hebben, niet over nu.’
‘Ah, ik heb het al. Luister, een bericht uit Lesbos. “Niet zomaar en niet zonder reden/ Heb ik
| |
| |
mijn lila bloem behoed./ Ik bracht haar schoonheid voor jou mede,/ Vlijde haar zachtjes bij jouw voet.” Hoeoeoe, wat zoet! “Je wilt haar niet... je bent niet blij.../ Vergeefs tracht ik je blik te vangen./ Laat maar! Het hoeft ook niet van mij:/ Ik blijf toch wel naar je verlangen.” Wat bloos je nou, Ninotsjka?’
‘Ach jij.’
‘Nina heeft gelijk, uiterlijk vertoon was voor Hippius heel belangrijk,’ pikte Nouvel de draad weer op. ‘Kleding gebruikte ze om verwarring te zaaien over wie ze was. Ze droeg ook wel eens mannenkleding. Er is een prachtige tekening van haar, van mijn vriend Leonid Bakst. Daarop is ze gekleed als page. Schitterend! Met die lange, slanke benen van haar, en dat prachtige hoofd. Zelfs ik werd onmiddellijk verliefd op dat beeld.’
Zlobin kende de tekening. Hij had het origineel bij hem thuis liggen, in het archief van Hippius. Hij kon er soms minuten lang naar kijken. Hij wist nooit precies wat hij ervan moest denken.
‘Trouwens,’ ging Nouvel verder, ‘niet alleen aan kleding hechtte ze veel waarde, ook aan andere uiterlijkheden. Bijvoorbeeld aan rituelen. Voor die nieuwe Kerk van haar - die, haha, uiteindelijk maar drie leden telde, zij, Filosofov en Merezjkovski - had ze een hele misviering bedacht. Filosofov heeft me daar eens verslag van gedaan. Hoe ze in rode gewaden bij elkaar zaten, met allemaal kaarsen en schalen en weet ik veel wat. Hij was haar zaak heel erg toegedaan, hoor, maar die bijeenkomsten hoefden van hem niet zo. Toen hij een keer verstek liet gaan, is zij vreselijk tegen hem tekeergegaan. De verhoudingen waren wekenlang verstoord. Maar eerlijk gezegd, er was eigenlijk altijd spanning tussen die twee, het was nooit echt aangenaam om in hun buurt te verkeren. Ze waren schitterend om naar te kijken, maar het was een schoonheid die niet aantrok maar afstootte. Er hing een enorme kilte om haar heen, een kilte die zij op hem overdroeg. Hij was van zichzelf niet zo, ik ken hem ook heel anders.’
‘Laat ik het nou voor één keer met Trotski eens zijn!’
Dat was Vladislav Chodasevitsj weer.
‘Weet je wat hij onlangs schreef? “Ik geloof niet in heksen. Maar Hippius is er een.” Niet slecht, voor zo'n misdadiger.’
Een goede ingeving was dat, dacht Zlobin toen hij tegen de avond weer naar huis liep. Nina Berberova had hem gisteren nog gewaarschuwd dat hij vanmiddag vooral niet met Hippius langs moest komen, omdat Walter Nouvel er zou zijn. Nouvel, dat wist hij, kende Hippius en Filosofov uit Sint-Petersburg. Die zou hem dus kunnen vertellen over de tijd rond 1905, toen Hippius haar eerste duivelsvers schreef.
Nouvel had hem niet teleurgesteld. Wat een geschiedenis! En er was geen twijfel mogelijk: de duivel uit het gedicht was niemand minder dan Djagilev. Net als Savinkov, de duivel uit het latere gedicht, was Djagilev haar rivaal geweest in haar gevoelens voor Filosofov. Maar terwijl Savinkov erin slaagde Filosofov van haar te vervreemden, haalde Hippius een glansrijke overwinning op Djagilev. Een ontroerende scène was dat, die Nouvel had beschreven. Na veel gezeur had Filosofov eindelijk besloten de Merezjkovski's achterna te reizen naar Frankrijk, waar ze zich enkele jaren wilden vestigen om nieuwe ideeën, nieuwe krachten op te doen. Toen hij in Moskou op de trein wilde stappen, stond ineens Djagilev voor zijn neus. ‘Vindt je moeder dit wel goed?’ had Djagilev gezegd. Filosofov had hem daarop omarmd, terwijl de tranen over zijn wangen stroomden.
‘Op dat moment was de breuk definitief. Hippius had gewonnen, haar jarenlange pogingen om Filosofov aan zich te ketenen hadden eindelijk succes. Ze was erin geslaagd een liefdesband van vijftien jaar te verbreken.’
Nouvel had bitter geklonken toen hij dit zei. Zlobin ontkwam niet aan de indruk dat hij Hippius diep verachtte voor de manier waarop zij Filosofov van Djagilev had losgeweekt en tot haar bezit gemaakt. Want dat was het,
| |
| |
besefte Zlobin zich, zij wilde hem bezitten, met niemand delen, zij wilde hem gevangen houden in haar ring... de ring uit het gedicht, de ring waarin ze ook zelf gevangen zat... door haar ‘eigen zonde’...
Hij was inmiddels mateloos gefascineerd geraakt door de hele geschiedenis. Alsof de affaire tussen Hippius en Filosofov direct hemzelf betrof. Koesterde hij gevoelens voor Filosofov, voor die mooie, intelligente maar wilszwakke man die hij weliswaar slechts korte tijd had meegemaakt, maar aan wie hij toch nog vaak moest denken? Of hoopte hij via Filosofov eindelijk door te dringen in het hart van Hippius, in die ontoegankelijke kern van haar ziel, die zij afschermde met haar grilligheid en sarcasme. En met al dat uiterlijke vertoon van haar, die drang om op te vallen, om in ieder gezelschap het middelpunt te zijn. Misschien had Nouvel wel gelijk toen hij zei dat zelfs haar gedweep met religie alleen maar oppervlakkig was. Hoe formuleerde hij het ook al weer? ‘Telkens als ze zegt op zoek te zijn naar God, bedoelt ze Filosofov.’
Zlobin voelde zich op een vreemde manier zeer opgewonden. Hij schrok toen hij ineens merkte dat hij haast over straat rende. Welke reden had hij voor zijn spoed? Als hij rustiger liep, zou hij beter kunnen nadenken. Het was alsof zijn benen het besluit hadden genomen waar zijn hoofd niet aan durfde. Bij hem was de gedachte opgekomen om de brieven en aantekeningen die Hippius bij hem in bewaring had gegeven, door te snuffelen in de hoop dat die hem meer helderheid zouden verschaffen.
Ooit zal ik ze inzien, bedacht Zlobin. Dus waarom niet nu?
Een drogredenering, dat wist hij. Maar hij wist ook dat hij zich er niet door zou laten weerhouden. Hij wilde er verder niet over nadenken. Daarom rende hij.
Thuisgekomen begon hij onmiddellijk de kast uit te ruimen waarin hij haar archief bewaarde. De mappen met persoonlijke brieven en memoranda lagen diep weggestopt. Hippius had ze van jaartallen voorzien. ‘1905-1907’ - die moest hij hebben.
Hij legde de map met kloppend hart op zijn bureau en maakte de linten los waarmee ze was dichtgebonden. Brieven, veel brieven. Ook kladversies van brieven die ze zelf had geschreven. En schriften met dagboekachtige aantekeningen.
Hij stuitte op een envelop waarop ‘Zina’ stond geschreven in het handschrift van Filosofov. Dat zag hij aan de lange haal onder de naam, met de korte krul aan het eind. Geen adres. Had hij haar die persoonlijk gegeven? Ooit ergens voor haar achtergelaten? Onder haar deur door geschoven? Misschien stond er iets in wat hij haar niet recht in het gezicht durfde zeggen. Hij maakte hem open, zijn hart bonsde.
‘Zina, je moet me begrijpen, of ik het nu bij het rechte eind heb of niet, of het nu bewust is of niet, et cetera, et cetera, ik zit met het volgende feit, en het is absoluut een feit, ik kan er niets aan doen, maar de herinnering aan onze momenten van intimiteit vervullen mij met een fysieke walging...’
Hij wilde de brief onmiddellijk in de envelop terugstoppen, maar zijn vingers weigerden.
‘Hoewel mijn geest, mijn hele wezen naar jou toe trekt, is in mij een sterke afkeer gegroeid van je lichaam, een afkeer die in iets fysiologisch wortelt. Soms lijkt het zelfs ziekelijk. Vandaag, bijvoorbeeld, gebruikte je mijn sigarettepijpje en nu kan ik er niet meer mee roken omdat het een heel bepaald soort afschuw in mij oproept. Ik zou geen moment aarzelen om Dmitri's pijpje te gebruiken. En voordat we zo intiem waren lag dat tussen ons ook zo.’
Zlobin las de brief, anderhalf kantje, werktuigelijk uit. Het leek alsof er niets tot hem doordrong. Hij las hem opnieuw. En nog een keer.
Zij had met Filosofov geslapen! Is dat de zonde die haar in die ring gevangen hield?
Zlobin bladerde koortsachtig verder in de map. Ineens hield hij een brief van haar aan
| |
| |
Filosofov in zijn hand, een brief met veel doorhalingen en verbeteringen - ze had hem vast nog een keer overgeschreven voor ze hem verzond.
Hij vloog over de regels. ‘Angst is het begin van alle wijsheid,’ las hij op de eerste bladzijde. Even verderop dook het woord ‘duivel’ op. Hij begon aandachtiger te lezen.
‘Denk je heus dat ik niet voortdurend de grimas van de duivel in mijn nabijheid voel? Hij bleef steeds maar die ene zin tegen me herhalen, tot hij er moe van werd: “Je houdt niet van hem, je houdt niet van hem, doe niet zo raar, hou jezelf niet voor de gek, je bent zelfs niet verliefd, het was gewoon lustvolle passie, en niet eens zo'n heftige passie - je weet best dat het veel heftiger kan. En je weet ook dat de lust in je sterker is wanneer de man van wie je denkt te houden, er niet is. Het is dus allemaal inbeelding. Zijn weerstand prikkelt je, je wordt er koppig van, machtsbelust.”’
En zo ging het maar door, achttien pagina's lang voerde Hippius een intens twistgesprek met de duivel over haar liefde voor Filosofov. Wat een angst, wat een gekwelde ziel klonk er in die regels door.
‘Zelfs vanuit romantisch oogpunt,’ liet de schrijfster de duivel ook nog zeggen, ‘zelfs vanuit romantisch oogpunt was het toch veel leuker, veel geheimzinniger, veel verslavender, veel opwindender, veel verzengender tussen jullie voordat jullie die twee of drie nachten met elkaar deelden? Toen was er nog die trilling van onzekerheid, die zalige trilling van de vrijheid, van het “nog niet helemaal”. Net niet het mogelijke bereiken - daar ligt de vrijheid om te geloven dat volmaakt geluk binnen het bereik van het mogelijke ligt.’
Zlobin voelde zich steeds ongelukkiger worden. Wat had hij gedaan? Hij had een grens overschreden, hij had een gebied betreden dat geheel en al van haar was, het gebied van haar sterkste verlangens en haar grootste angsten. Een gebied nota bene waarvoor zij hem, toen ze hem die mappen in bewaring gaf, als grensbewaker had aangesteld.
‘Dat was de duivel, Dima, heus, je moet me geloven. Dat was de duivel die zo tot mij sprak. Ik schrijf je dit allemaal met een bepaald doel. Ik wil niet langer bang zijn. Ik wil dat je naast me staat wanneer ik met mijn duivel strijd. Ik vecht al veel te lang helemaal alleen tegen hem. Net zoals jij helemaal alleen met jouw duivel vecht.’
O, mijn God, dacht Zlobin. Het tolde in zijn hoofd. Alles liep door elkaar. Met één beweging wilde hij de map dichtslaan, maar hij deed dat zo onhandig dat alles van zijn bureau op de grond vloog. Hij sprong overeind, liet zich vervolgens op zijn knieën op de grond vallen en begon, totaal in paniek, de papieren bij elkaar te graaien. Hij trilde aan alle kanten, de papieren vielen uit zijn handen. Wanhopig richtte hij zich op zijn knieën op, keek omhoog en voor hij het besefte, sloeg hij een kruisteken.
‘Ik word gek, red me, heb erbarmen. Mijn God!’ - Zlobin begon hardop te jammeren.
Ineens, terwijl hij met zijn armen gespreid op zijn knieën zat, verstarde hij. - ‘Maar wie bent u eigenlijk, hoe weet ik dat u God bent en niet... en niet de duivel...’
God, de duivel, Savinkov, Djagilev, wie is wie? Kan het zijn dat Zina's duivel... nee, niet Savinkov, niet Djagilev... dat Zina's duivel... God is?
Uiterlijk rustig nu, het leek wel in trance, begon hij opnieuw de papieren bijeen te rapen. - Ik moet haar redden, ik moet haar waarschuwen, klonk het vastberaden in zijn hoofd. Hij voelde het als zijn plicht, hij voelde het zelfs in zijn hele lichaam. Dat was gespannen, strak. Zijn hart leek uit zijn borstkas te willen springen.
In zijn hoofd maalden de gedachten. - Ik moet haar tegen zichzelf beschermen, ze overschrijdt grenzen, ze haalt de wezenlijke dingen door elkaar, God en de duivel, liefde en lust, man en vrouw. Wat een kwelling moet het leven voor haar zijn. En niemand ziet het, niemand weet het. Alleen ik. Ik heb haar brieven gelezen, ik ben over haar grens gegaan, ik ben binnen de ring getreden, de ring van haar zonde... O, mijn God!
| |
| |
Hij legde de map op het bureau, pakte zijn colbert op, trok het aan en knoopte het zorgvuldig dicht. Met een vluchtige blik op de icoon in de hoek van de kamer liep hij de deur uit.
‘Ha, ben je er weer.’ Ze leek kalm toen ze hem opendeed, opgewekt zelfs. Ze leek zich niet eens te verwonderen over het late uur waarop hij bij haar had aangebeld.
Ze liep nog steeds in haar huisjas van roze velours. Ze was kennelijk de deur niet uit geweest, die dag. Toch was ze helemaal opgemaakt en had ze haar weelderige haardos op kunstige manier opgestoken.
‘Aardig dat je even langskomt. Ik ben de hele dag alleen geweest. Dmitri Sergejevitsj was de hele tijd weg en zit nu nog te vergaderen. Hij is geld bij elkaar aan het praten voor ons nieuwe tijdschrift. Ik haat dat soort bijeenkomsten.’
Zwijgend liep Zlobin de kamer in en bleef in het midden staan, enigszins bedremmeld. Hij wist bij God niet meer wat hij kwam doen. Koortsachtig dacht hij na hoe hij zijn komst zou rechtvaardigen.
‘Laten we even thee drinken.’ Tot Zlobins opluchting nam zij het initiatief. ‘Ik heb een prima dag gehad. Het is me sinds lange tijd weer eens gelukt een gedicht te schrijven. Ga zitten, Volodja, ik pak wel even water. Dan kan ik er tegelijk over nadenken of ik je het gedicht zal laten lezen.’
Zlobin kon nog steeds geen woord uitbrengen. Hij voelde zich volstrekt niet op zijn plaats. Wat moest hij hier? Hij was gekomen om haar uit haar verwarring te verlossen, haar ziel te redden, haar van haar angsten te bevrijden. Maar bij haar viel niets van verwarring of gekweldheid te bespeuren, hij had haar nog maar zelden zo ontspannen en evenwichtig gezien.
‘Wat zie je er opgewonden uit, Volodja,’ zei Hippius toen ze terugkwam met de thee. ‘Heb je soms hard gelopen? Of is de warmte je niet goed bekomen?’
‘Ik weet het niet,’ hakkelde Zlobin. ‘Ik weet niet goed wat er met mij aan de hand is. Ik denk... ik ben wat in de war. Ik loop al de hele dag te piekeren... over u... over hoe u vanmorgen reageerde.’
‘Hoe reageerde ik dan vanmorgen? Wat was er dan?’ Hippius leek geheel te zijn vergeten wat hij vanmorgen was komen doen.
‘Mag ik u eens een heel persoonlijke vraag stellen, Zinaida Nikolajevna? Ik weet niet of ik u ermee overval... ik zou graag willen weten... wie is voor u... wie bedoelt u als u... de duivel, gelooft u in de duivel?’
‘Maar Vladimir Aleksandrovitsj, hoe kom je daar nu ineens bij? Waarom wil je dat per se weten?’
‘Nou ziet u,’ Zlobin rechtte zijn rug, ‘vanmorgen noemde u Savinkov een duivel, en even later hoorde ik ook Kerenski hem een duivel noemen. Daar moest ik toen heel erg over nadenken...’
‘Bespaar me je gedachten.’ Hippius veranderde van toon. ‘Kraam niet van die onzin uit. De duivel is geen mens. De duivel bestaat, ja, maar je mag hem nooit, hoor je, je mag hem nooit met enige persoon verwarren. De duivel is ieders noodlot. Iedereen voert zijn eigen strijd met zijn eigen duivel. En winnen kun je nooit. Mensen kun je overwinnen, maar de duivel...’
Ze stond bruusk op, ze leek echt verstoord. Ze liep naar haar bureau en pakte er een vel papier af. Van een afstand kon Zlobin zien dat er een gedicht op stond. Ze wierp er een blik op en legde het weer terug.
‘Vladimir Aleksandrovitsj, ik ben verbijsterd. Ik snap niet hoe het mogelijk is. Ik herinner me in het geheel niet dat ik Savinkov vanmorgen een duivel heb genoemd. Maar op de een of andere manier heeft dat een enorme indruk op u gemaakt. Ondertussen heb ik hier een gedicht zitten schrijven, en je gelooft het niet, maar dat gedicht gaat over... de duivel!’
Zlobin sprong op uit zijn stoel. Hij voelde zijn hoofd rood worden, hij snakte naar adem. ‘Zinaida Nikolajevna...!’
| |
| |
Hij stokte. Hij stond recht tegenover haar en keek haar in de ogen. Die waren wijd opengesperd, maar leken niets te zien. Een koude golf gleed over zijn rug, tegelijkertijd brak het zweet hem aan alle kanten uit. Hij greep haar bij de polsen.
‘Volodja, wat doe je? Wat mankeert je? Ga zitten, kalmeer, je ziet er zo opgewonden uit. Zal ik een glas wijn voor je inschenken?’
Zlobin liet zich naar zijn stoel terugvoeren. Hij zat er slap en bedrukt bij. Hij kon alleen nog maar fluisteren. ‘Zinaida Nikolajevna, zoudt u mij het gedicht willen laten lezen?’
Hippius gaf hem het vel. Hij keek ernaar en probeerde te lezen. Slechts met de grootste moeite lukte het hem de woorden te ontcijferen. Het duurde lang voordat het beeld helder werd. De dichteres krijgt de duivel op bezoek, maar nu is het geen uitdagende, brutale duivel, maar een timide, slaafse figuur die in een hoek van de kamer wegkruipt en haar vraagt of hij een van zijn trucs voor haar mag doen. Ze laat hem babbelen, ze reageert niet, ze gaat rustig verder met haar werk. Ze vernietigt hem door hem te negeren. ‘En voor mijn ogen smelt hij weg,/ Voor mijn ogen lost hij op in stof,/ Omdat ik onverschillig ben.’
‘En, bevalt het u?’
‘Zinaida Nikolajevna, u weet niet welk een opluchting dit gedicht voor mij betekent. Het is mooi. Schitterend. En er gaat zoveel kracht van uit. Ik ben zo blij voor u.’
‘Begrijp je het nu? Snap je nu waarom de dood van Savinkov mij koud laat, waarom ik niet aan Filosofov herinnerd wil worden, waarom ik Djagilev en zijn hele troep mijd, waarom ik er niets voor voel om op de redactie van De Dagen Kerenski tegen het lijf te lopen? Ik heb met de groten van mijn tijd verkeerd, met kunstenaars en politici, met dichters, filosofen en kerkvaders. Via Anna Vyroebova, de vertrouwelinge van de tsarina, stond ik in rechtstreeks contact met de autocratie. Ik heb me in het gezelschap van die zogenaamde “leiders” opgesteld als een kwade genius, die hen op hun tekortkomingen wees, op hun gebrek aan spirituele kracht, op hun ijdelheid, hun falende geloof. Ze noemden me een heks, een slang, een kil monster. Voor hen, en voor mijn innig geliefde Rusland, heb ik de strijd met de duivel aangebonden. Ze zagen het niet, verdiept als ze waren in hun eigen, zelfgenoegzame wereldjes. En zie wat er hier in Parijs van over is - niets! Al die Russische emigranten, het is een meelijwekkend zootje, een stel luchthappende embryo's. Terwijl Rusland naar de verdommenis gaat, zitten ze hier over ditjes en datjes te keuvelen. Ze vervelen me zo, ach, je weet niet hoezeer ze me vervelen.’
Zlobin zweeg. Hij liet de tirade op zich inwerken. Echt begrijpen deed hij het nog niet. Toch zakte zijn ongerustheid. Maar zou hij haar ooit doorgronden?
‘Zinaida Nikolajevna...’ Hij raapte al zijn moed bij elkaar, hij moest en zou haar die vraag stellen, een vraag die in zijn hart brandde. ‘Zinaida Nikolajevna, vergeef me, maar ik zou zo graag van u een oprecht antwoord hebben. Gelooft u in God?’
Hippius keek hem verbaasd aan. Even maar, want tot haar eigen verrassing antwoordde ze: ‘Misschien... misschien laat ook Hij mij onverschillig... Maar eh, waarom...’
‘En Filosofov?’
‘Ga nu maar, het is al laat, ik wil slapen, het schrijven heeft me uitgeput, ik ben je echt heel dankbaar dat je nog even langskwam, je bent me heel dierbaar, lieve Volodja, ik zou niet weten wat ik zonder jou moest beginnen, heus...’
| |
| |
| |
Personages
zinaida nikolajevna hippius (ook wel: Gippioes; 1869-1945). Dichteres en criticus. Emigreerde in 1919 naar het Westen. Van haar verscheen in het Nederlands De schittering van woorden, een bundeling van autobiografische notities, dagboekfragmenten en brieven (De Arbeiderspers, 1984).
dmitri sergejevitsj merezjkovski (1865-1941). Dichter en criticus. Trouwde op jonge leeftijd met Hippius. Hun levenslange huwelijk is altijd platonisch gebleven.
dmitri vladimirovitsj filosofov (1872-1940). Publicist. Zoon van een aartsreactionaire minister en een radicale feministe. Neef en geliefde van Djagilev. Vormde van 1903 tot 1919 met Hippius en Merezjkovski een menage à trois.
vladimir aleksandrovitsj zlobin (1894-1968). Secretaris van het echtpaar Merezjkovski van 1919 tot 1945. Schreef A Difficult Soul: Zinaida Gippius (University of California Press, 1980).
boris v. savinkov (1879-1925). Politiek avonturier en schrijver. Schreef onder meer Erinnerungen eines Terroristen, met voor- en nawoord van H.M. Enzensberger (Franz Greno, 1985).
aleksandr fjodorovitsj kerenski (1881-1970). Advocaat en politicus. Leider van de februari-revolutie in 1917. Werd in oktober door de bolsjevieken uit het Winterpaleis verjaagd.
sergej pavlovitsj djagilev (1872-1891). Balletimpresario en kunstpaus. Bekend van het ‘Ballet russe’ in Parijs. Lanceerde onder anderen Isadora Duncan, Nijinski en Balanchine.
valentin (walter) f. nouvel (1872-1950). Musicus. Schoolvriend en geliefde van Filosofov, medewerker van Djagilev.
nina nikolajevna berberova (1901). Schrijfster. Van haar verscheen Cursivering van mij. Herinneringen (De Arbeiderspers, 1989).
vladislav felitsianovitsj chodasevitsj (1886-1939). Dichter en criticus. Geliefde van Berberova, met wie hij in 1922 naar het Westen vluchtte. Van hem verscheen Necropolis. Over boeken en mensen (De Arbeiderspers, 1987).
|
|