De Gids. Jaargang 158
(1995)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 813]
| |||||||
Johan de Boose
| |||||||
[pagina 814]
| |||||||
van het woord - ‘feministisch’ imago heeft aangemeten. Tussen haar leven als vrouw en haar werk als schrijfster stond zij geen onderscheid toe en zij weigerde halsstarig elke etikettering. Uiteraard heeft men vaak geprobeerd haar te etiketteren. Aangezien haar werk doordrongen is van sensualiteit, gericht naar zowel mannen als vrouwen, heeft men haar afwisselend omschreven als mannenverslindster en lesbiënne. Dat ze nymfomane, lesbische en androgyne eigenschappen had kan niemand die haar werk grondig leest en haar levensloop natrekt ontkennen, maar haar thematiek is zo ruim en diep dat elke gevangenschap in categorieën haar verminkt. Haar gedichten overstijgen de anekdotiek. Zoals zij geen onderscheid zag tussen ziel en lichaam, zo bevond haar erotiek zich in het raakvlak van het mannelijke en het vrouwelijke, zoals ook bij Rainer Maria Rilke, voor wie ze een levenslange bewondering koesterde en met wie ze in de jaren twintig vlak voor diens dood uitvoerig correspondeerde. In zijn nawoord bij Wat zijn mij wolken nog en wegen (de recentste en uitvoerigste Nederlandse bloemlezing) karakteriseert Marko Fondse haar op deze treffende manier: ‘Politiek gezien was Tsvetajeva een zottin, karakterologisch soms op het hysterische af, levenspraktisch iemand met twee linkerhanden, een slechte huisvrouw en moeder, een ontrouwe echtgenote. Een wezen dat vrijwel allen op haar levenspad deed terugschrikken, omdat zij ze verhief tot idolen (lees: op haar niveau benaderde), waardoor zij totaal vereenzaamde. En zo zou je nog een tijdje kunnen doorgaan. Maar dat zijn allemaal beschuldigingen die zich in feite tegen de beschuldiger keren. In wezen was zij van een ongenaakbare zuiverheid, absoluut loyaal, ook tegenover haar man die zij bedroog, ontoegankelijk voor iets anders dan werkelijke grootheid.’ Tsvetajeva's eenzaamheid was, naast haar koortsachtige passie, het belangrijkste motief van haar hele leven. Die eenzaamheid was aanvankelijk de melancholie van het verwende, dichtende professorsdochtertje, maar werd halverwege haar leven een bitter lot, waaruit - achteraf gezien - noch haar werk noch haar liefde als minnares en moeder haar konden redden. De bijna halve eeuw van haar leven bestond uit twee gelijke delen: de eerste helft stapelde luxueuze, zeg maar sentimentele ervaringen op elkaar, de tweede niets dan rampen. Ten slotte was ze niet zozeer of niet uitsluitend - zoals vele tijdgenoten - persona non grata, maar een non-person, zelfs voor haar vroegere vrienden. Het meest tragische van haar leven was dat dit moordend isolement op geen enkele manier een gevolg van haar eigen vergissingen was, maar van haar gehechtheid aan haar opportunistische echtgenoot Sergej Efron, die zij ondanks talloze escapades tot aan haar zelfmoord trouw bleef. Hoe passioneler zij zich inspande om uit het moeras van de eenzaamheid te ontsnappen, des te reddelozer zonk ze erin weg.
De eerste helft van Tsvetajeva's leven, van 1892 tot 1917, verliep probleemloos in de traditie van de negentiende-eeuwse Russische aristocratie, zij het tegen een achtergrond van dreigende chaos, die zijn hoogtepunt kende in de revoluties van 1905 en 1917. Tsvetajeva's jeugd speelde zich af in een van de meest gecompliceerde perioden van de moderne Russische geschiedenis. Haar moederland, dat op sociaal vlak eeuwenlang nagenoeg onveranderd was gebleven, zou volledig ineenstorten. Dat deze ingestorte tempel door de profeten van het communisme niet in enkele dagen kon worden heropgebouwd, hadden velen al lang begrepen. Het is fascinerend hoe deze twee vijandige werelden (het oude, traditionele, aristocratische Rusland en de tot terrorisme leidende nood aan verandering) in Tsvetajeva's leven tot explosie kwamen. Na een artistiek georiënteerde jeugd in een huis waar de vader de stichter van het Poesjkin-museum (het eerste Russische museum voor schone kunsten) zou zijn en de moeder als leerlinge van Rubinstein een meer dan getalenteerde pianiste was, trouwde Marina in 1912 namelijk met Sergej Efron. Efron was afkomstig uit een joodse familie die in de chao- | |||||||
[pagina 815]
| |||||||
tische jaren voor de revolutie actief was geweest in terroristische bewegingen. Het spreekt voor zich dat Tsvetajeva's tsaargetrouwe, orthodoxe en anti-joodse familie deze bruiloft niet bepaald toejuichte. Anderzijds bewijst het Marina's fervente zelfstandigheid, die het resultaat was van haar vroegrijpe ontwikkeling. Vooraleer het sombere vervolg van Tsvetajeva's leven en de invloed ervan op haar literatuur te beschrijven, wil ik even stilstaan bij haar geprivilegieerde kinder- en jeugdjaren, die overigens haar eerste dichtbundel Avondalbum opleverden. Het dagelijks leven van het gezin Tsvetajev werd gedomineerd door de moeder. In haar latere dagboeken zou Marina toegeven dat ze haar moeder enorm veel verschuldigd was. Vader Tsvetajev, een druk bezet professor in de kunstgeschiedenis met hoge aristocratische connecties en bovendien een troosteloze weduwnaar, zou zich nooit erg inlaten met de opvoeding van zijn kinderen. Marina's moeder was een ziekelijke en gefrustreerde, enigszins pathologische vrouw. Voor de verzorging van haar tuberculose verbleef het gezin geregeld voor lange perioden in buitenlandse kuuroorden. Op die manier bezocht Marina verscheidene gymnasia in Duitsland en Zwitserland. Op jonge leeftijd beheerste ze naast het Russisch ook Frans en Duits. Vooral de Duitse cultuur zou een enorme invloed op haar werk uitoefenen. Duitsland werd haar Hellas. Ook thuis werd zorgzaam gewaakt over haar opvoeding. Wat haar moeder zelf niet had gerealiseerd - een carrière als concertpianiste - wilde ze haar dochter Marina opleggen. Mocht haar moeder niet zo jong aan haar ziekte zijn bezweken, dan zou Marina ongetwijfeld naar het conservatorium zijn gestuurd en had zij misschien - zoals haar latere hartsvriend Pasternak - een veel langere tijd nodig gehad om haar roeping als dichter te volgen. Uit de autoritaire, matriarchale opvoeding zou Marina vooral solipsistische moed en trots overhouden, en ondanks haar verzet tegen het moederlijk gezag zou ze in de opvoeding van haar eigen kinderen vaak een vergelijkbare strengheid aan de dag leggen. Behalve muziek maakte Marina in het ouderlijk huis ook kennis met de beeldende kunst. Later zou ze een schilderij over het fatale duel van Poesjkin ‘een uitstekende voorafbeelding van de verschrikkelijke eeuw’ noemen. Haar halfzuster Valeria (een kind uit haar vaders eerste huwelijk) introduceerde haar in de verboden vruchten van de literatuur en in de zinnelijke wereld van vrouwelijke geheimen, die haar seksueel gefrustreerde moeder haar verzweeg. Zo groeide Marina op, afwisselend in de Moskouse Drievijverstraat en op de datsja in Tarusa, waar ze sterk onder de indruk kwam van de wereld van de nonnen in het plaatselijke klooster. Ondanks de dwingelandij van haar moeder en haar gehechtheid aan haar halfzuster leidde de vroegrijpe Marina een geïsoleerd bestaan, waarin ze uren doorbracht in de bibliotheek van haar vader. Maar het was vooral de zwerftochtMarina Tsvetajeva, Parijs 1925
| |||||||
[pagina 816]
| |||||||
langs binnen- en buitenlandse gymnasia die een sterke indruk op haar volwassen leven nalieten: Nervi, Lausanne, Freiburg, St.-Blasien en Jalta. Een opmerkelijke gebeurtenis in haar puberteit was haar reis naar Parijs. In de zomer van 1908, twee jaar na de dood van haar moeder, had deze zestienjarige jongedame voldoende geld gespaard om helemaal alleen een cursus Franse literatuur te gaan volgen aan de Sorbonne. Een jaar later deed ze haar ontdekkingstocht door de Franse literatuur en het Franse theater nog eens over. Toen ze naar haar moederland terugkeerde dweepte ze in haar poëzie met Napoleon 11 en diens leuze L'imagination gouverne le monde! Kort daarna begon haar eerste romance met haar mentor, een historicus van de Moskouse universiteit, Vladimir Nilender, die haar zelfs ten huwelijk vroeg. Maar zoals in haar hele jeugd waren het vooral vrouwen die haar het sterkst beïnvloedden. Op haar achttiende, vlak voor ze Efron ontmoette, had ze een onstuimige relatie met Asja Toergenjeva, die met haar kon wedijveren in arrogantie en roekeloosheid. De korte maar intensieve relatie zou worden verbroken door Asja's huwelijk met Andrej Bely, een van de belangrijkste dichters op dat ogenblik. Gedeeltelijk om Marina's ontvlambaarheid te koelen en om een uit zijn voegen gegroeid schandaaltje op professor Tsvetajevs werk te ontvluchten, reisde het gezin in 1910 naar Duitsland, waar Marina eens te meer haar hart kon ophalen aan haar geliefkoosde literatuur. Hetzelfde jaar publiceerde ze in eigen beheer de bundel Avondalbum, die met ‘een gedurfde, soms excessieve intimiteit’ (zoals Achmatova's latere echtgenoot, de befaamde dichter Goemiljov, schreef) Marina's jeugdjaren tekende. Die intimiteit was niet zozeer gedurfd en excessief in de huidige interpretatie van het woord, maar in tegenstelling tot de door mannelijke dichters beheerste symbolistische traditie. Naast Goemiljov was ook Volosjin sterk onder de indruk van Marina's postpuberale gerijmde bekentenissen. Dank zij hem zouden zij en haar zuster Anastasia een lezing van Marina's poëzie geven, maar belangrijker was Volosjins uitnodiging op zijn datsja aan de Zwarte Zee in Koktebel, waar Tsvetajeva nog eens in een sterk matriarchaal georganiseerde samenleving terechtkwam. De enige uitzondering op deze vrouwelijke invloeden was Sergej Efron, die ze in de zomer van 1911 op het strand van Koktebel ontmoette. Marina Tsvetajeva's verhouding met Sergej Efron was bijna kinderlijk. Haar houding tegenover hem had iets moederlijks. Serjozja, zoals zij hem noemde, was weliswaar afkomstig uit een extremistisch revolutionair nest, waarvan de vader in ballingschap was gestorven en de moeder zelfmoord had gepleegd, maar zelf was hij fysiek zwak en psychisch erg breekbaar en afhankelijk. Tsvetajeva's biografe Feinstein schrijft zelfs dat ze op een fatale manier moet hebben genoten van haar rol als redster. In elk geval deelden ze dezelfde wereldvreemde droom. Tegelijk met de geboorte van hun eerste kind, Ariadna, waarvan Marina vermoedelijk al tijdens de bruiloft zwanger was, verscheen haar tweede bundel Toverlantaarn. Wellicht was dit de enige periode in haar leven waarin ze niet uitsluitend of niet in de eerste plaats door haar gedichten in beslag werd genomen, maar wel door haar huwelijk, de geboorte van haar kind én de relatie met haar vader, wiens wereldvreemdheid en spreekwoordelijk professorale afwezigheid van geest sinds de dood van zijn echtgenote blijkbaar een hartveroverende lieflijkheid hadden verkregen. Toen hij in 1913 plotseling overleed had de eenentwintigjarige Marina werkelijk het gevoel dat zij een weeskind was. Haar tegelijk kinderlijke en moederlijke relatie met Efron compenseerde het gemis aan haar beide ouders, maar de onbevangenheid was slechts van korte duur. In de toekomst zouden Marina en Sergej meer gescheiden zijn dan samen. In zijn naïeve bevlogenheid zou Tsvetajeva's echtgenoot namelijk de ene fatale beslissing na de andere nemen. Om zijn vrouw te imponeren meldde hij zich als vrijwilliger in het leger. De eerste wereldoorlog was in zijn | |||||||
[pagina 817]
| |||||||
volle wreedheid opgelaaid en zou Rusland in een spiraal van geweld naar de Oktoberrevolutie leiden. Even pathetisch als profetisch schreef ze over haar gehechtheid aan haar man dit gedicht:
Ik draag zijn ring, het hoofd fier opgericht,
Voor Eeuwig heeft hij mij tot vrouw gekregen
- Niet slechts in naam. Zijn uiterst smal gezicht
Is als een degen.
Zwijgend zijn mond, de hoeken naar benee,
Wenkbrauwen die aangrijpend sierlijk passen
In zijn gezicht: tragisch verbond van twee
Zeer oude rassen.
Pril als een jonge twijg is hij, zo broos,
Zo prachtig en zo nutteloos zijn ogen!
Ze liggen als twee poelen, bodemloos,
Onder de vleugels van zijn wenkbrauwbogen.
In hem ben ik het ridderschap getrouw.
- Getrouw aan hen die zonder angsten leven
En sterven. - Allen die in tijd van rouw
Dichten en zich naar het schavot begeven.Ga naar eind2.
Marina's eerste geforceerde eenzaamheid, die gedeeltelijk werd gevuld door huishoudelijk werk en de zorg voor haar dochter, stimuleerde haar literaire vruchtbaarheid. Vanaf dit ogenblik zou het schrijven haar permanente primaire behoefte zijn. Tegelijk namen ook haar grillige, buitenechtelijke romances een aanvang. Na een korte maar heftige verhouding met de surrealistische dichter Tichon Tsjoerilin begon haar liaison met de lesbische vertaalster-dichteres Sofja Parnok, voor wie ze opmerkelijke gedichten schreef. In tegenstelling tot in andere toenmalige maatschappijen werd in de kringen die Marina Tsvetajeva frequenteerde de homo-erotische liefde niet per definitie als verwerpelijk beschouwd, hoewel de roddelpraatjes uiteraard snel een eigen leven gingen leiden en ook Efron bereikten. Ondanks Marina's eigen ontrouw kon ze andermans ontrouw niet dulden, en toen ze ontdekte dat haar minnares ook andere relaties onderhield verbrak ze de verhouding - de eerste catastrofe van haar leven, zoals ze later toegaf. Op 23 oktober 1914 legde ze haar herinnering in dit gedicht vast:
Onder een tedere pluchen deken
roep ik de droom van gisteren op.
Hoe was het? - Wiens overwinning?
Overwonnen is wie?
Alles overdenk ik weer opnieuw,
alles beleef ik weer intens.
Dat, waarvoor ik nu geen woorden weet,
was dat nu de liefde?
Wie was de jager? - Wie viel ten prooi?
Alles is duivels - omgekeerd!
Wat begreep die aldoor spinnende
Siberische kater?
In de strijd van eigenzinnigheid
was wie, in wiens hand slechts de bal?
Wiens hart - het Uwe, of het mijne
snelde in galop?
En uiteindelijk - wat was het toch,
wat ik graag wil en zo betreur?
Nog niet wetend: heb ik overwonnen
of overwon het mij?Ga naar eind3.
Een van de belangrijkste mannen in Tsvetajeva's leven was Osip Mandelstam, die zij in 1916 in Sint-Petersburg leerde kennen. Mandelstam, een uitzonderlijke persoonlijkheid, was bijna even oud als Tsvetajeva en stond bekend als akmeïstisch dichter. Het akmeïsme zette zich af tegen de gezwollenheid en de omslachtigheid van het symbolisme en wilde het woord zijn oorspronkelijke, vrije waarde teruggeven, niet om een soort realistische of anekdotische schriftuur te verkrijgen, maar om, bij voorbeeld, het woord ‘zwaluw’ niet langer logischerwijze als symbool voor ‘lente’ te lezen. Vooral in | |||||||
[pagina 818]
| |||||||
Tsvetajeva's latere en langere gedichten is enige invloed van Mandelstams akmeïsme merkbaar, hoewel zij ten opzichte van elke stroming - hoe oncategorisch ook, zoals in het geval van het akmeïsme - een heel onafhankelijke positie innam. In haar memoires schrijft Nadjezjda Chazin, Mandelstams vrouw, enerzijds over haar gevoelens van jaloezie tegenover de inhalige vriendschap van Tsvetajeva voor haar echtgenoot, maar anderzijds ook over de enorme invloed die zij op hem uitoefende, alsof Tsvetajeva's Moskouse mentaliteit Mandelstams Petersburgse completeerde. Nadjezjda Mandelstam: ‘Zijn vriendschap met Tsvetajeva heeft een enorme rol gespeeld in Mandelstams leven en werk... Die vriendschap was immers de brug, waarover hij van de ene periode naar een andere kon stappen... Door hem haar vriendschap en haar “Moskou” te schenken, heeft Tsvetajeva Mandelstam als het ware geëxorciseerd. Het was een wonderbaarlijk geschenk, want alleen met Petersburg, zonder Moskou, kun je niet vrij ademhalen, krijg je geen authentiek beeld van Rusland...’ Het geschenk waarop Nadjezjda alludeert is Tsvetajeva's aan Mandelstam opgedragen gedicht, waarin zij hem uit grootmoedige liefde haar geboortestad offreert. Later zou zij Anna Achmatova, die zij tot nu toe nog niet persoonlijk had ontmoet, hetzelfde cadeau schenken. Op dit moment, in 1917, eindigt Tsvetajeva's eerste levenshelft, die werd beheerst door haar toenemende faam als dichteres en enkel werd verstoord door de dood van haar ouders en de ongelukkige liefde voor Sofja Parnok. Wat nu zou volgen, was een opeenstapeling van catastrofen, en het is zeer de vraag of Tsvetajeva - of om het even welke andere grote dichteres - nog wel in staat zou zijn om in de komende woelige decennia werkelijk haar verdiende aandacht te krijgen, indien haar naam niet al voordien was gevestigd. Daarbij mag niet worden vergeten dat zij in grote luxe debuteerde. Wie anders dan rijkeluiskinderen konden in het vroegtwintigste-eeuwse Rusland een omvangrijke poëziebundel in eigen beheer uitgeven? Dat zij een vrouw was vergrootte in die door mannen gedomineerde tijd alleen maar de bekoorlijkheid van haar dichterschap. Indien zij geen werkelijk grote dichteres was geweest, had zij vermoedelijk ook wel behoorlijke aandacht gekregen. De komende jaren zouden pas de grootheid en de duurzaamheid van haar werk bevestigen. Bovendien speelde bij haar erkenning als vrouwelijk kunstenaar in de onrustige laatste uren van het tsarisme ook een ethische factor. De politieke chaos die in de revolutie zou uitmonden, had immers niet alleen een ideologische onderbouw, die door de revolutie zou leiden tot een totalitarisering van het socialisme, maar sloeg ook een bres in de seksuele machtsverhoudingen en ethiek. In de marge van de socio-politieke veranderingen maakte namelijk ook het romantische denkbeeld opgeld dat de revolutie niet alleen de bewindsstructuren omver zou werpen en verbeteren, maar vooral een mentaliteitsverandering op alle fronten zou bewerken, dus ook in de kunst (bij voorbeeld het futurisme) en in de ethiek. Zo getuigde Nadjezjda Mandelstam dat de vrije liefde op een gegeven ogenblik en in bepaalde kringen een explosief succes kende. Tegen dezelfde achtergrond kon er, zoals gezegd, ook openlijk over homo-erotische liefde worden gepraat en geschreven. Dat ‘gegeven ogenblik’ was evenwel van erg korte duur, want de nieuwe machthebbers zouden spoedig met zo mogelijk nog grotere preutsheid dan de door hen zo gehate tsaristische moralisten deze ‘decadente’ ethiek het zwijgen opleggen.
1917. In een paar uren tijd sloeg het leven van tien procent van de Russen om in een nachtmerrie, behalve natuurlijk voor de windhanen die onmiddellijk het nieuwe regime opvrijden, zoals de overigens erg verdienstelijke symbolist Valeri Brjoesov, met wie Tsvetajeva herhaaldelijk zou botsen. De revolutie maakte haar op slag straatarm, en het engagement van haar echtgenoot in het Witte Leger, dat de bolsjevisten bestreed, bovendien ook nog politiek verdacht. Kort na het uitbreken van de revolutie | |||||||
[pagina 819]
| |||||||
keerde ze met grote moeilijkheden uit Koktebel naar Moskou terug. Ondertussen was haar tweede dochter Irina geboren. Moskou verlaten bleek evenwel onmogelijk, waardoor ze vijf jaar lang gescheiden van Efron zou leven. Opnieuw raakte ze verwikkeld in een aantal romances, eerst met de jonge dichter Pavel Antokolski (‘een Poesjkin met zwarte ogen’) en dan met een aantal leden van de Vachtangovstudio, een van de belangrijkste avant-gardetheaters op dat moment, vooral met de Russisch-Engelse actrice Sonja Holliday (‘Alles aan haar staat in brand!’) De dagelijkse levensomstandigheden waren afschuwelijk. Voor voedsel moest ze een gevaarlijke reis buiten de stad ondernemen. Verwarming was er nauwelijks: men sliep met zijn kleren aan of verbrandde boeken in de kachel. Soms drongen soldaten 's nachts de huizen binnen op hun rooftochten. Ze kon wat secretariaatswerk doen in hetzelfde gebouw waar de Tsjeka (de geheime politie) gevestigd was, zolang ze maar niet voor de Tsjeka zelf moest werken, maar dat gaf ze snel op. Ondanks alles bleef ze onophoudelijk schrijven. Uit deze ellendige dagen stamt het gedicht ‘Mijn zolderpaleis’:
Mijn zolderpaleis is een waar paradijs!
Hier is 't, waar die berg manuscripten verrijst...
Kom binnen, pas op voor dat water,
Want daar zit het dak vol met gaten.
Neem plaats op die koffer en zie nu eens aan
Hoe Brussels die spin hier te werk is gegaan.
Geloof ze maar niet, die beweren
Dat vrouwen geen kantwerk begeren.
Wel, wonderen kent onze zolder volop:
Hier zoeken ons duivels en engelen op,
En hij, die het hoogst is verheven.
Van hemel naar dak - 't is maar even!
Mijn dochters - twee zolderprinsesjes in stijl -
Gaan u, mét mijn vrolijke muze - terwijl
Ik 'n luchtig diner zal bereiden -
Door heel mijn imperium leiden.
- Maar als u geen hout meer hebt voor uw fornuis?
- Een dichter heeft altijd een voorraad in huis
Van woorden, die vuur evenaren.
Ons dreigen dit jaar geen gevaren...
Vanouds eten dichters toch enkel droog brood;
Wij hebben geen boodschap aan Moskou in 't rood!
Kijk, ver boven al die gebouwen,
Daar ziet u óns Moskou - het blauwe!
En wordt het gebrek zelfs de dichter funest
In Moskous jaar negentien, jaar van de pest:
Wij hoeven geen brood, nog geen zemel!
Ons dak is toch vlak bij de hemel.Ga naar eind4.
De hongerwinter van 1919 overleefden Marina en haar dochter Ariadna dank zij de steun van vrienden. De tweede dochter Irina had Marina tijdelijk in een weeshuis in bescherming gegeven. Ellendig genoeg zou zij deze winter niet overleven. Ze stierf in februari 1920 aan ondervoeding. Over het lot van haar man wist Marina nog steeds niets. Konstantin Balmont, de symbolistische dichter die Tsvetajeva die winter leerde kennen, herinnert zich haar op deze manier: ‘Terugdenkend aan die alweer zo verre dagen in Moskou, en niet wetend waar Marina Tsvetajeva nu is en of zij nog leeft, kan ik niet anders zeggen dan dat die twee poëtische zielen moeder en dochter, eerder twee zusters gelijkend, een aangrijpend toonbeeld waren van de volledige onthechting en het vrije leven in de fantasie - onder omstandigheden waarin anderen alleen maar kermen, ziek worden en sterven. De zielekrachten liefde tot de liefde en liefde tot de schoonheid leken deze twee menselijke vogels te bevrijden van pijn en droefenis. Honger en koude, volstrekte verlatenheid - en eeuwig gekwetter, en altijd een montere tred | |||||||
[pagina 820]
| |||||||
en een glimlachend gezicht - het waren twee heldinnen, en als ik naar ze keek, voelde ik meer dan eens mijn eigen kracht, die zojuist voorgoed was uitgedoofd, herleven.’ Pas in de lente van 1921 vernam Tsvetajeva dat haar man leefde en in Praag verbleef. Volgens haar dochter nam zij in haar leven toen de eerste van twee beslissingen die fatale gevolgen zouden hebben: ze vroeg een paspoort aan om Sergej in zijn ballingschap te volgen. De tweede keer zou zijn toen ze Sergej in 1939 volgde naar de Sovjetunie. Vlak voor haar emigratie was in Moskou haar tweedelige bundel Mijlpalen verschenen, met cycli die kunnen worden gelezen als een dagboek in verzen en gedeeltelijk waren opgedragen aan haar favoriete dichters Aleksandr Blok en Anna Achmatova. Haar eerste pleisterplaats was Berlijn, waar talrijke Russische vluchtelingen een onderkomen hadden gevonden. Prager Diele was het literaire café waar auteurs en uitgevers elkaar troffen voor contracten en verhitte politieke discussies. Dit café frequenteren heette in het Russisch pragerdielstvovatsj. Tijdens Tsvetajeva's verblijf in Berlijn verscheen Het Ambacht, een bundel die opnieuw op uitstekende kritiek werd onthaald. Op dat ogenblik werd zij door velen geprezen als een van de belangrijkste dichters van haar generatie. Uit 1922 stamt ‘Hier de as van mijn schatten’ of ‘Grijze haren’, een gedicht dat ze naar Pasternak opstuurde met de mededeling dat het haar lievelingsgedicht was:
Hier de as van mijn schatten:
Van verlies, van verdriet.
Hierbij vergeleken
Verpulvert graniet.
Een duif, naakt en lichtend,
Leeft eenzaam, alleen.
En Salomo's as daalt
Over d'ijdelheid heen.
Dreigend krijt van de dagen,
Waar het licht eindloos gloort.
Gaat mijn huis op in vlammen,
Dan staat God aan mijn poort!
Heer van dagen en dromen,
Niet door lompen geknecht,
Uit te vroeg grijze haren
Vlamt de geest op - loodrecht!
Gij, o jaren, nimmer
Verraad mij gebracht!
Dit grijs - de overwinning
Van onsterflijke kracht.Ga naar eind5.
In Prager Diele ontmoette ze onder anderen Andrej Bely, met wie ze eindeloze wandelingen door Berlijn maakte, en de uitgever Helikon, schuilnaam voor Aleksandr Visjnjak, met wie ze een intense liefdesrelatie had, die het boek Negen brieven met een achtergehouden tiende en een ontvangen elfde opleverde. Omdat Efron in Praag byzantinistiek studeerde, reisde hij slechts voor korte tijd naar Berlijn en besloot hij om met zijn familie naar Tsjechië te verhuizen, waar hij een beurs ontving. Ze vestigden zich in de Praagse voorstad, eerst in Horni Mokropsy, later in Vsenory. Hier begon Tsvetajeva's intensieve correspondentie met Boris Pasternak, die ze zelden had ontmoet maar met wie ze door haar briefwisseling zo'n intimiteit opbouwde dat ze ooit bekende met hem te willen samenleven. Praag bleek een vruchtbare voedingsbodem voor haar literatuur, hoewel het dagelijks leven haar zwaar viel. In haar latere ellende zou ze vaak met heimwee aan Tsjechië terugdenken. Alleen haar relatie met de ‘ziekelijk goede’ Sergej verslechterde zienderogen. Zijn psychische zwakte ondermijnde ook zijn door tuberculose geplaagde lichaam. Marina's nieuwe passie was de tien jaar jongere Duitse criticus Alexander Bachrach, die ze slechts kende van een kranteartikel. Het verslag van deze vurige relatie-op-afstand is te lezen in Het uur van de ziel, een bundel met de titel van een gedicht uit 1923: | |||||||
[pagina 821]
| |||||||
Er is een uur van de Ziel, net als een uur van de Maan,
Van de Uil - een uur, van de nevel - een uur, van het duister -
een uur... Het uur van de Ziel - is als het uur van de harp
Van David door de dromen heen
Van Saul... Ril op dat uur,
IJdelheid, was je schmink af!
Ja, het uur van de ziel is als het uur van onweer,
Kindje, en dat uur is het mijne.
Het uur van de geheimste diepten
Van de borst, - De helling van de dijk!
Alle dingen ontsnapten de voegen,
Alle geheimnissen de mond!
De ogen - alle sluiers! Alle sporen
Terugwaarts! Het uur van de ziel is als het uur van Rampspoed
Kindje, en dat uur - slaat.
- Mijn rampspoed! Zo zul je roepen.
Zoals kinderen die
Gehavend door het doktersmes - hun moeder
Verwijten: ‘Waarom leven we?!’
En zij, die met haar handpalmen de koorts
Koelt: ‘Het moet. Ga liggen!’
Ja, het uur van de ziel is als het uur van het mes,
Kindje, en dat mes is weldadig.Ga naar eind6.
Nog vuriger - en in haar hele leven wellicht het vurigst - was haar erotische verhouding met Konstantin Rodzjevitsj, waarover ze later schreef in de betoverende poëma's ‘Gedicht van het einde’ en ‘Gedicht van de berg’. Haar liefde voor hem was zo opslorpend dat hij zich op een bepaald ogenblik uit zelfbescherming van haar heeft afgewend. Efron, die bevriend was met Rodzjevitsj, was diep geschokt en overwoog een scheiding, maar zij bleken elkaar wederzijds nodig te hebben. De zoon die Tsvetajeva een jaar later baarde, zou volgens toenmalige roddels van Rodzjevitsj zijn, hoewel dat alleen met de feiten te rijmen valt als - wat helemaal niet onmogelijk is - Tsvetajeva bepaalde teksten en brieven ante- of postdateerde. Zij wou het kind Boris dopen, naar Pasternak, maar dat was, begrijpelijk, niet naar Sergej's zin. Uiteindelijk heette hij Georgi, maar hij werd meestal bij zijn koosnaam Moer aangesproken. Hij zou altijd Marina's lievelingskind blijven, hoewel hij zich tegenover haar ondankbaar en onverschillig gedroeg. Ironisch genoeg zou hij zestien jaar later een van de directe aanleidingen tot haar zelfmoord zijn. Uit ‘Gedicht van de berg’ dit citaat:
De berg treurde, dat slechts tot verdriet
wordt - wat thans hitte is en bloed.
De berg wilde ons niet laten gaan,
jou geen andere vrouw toestaan!
De berg treurde, dat slechts tot rookpluim
wordt - wat thans: de Wereld is, en Rome.
De berg zei, dat we met anderen
zullen zijn (Ik benijd die anderen niet!).
De berg treurde, over de loden last
van de eed, te laat om te bezweren.
De berg zei, dat deze gordiaanse knoop:
oud is: plicht en hartstocht.
De berg treurde over ons verdriet:
Morgen! Niet meteen! Wanneer op het voorhoofd -
geen memento staat, - maar gewoon - zee!
Morgen, wanneer we het zullen begrijpen.
Een geluid... nou, net alsof er iemand,
nou... heel dichtbij huilt?
De berg treurde, omdat we afzonderlijk
naar beneden gaan, de drek door -
het leven in, dat wij allen kennen:
gespuis - markt - barak.
Nog zei de berg, dat alle gedichten
van de bergen - zo - worden geschreven.Ga naar eind7.
| |||||||
[pagina 822]
| |||||||
Uit haar brieven aan Pasternak blijkt haar slopende eenzaamheid. Haar attitude tegenover Praag was dubbelzinnig; enerzijds was deze stad, omwille van de rust en de feeërieke schoonheid, haar geliefkoosde pleisterplaats in de emigratie, anderzijds voelde ze zich er afgesneden van de literaire wereld; haar directe omgeving interesseerde zich niet voor poëzie. In een brief van 19 juli 1925 beklaagt ze zich bij Pasternak: ‘Ik heb geen vrienden. Hier houden ze niet van poëzie; en wat ben ik los van - niet van poëzie, maar van datgene waaruit het gemaakt is? - een ongastvrije gastvrouw, een jonge vrouw in oude kleren...’ En in haar poëzie luidt het:
Blik van een grijzende Romeinse
Wolvin, die in haar zuigeling Rome ziet!
Visionair moederschap
Van een rots...
Mijn verlorenheid
Kent geen naam.Ga naar eind8.
Parijs, waar ze drie maanden later arriveerde, zou haar, als gevolg van de toenemende armoede, evenmin bieden wat ze zocht. Sergej bleef aanvankelijk voor verzorging achter in Praag. Eerst woonde Marina met de twee kinderen bij Moers doopmoeder, een vroegere buurvrouw uit Praag, waar het belangrijkste geschenk dat ze ontving een bureautje was, waaraan ze eindelijk haar Rattenvanger van Hamelen kon voltooien. Haar faam groeide razendsnel, maar haar financiële situatie was hopeloos, vooral na de aankomst van Sergej, twee maanden later. Ze verhuisden nogmaals, dit keer naar Meudon, even buiten Parijs, waar Sergej betrokken raakte in politieke organisaties. Een van de leiddinggevende figuren hierin was de criticus en uitgever prins Mirsky, die later een fervent communist zou worden, en met wie Tsvetajeva een paar vakantieweken in Londen doorbracht. De laatste rustige periode was haar verblijf met de kinderen in St.-Gilles in de Vendée, waar ze dank zij giften en sporadische inkomsten van lezingen de zomer van 1926 doorbracht. Uit deze periode stamt haar omstandige correspondentie met Rainer Maria Rilke, die ze al vanaf haar jeugd bewonderde en in wie ze nu, naast en samen met Pasternak, een trouwe geestesgenoot vond. Rilke schreef op zijn beurt een gedichtencyclus voor haar. Hun briefwisseling zou door Rilkes dood abrupt worden afgebroken, net op het ogenblik waarop ze een ontmoeting hadden gepland. In Vannacht slaap ik met je analyseert Ruth Wolf deze correspondentie uitvoerig. Na Vladimir Majakovski's bezoek aan Parijs in 1928 namen de moeilijkheden hand over hand toe. De futuristische dichter werd door de emigranten immers beschouwd als de literaire vertegenwoordiger van het Sovjetregime bij uitstek. Marina Tsvetajeva, die Majakovski vlak voor haar emigratie in Moskou ontmoet had, kon haar enthousiasme voor deze dichter niet verbergen. Toen hij twee jaar later zelfmoord pleegde en de polemieken in de literaire emigrantenpers hoog oplaaiden, reageerde zij met een hommage aan Majakovski, die door de kritiek niet in dank werd afgenomen. Ondertussen deden hardnekkige geruchten de ronde over Efrons engagement bij de nkvd (de voorloper van de kgb). Tsvetajeva, die zonder het zelf te beseffen totaal vervreemd was van haar echtgenoot, heeft deze geruchten altijd fanatiek ontkend. Noch over Sergej's lidmaatschap van de nkvd, noch over zijn betrokkenheid bij een politieke moord in opdracht van Stalin, noch over zijn salaris als geheim agent is Marina ooit juist geïnformeerd geweest. Tot het laatst heeft zij geloofd in het enthousiaste, naïeve idealisme van haar man; dat zijn verlangen om een zaak te dienen die groter was dan hemzelf hem tot dergelijke criminele acties zou leiden, heeft zij nooit geweten of geloofd. Wellicht had Boris Pasternak, die in juni 1935 gedwongen werd om de dekmantel van Stalins schrikbewind te spelen op een antifascistisch cultuurcongres in Parijs, Tsvetajeva ervan kunnen weerhouden om op het hoogtepunt van de terreur naar de Sovjetunie terug te keren, maar de uitputting van zijn dagelijkse paranoïde | |||||||
[pagina 823]
| |||||||
levensomstandigheden had hem bang en zenuwziek gemaakt. Bovendien zag hij tot zijn groot verdriet in welke armoede de verbanning haar gezin had gebracht. Marina begreep zijn houding niet, omdat ze de omvang van de tragedie in haar vaderland, waarvan ze reeds zelf het slachtoffer was, niet begreep. Stalin beschouwde ze slechts als de hoofdpersoon van een banale Kerk waartoe ze nooit zou behoren, en ze geloofde vast dat een terugkeer naar haar vaderland spoedig mogelijk zou zijn. In 1937 vertrokken Sergej en Ariadna naar de Sovjetunie. Efron had ongetwijfeld orders uit het Kremlin ontvangen, want onmiddellijk na zijn vertrek werd Marina uitvoerig aan de tand gevoeld door de Franse geheime dienst. Aangezien ze enkel antwoordde met citaten uit Racine en Corneille beschouwde men haar als een zwakzinnige. Dat zij niet eerder zelfmoord pleegde was te danken aan haar bezorgdheid om Moer. Haar hele leven lang moest ze weten dat iemand haar nodig had. Zodra ze zich overbodig voelde en wist dat haar directe omgeving (haar man, haar kinderen, haar minnaar, haar publiek) het zonder haar kon stellen, verloor het leven voor haar elke bestaansreden. Op die manier was haar leven een opeenstapeling van passies, als moeder, echtgenote, minnares en natuurlijk ook als schrijfster. De schrijfster Tsvetajeva, die in 1935 in Parijs door Pasternak aan iedereen was voorgesteld als een van de grootste dichters uit het huidige Rusland, was op haar vijfenveertigste echter oud geworden - door iedereen in de steek gelaten, ongepubliceerd, ongelezen, ongeëerd.
Op 15 juni 1939 keerde ze met haar zoon definitief naar de Sovjetunie terug. Aanvankelijk zag het ernaar uit dat het gezin zich zou herenigen en dat hun financiële situatie en hun woonomstandigheden zouden verbeteren. Twee maanden lang betrok de familie Efron een datsja in Bolsjevo, even buiten Moskou. Sergej, wiens ziekte alsmaar verergerde, had een staatsinkomen (waarvan Marina de ware oorsprong nog steeds niet kende), en Ariadna had een vriend en was zwanger. Het dagelijks leven viel de vermoeide, onpraktische Marina erg zwaar: de zorg voor het hele gezin rustte op haar schouders. Schrijven (vooral proza en brieven) deed ze al lang enkel 's nachts of in de vroege ochtend. Toen begonnen de ‘officiële pesterijen’: eerst werd haar zuster Anastasja naar een concentratiekamp gedeporteerd, vervolgens werd haar dochter Ariadna opgepakt en voor vijftien jaar geïnterneerd (later zou blijken dat ook haar spionage ten laste werd gelegd en dat ze tengevolge van mishandeling haar kind verloor), en ten slotte werd Sergej gearresteerd. Door de arrestatie van haar dochter, echtgenoot en zuster werd Marina Tsvetajeva als ‘binnenlandse bannelinge’, zoals men non-persons noemde, niet rechtstreeks aangepakt, maar langzaam, doelbewust en letterlijk doodgepest. Dergelijke pesterijen waren frequente praktijken van de stalinistische staatsveiligheid aan het adres van vooral vrouwelijke kunstenaars. Anna Achmatova zou hetzelfde lot ondergaan. Tsvetajeva belandde in de grootst denkbare armoede. Nagenoeg alle vroegere vrienden keerden haar de rug toe omwille van Sergej's politieke achtergrond. De kunstenaars die haar niet of niet helemaal in de steek lieten waren Arseni Tarkovski (de vader van de cineast Andrej), Boris Pasternak en Anna Achmatova. Pasternak bezorgde haar sporadisch vertaalwerk (uit het Georgisch, het Jiddisch en het Frans), maar weigerde haar onderdak te verschaffen. Wellicht vreesde hij dat zijn tweede huwelijk, een van de laatste stabiele factoren in zijn leven, hierdoor zou worden belaagd. Na haar zelfmoord zou hij zich deze houding tot zijn dood blijven verwijten. Bij Achmatova vond ze morele steun omdat ook zij haar man, de akmeïstische dichter Goemiljov, om politieke redenen had verloren. Hun ontmoetingen speelden zich af in een troosteloze, vijandige omgeving, waarin iedere onbekende een mogelijke verklikker was. In Stalins reusachtige rijk zou volgens recente onthullingen ongeveer één op de twintig inwoners met de inlichtin- | |||||||
[pagina 824]
| |||||||
gendienst hebben gecollaboreerd. De paranoïa was op dat ogenblik algemeen - en dat zou zo blijven tot het einde van de jaren tachtig. Bij het uitbreken van de oorlog slaagde Tsvetajeva erin om naar de Tataarse stad Jelaboega te worden geëvacueerd, waar zij en vooral Moer gespaard bleven van het oorlogsgeweld. Zelfs haar verzoek om als keukenhulp in de plaatselijke afdeling van de schrijversbond te mogen werken werd afgewezen. Tot overmaat van ramp werd haar fascinatie voor de Duitse literatuur uitgelegd als sympathie voor het nazisme. Ze had al langer begrepen dat haar leven een opeenvolging van rampen was en dat ze tot nu toe alleen maar dank zij haar bijna mannelijke moed had kunnen overleven, maar toen ze meende dat ze, na alle verliezen, ook de ontplooiing van haar eigen zoon Moer in de weg stond, was haar wanhoop volkomen. Haar zuster en dochter in de gevangenis leken van haar gescheiden als door het graf. Van haar man geloofde ze niet dat hij nog in leven kon zijn - in werkelijkheid was hij dat wel, zijn executie werd pas op 16 oktober 1941 (anderhalve maand na Marina's zelfmoord) voltrokken. Uit haar wanhoop kon zelfs haar poëzie, die ze haar hele leven met zoveel hartstocht trouw was gebleven en die haar in de ellendigste situaties energie en zelfvertrouwen had gegeven, haar niet meer redden. Op 31 augustus verhing ze zich. Moer zou, ironisch genoeg, in 1944 in Drujka sneuvelen. Ariadna kwam vrij in 1955 en werd door de familie Pasternak opgevangen. Zij wijdde zich tot haar dood in 1975 aan de publikatie van haar moeders werk. Anastasja publiceerde na haar vrijlating omstandige memoires en stierf in 1993 op negenennegentigjarige leeftijd. Zij zorgde ervoor dat haar zuster, wier graf op het kerkhof van Jelaboega in 1960 onvindbaar bleek, er een volwaardige gedenksteen kreeg. Het volledige Tsvetajevaarchief bevindt zich in het Moskouse Centrale Literatuurarchief en mag op verzoek van Ariadna Tsvetajeva pas in 2000 worden vrijgegeven. Een echte strategie als vrouw - in de strikte zin van het woord - heeft Marina Tsvetajeva nooit gehad. In tegenstelling tot de positie van vrouwen in meer welvarende maatschappijen was haar positie in alle opzichten dramatisch. Nooit is zij in staat geweest om zich af te vragen hoe ze zich als kunstenaar en zeker als kunstenares zou profileren. Literatuur was wellicht het enige element in haar leven waaraan ze onvoorwaardelijk trouw is gebleven. Was dit dan haar strategie: haar dagelijkse verslaving aan haar pen, haar niet aflatende behoefte om alles - zoals ze zelf zei - ‘uit haar moedertaal te vertalen in een andere taal, die de poëzie is en die op zich een vrouwelijke taal’, een moedertaal bij uitstek en dus een oertaal is? | |||||||
Literatuur
|