| |
| |
| |
Martien Kappers
Mary Wollstonecraft en de liefde: theorie en praktijk
‘Love, from its very nature, must be transitory.
To seek for a secret that would render it constant, would be as wild a search as for the philosopher's stone’
Mary Wollstonecraft, A Vindication of the Rights of Woman
‘[...] it is of the very essence of affection, to seek to perpetuate itself’
William Godwin, Memoirs of the Author of ‘The Rights of Woman’
Op de achtste december van het derde Revolutiejaar 1792 zeilde een schip de haven van Dover uit met bestemming Calais. Aan boord bevond zich een Engelse schrijfster die in haar eentje op weg naar Parijs was. Haar naam was Mary Wollstonecraft, ze was drieëndertig jaar oud en op het toppunt van haar roem. Haar proto-feministische polemische werk A Vindication of the Rights of Woman was in Engeland en ook daarbuiten ingeslagen als een bom. Het succes had haar gesterkt in de overtuiging waarop het boek stoelt: de vermeende minderwaardigheid van haar sekse was een fictie die door betere opleidingen en een plaats op de arbeidsmarkt gemakkelijk kon worden weerlegd. Met ongekende felheid had ze in The Rights of Woman de cirkelredenering aangevallen die het resultaat van het gebrekkige onderricht aan vrouwen als bewijs aanvoerde voor hun ‘biologisch bepaalde’ inferioriteit. Die inferioriteit diende vervolgens als excuus voor hun wettelijke en economische achterstelling: een achterstelling die vrouwen ook nog eens emotioneel afhankelijk maakte.
Zelf was Wollstonecraft zo goed als autodidacte; de harde leerschool van haar ongelukkige jeugd had haar al vroeg bijgebracht dat ze maar beter op haar eigen oordeel kon afgaan en haar eigen beslissingen kon nemen. Blijf zelfstandig, was haar devies; daar heeft een vrouw meer aan dan aan charme en koketterie. Ze had die opvatting in de praktijk gebracht en ze had het ver geschopt: ze verdiende haar eigen brood, ze had verre reizen gemaakt, ze verkeerde op voet van gelijkheid met de meest vooruitstrevende denkers en kunstenaars van Engeland. Ze onderhield praktisch haar hele
Mary Wollstonecraft, 1791
Uit: Claire Tomalin (1974)
| |
| |
naaste familie: ze had niemand nodig.
Maar nu was ze op de vlucht voor haar gevoelens. Ze had zoveel vrouwenlevens in haar naaste omgeving stuk zien lopen dat ze een afschuw van het huwelijk had gekregen. Ze vergeleek de positie van getrouwde vrouwen met twee eigentijdse vormen van onderdrukking: opsluiting in de Bastille, en de slavernij. Verliefde paren betichtte ze van lichtzinnigheid en gebrek aan waardigheid. Dat ze misschien jaloers op hen was kwam niet bij haar op: dat paste niet in haar levensplan. Toen ze uiteindelijk toch zelf verliefd werd op de beroemde schilder Henry Fuseli, maakte ze zichzelf wijs dat het zuiver platonisch was. Hij was getrouwd maar dat hinderde niets: ze stelde voor dat ze bij het echtpaar in zou trekken. Fuseli's vrouw wees haar de deur en de schilder liet haar vallen als een baksteen. Zoals van Wollstonecraft te verwachten viel zocht ze troost noch steun bij derden; ze pakte resoluut haar koffers en vertrok naar de meest opwindende stad van Europa: Parijs. In de woelingen van de Revolutie hoopte ze de afleiding en de stimulans te vinden die haar konden helpen over haar ‘rational desire’ voor Fuseli heen te komen.
De keuze van Parijs lag voor de hand: had het uitbreken van de Revolutie Wollstonecraft niet aangezet tot het schrijven van The Rights of Woman? Was het niet onaanvaardbaar dat de idealen van vrijheid, gelijkheid en broederschap slechts betrekking hadden op de helft van de mensheid? Kwam vrouwen niet evengoed het recht toe op zelfbeschikking: hoorden broederschap en zusterschap niet onverbrekelijk bij elkaar? Ze steunde van harte de prille feministische beweging binnen de Wetgevende Vergadering, die het jaar daarvoor een ‘Déclaration des Droits de la Femme et de la Citoyenne’ had uitgegeven en die zich nu met radicale wetshervormingen bezighield. Eenmaal in Parijs aangekomen, stortte ze zich met overgave op een ambitieus nieuw project: een meerdelig werk over de oorsprong en het verloop van de Franse Revolutie. Maar al snel kreeg ze te kampen met allerlei gevoelens die niet spoorden met haar geloof in de nieuwe heilstaat. Ze raakte ontdaan toen ze zag hoe waardig de Franse koning zich op weg naar het cachot tegenover het gepeupel gedroeg. Ze signaleerde de eerste tekenen van de naderende Terreur, en van de toenemende vijandigheid ten aanzien van vreemdelingen uit niet-bevriende naties. Onzekerheid, angst en twijfel bedrukten haar gemoed.
Zo stond het er met haar voor toen ze in de lente van 1793 een man uit de Nieuwe Wereld tegenkwam die haar leven ingrijpend zou veranderen. Hij heette Gilbert Imlay, was negenendertig jaar oud, hij had gepionierd en in de Amerikaanse Vrijheidsoorlog meegevochten en hij belichaamde al haar idealen. Ze schiep zich een beeld van hem dat beantwoordde aan haar behoefte: een partner van haar eigen kaliber; een mannelijk kloon van haarzelf. Al haar wensen, al haar dromen, alles waar ze altijd naar had gehunkerd, schreef ze toe aan deze man. Hij was knap en charmant, hij gaf haar de liefdevolle aandacht die ze nooit had gekend, hij maakte de sluimerende seksualiteit in haar wakker. ‘Uniting myself to you, your tenderness seemed to make me amends for all my former misfortunes,’ schreef ze later. Imlay maakte de vernederende ervaring met Fuseli meer dan goed. Ze had nu een man die haar een vaste plaats in zijn leven zou gunnen, een man die - dat kon niet anders - haar behoefte aan liefde en zekerheid volledig deelde. ‘I like the word affection, because it signifies something habitual,’ schreef ze hem vanuit hun liefdesnestje ver buiten het gevaarlijke Parijs. Haar aanhankelijkheid en haar vertrouwen in hem waren grenzeloos: haar naïviteit was dat evenzeer.
Gilbert Imlay was voor zaken in Europa: als hij genoeg geld had verdiend, zouden ze samen de Atlantische Oceaan oversteken en in het westen van Amerika een farm kopen. Hij had Mary niet verteld dat hij zijn vaderland wegens schulden was ontvlucht en ook niet dat hij in Frankrijk bij allerlei ondershandse zaakjes was betrokken. Misschien geloofde hij zelf in het
| |
| |
toekomstbeeld dat ze hem met zoveel overtuiging voorhield. Ongetwijfeld streelde het zijn mannelijke ego dat hij een van de meest geduchte dames van Europa aan de haak had weten te slaan, die bovendien onder zijn handen opbloeide tot een aantrekkelijke jonge vrouw. Maar hij was niet uit op een vaste relatie. Tijdgenoten hebben hem als een opgewekte, intelligente, aardige vent beschreven, een avonturier en een rokkenjager die leefde bij de dag en die liefst niet te veel over zichzelf en anderen nadacht. Het huwelijk vond hij een verdorven instelling, die mensen tot elkaar veroordeelde als de liefde allang gevlogen was. Mary Wollstonecraft was het daar van harte mee eens. De liefdesband was heilig en had geen kerkelijke of burgerlijke bekrachtiging nodig. Vrouwen die zich ter wille van de financiële zekerheid vastklampten aan een huwelijk zonder liefde onderwierpen zich aan gelegaliseerde prostitutie. Ze had het al gezegd in The Rights of Woman: het was allemaal het betreurenswaardige gevolg van hun sociale en economische machteloosheid. Maar Imlay en zij zouden het anders, beter doen: hun relatie was boven de banaliteit van wet en gewoonte verheven. Ze vroeg niemand om raad, ze won geen inlichtingen over hem in; ze had in Frankrijk familie noch vrienden met wie ze vertrouwelijk omging. Ze schreef Imlay brieven in het sentimentele jargon van de goedkope romannetjes die ze in The Rights of Woman zo streng had afgekeurd. Ze stortte zich vol overgave in hun zomerliefde, die in het najaar van '93 vrucht bleek te dragen.
Zodra Imlay hoorde dat ze zwanger was pakte hij zijn biezen. Tot dan toe had Mary geen eisen gesteld. Ze had geprobeerd zich naar zijn wensen te voegen: ‘Het spijt me dat mijn opvliegendheid je gestoord heeft,’ schreef de vrouw die zoveel mannen had afgeschrikt, ‘I will be good, that I may deserve to be happy.’ Toen die liefdevol-afwachtende houding overging in een onrustig verlangen naar meer vastigheid, zekerheid, ‘a degree of permanent happiness’, liet Imlay haar naar Parijs overkomen. Hij schreef haar in als zijn vrouw bij de Amerikaanse ambassade, waardoor ze onder de bescherming van een bevriende natie kwam te staan. Hij reisde af naar Le Havre; er moest brood op de plank komen voor zijn aanstaande gezin, zei hij. Import en export: het zou niet lang duren.
Maar het was bij hem uit het oog, uit het hart. Hij zou steeds ‘volgende week’ terugkomen, maar bleef waar hij was. Zijn zaken liepen niet best nu de Engelse vloot de Franse kust blokkeerde. Hij raakte verwikkeld in sluikhandel; hij kon niet weg. In Parijs kwam de Terreur op gang: de feministische beweging van het eerste uur werd in bloed gesmoord. De meeste buitenlandse kennissen van Mary Wollstonecraft belandden in de gevangenis, de Franse kwamen onder de guillotine terecht. De Revolutie was verraden. Ontgoocheld, labiel door haar zwangerschap, ten prooi aan onzekerheid en bange voorgevoelens, klampte Mary zich vast aan elk sprankje hoop op Imlay's terugkeer. Hij stuurde haar geld via zijn Amerikaanse vrienden, die haar in haar gezicht uitlachten om haar blinde vertrouwen. Zijn brieven vol uitvluchten maakten haar radeloos: de hare werden steeds onderdaniger van toon. Ze bedelde om liefdesbetuigingen: ‘Tell me [...] over and over again, that your happiness [...] is closely connected with mine [...]. My own happiness wholly depends on you.’ Ze probeerde op zijn gevoel te werken, ze deed een beroep op zijn verantwoordelijkheid voor hun ongeboren kind. ‘Whilst the hen keeps the young warm, her mate stays by to cheer her; but it is sufficient for man to condescend to [be]get a child,’ schreef ze. ‘Ik voel me ziek en ellendig doordat jij niet bij me bent; dat zal de baby geen goed doen.’ Maar ze was duidelijk niet zeker van zijn betrokkenheid: ‘This morning I am better; will you not be glad to hear it?’ Ze werd boos: ‘A man is a tyrant!’, maar beschouwde vervolgens zijn ongenoegen als haar verdiende loon: ‘Your letter [...] was not half as severe as I merited.’ Ze tekende: ‘Your humbled, yet most affectionate Mary.’ Dezelfde
| |
| |
vrouw die in The Rights of Woman de ‘contemptible infantine airs’ van haar seksegenoten het minderwaardige wapen van de zwakke had genoemd, speelde nu zelf het kindvrouwtje: ‘Sorrow has almost made a child of me [...], I want to be soothed to peace.’ En dezelfde vrouw die had geschreven dat vrouwen hersens hadden gekregen om ze te ontwikkelen en niet alleen om voor het eten en het linnengoed te zorgen, vertrouwde nu haar minnaar toe dat ze nieuwe boeken ongeopend terzijde legde. ‘Ik wacht tot jij ze me voor kunt lezen terwijl ik de sokken stop,’ schreef ze. Ze vergeleek haar relatie met Imlay met de zwakke klimplant die zich aan de sterke boom vastklampt: ‘I have thrown out some tendrils to cling to the elm by which I wish to be supported. - This is talking a new language for me!’ Inderdaad is het andere taal dan haar spottende gebruik van dezelfde oeroude symboliek in The Rights of Woman: ‘In the most trifling danger [women] cling to [men's] support, with parasitical tenacity, piteously demanding succour.’ De vrouw die steeds rede boven gevoel had gesteld, liet zich zelfs verleiden tot schijnredeneringen om haar minnaar gevoelens van liefde aan te praten: ‘I think that you must love me, for [...] I believe I deserve your tenderness.’ Maar Imlay gaf geen sjoege, en na vijf maanden hield ze het niet langer uit. In januari van het nieuwe jaar reisde ze met de moed der wanhoop door het woelige Frankrijk naar Le Havre. In mei werd hun dochter Fanny daar geboren.
Het eerste halfjaar van 1794 was voor Mary Wollstonecraft een gelukkige tijd. ‘Ik geniet de voordelen van de huwelijkse staat,’ schreef ze triomfantelijk aan een vriendin, ‘zonder dat ik me vastgelegd heb op beloftes van gehoorzaamheid, etcetera.’ Maar in juli maakte Robespierre een eind aan het schrikbewind in de hoofdstad en begin september liet Imlay het opnieuw afweten. Mary stelde te hoge eisen aan hem; hij was het gezinsleven beu. Hij zou van Parijs naar Londen gaan om orde op zaken te stellen, zei hij; daarna kwam hij terug. In feite verliet hij zijn gezin voorgoed. Voortaan zou hij het altijd te druk met zaken hebben. Hij was bezig om een schip met zilver van onduidelijke afkomst naar Engeland te loodsen; hij had een nieuwe vriendin, die wel uitkeek om zwanger te worden. Dat laatste vertelde hij Mary niet, al smeekte ze hem ten slotte in elke brief om haar de waarheid te zeggen. Hij hield haar aan het lijntje, gaf haar hoop als ze met actie dreigde en nam die terug zodra ze wat gekalmeerd was. Hij speelde een wreed spel met haar dat haar de mogelijkheden uit handen sloeg om zich van hem los te maken. Daarmee dwong hij haar om zich jarenlang met niets anders bezig te houden dan met zijn afwezigheid, zijn beloften, zijn uitvluchten, zijn leugens. Heen en weer geslingerd als ze was tussen hoop en vrees beschouwde ze haar liefde voor hem ten slotte als een vloek, ‘a [cursed] fondness, that burns up the vital stream I am imparting. You will think me mad: I would it were so, that I could forget my misery.’ ‘The romantic passion,’ had ze in The Rights of Woman geschreven, ‘is only true to the sentiment, and feeds on itself.’ Het is een passende omschrijving van haar eigen gemoedstoestand.
De brieven die Imlay aan Wollstonecraft schreef zijn verloren gegaan, maar uit haar reacties erop blijkt dat hij boven alles een confrontatie probeerde te vermijden; niet alleen met haar maar ook met zichzelf. Misschien was het geestelijke luiheid, misschien was het morele lafheid, misschien was hij niet in staat om zijn gevoelens te analyseren, zijn beweegredenen te doorgronden. Mogelijk verkeerde ook hij in grote emotionele verwarring. Mary Wollstonecraft haalt in haar brieven een aantal uitspraken van haar minnaar aan waaruit tederheid, zorg en affectie voor vrouw en kind spreken. Tot het bittere eind van hun relatie zou ze zich aan die uitspraken vastklampen.
In het najaar van 1794 ging Mary Wollstonecraft met haar dochtertje terug naar Parijs. Ze wilde haar project over de Franse Revolutie afmaken, maar het werk wilde niet vlotten. Imlay's desertie had niet alleen haar zelfrespect
| |
| |
als vrouw aangetast, maar ook haar zelfvertrouwen als schrijfster. Na het eerste deel hield ze het voor gezien. De zwartgalligheid, de neerslachtigheid, het wantrouwen die haar leven hadden bepaald, kwamen terug. Voor ik jou leerde kennen, schreef ze, wist ik niets van ‘the simple pleasures that flow from passion and affection’. Jij hebt mij die geneugten laten smaken: ‘Why have you so soon dissolved the charm?’ ‘Ik moet nu wel geloven dat de misère van weleer de echte werkelijkheid is en het geluk met jou niet meer dan een droom.’ Het refrein van haar brieven uit het najaar en de winter van '94/95 luidt onveranderlijk: ‘Come to me, my dearest friend, husband, father of my child!’ Zij die in The Rights of Woman de vrouwelijke neiging tot emotionele chantage ‘een zwaktebod’ had genoemd, probeerde nu zelf haar minnaar op allerlei manieren onder druk te zetten. Ze deed een beroep op zijn gevoelens voor hun dochtertje: hij wist niet wat hij miste door zijn afwezigheid, schreef zij. Ze probeerde hem jaloers te maken: ‘If you do
Mary Wollstonecraft, 1795
Uit: Claire Tomalin (1974)
not make haste back, I shall be half in love with the author of the Marseillaise [...]. What do you say to this threat?’ ‘Het was maar een grapje hoor’, voegde ze er haastig aan toe. Was ze bang dat hij zou zeggen: Ga je gang? ‘Als jij óns in de steek laat, doen wij hetzelfde bij jou,’ schreef ze een andere keer: ‘We will not accept any of your cold kindness - your distant civilities - no; not we.’ En weer voegde ze eraan toe: ‘This is but half jesting [...].’ Zulke grapjes waren al even ineffectief als haar treurige pogingen tot scherts: ‘Will you not then be a good boy, and come back quickly to play with your girls? but I shall not allow you to love the new-comer best.’ Ze probeerde het effect uit van een ferme toon: ‘I do not consent to your taking any other journey.’ Ze probeerde hem bang te maken: ‘Jij krijgt geen rustige oude dag,’ voorspelde ze, ‘je geweten zal je parten gaan spelen als je eraan denkt hoe je mij behandeld hebt. Want ik maak het niet lang meer. Het zogen heeft me totaal uitgeput, ik ben bang dat ik de vliegende tering heb.’ In The Rights of Woman had ze de idee van ‘de zwakkere sekse’ resoluut van tafel geveegd; belachelijk, was haar oordeel, waarom zouden vrouwen in de watten gelegd worden, waar moesten ze zo nodig tegen beschermd worden? Nu verlangde ze zelf naar een dergelijke voorkeursbehandeling. Het alleenstaand moederschap viel haar zwaar: ‘Mijn lichaam en geest krijgen geen rust,’ schreef ze. Maar ‘whilst the caprices of other women are gratified, the wind of heaven not suffered to visit them too rudely, I have not found a guardian angel, in heaven or on earth, to ward off sorrow or care from my bosom’.
Dat haar onbeschermde situatie onder andere het gevolg was van haar eigen categorische afwijzing van het huwelijk en van haar kritiekloze geloof in de vrije liefde, kwam niet bij Mary Wollstonecraft op. Dat ze zich in Imlay vergist zou kunnen hebben was ondenkbaar, onvoorstelbaar. Ze sloot zich af van alles en iedereen die haar daarop zou kunnen wijzen: ‘Society fatigues me inexpressibly,’ schreef ze, ‘als het kind er niet was, zou ik allang dood
| |
| |
zijn.’ Ze was de emotionele gevangene geworden van een liefdesrelatie die haar noch liefde, noch de sociale geborgenheid en de economische zekerheid van een huwelijk bood. Maar dat laatste was ook niet nodig, bedacht ze; ze zou wel voor zichzelf en hun kind zorgen. ‘Denk nou niet dat ik jou of je geld met open armen zal ontvangen,’ schreef ze Imlay. ‘Als je een ander hebt kun je vertrekken.’ ‘You know my opinion of men in general; you know I think them systematic tyrants.’ Ze tekende met het formele ‘Yours truly’.
Tegen de tijd dat Imlay haar in het voorjaar van 1795 sommeerde naar Engeland over te komen, meende Mary Wollstonecraft weinig illusies meer over hem te hebben. Maar de vrouw die haar sekse in de eerste plaats als ‘rational creatures’ beschouwde, was zelf niet in staat om uit Imlay's gedrag de voor de hand liggende conclusies te trekken. ‘If your feelings were in unison with mine, you would not sacrifice so much for visionary aspects of future advantage,’ redeneerde ze. ‘If you are not happier with me, and your own wishes do not make you throw aside these eternal projects, I am above using any arguments.’ Besefte ze zelf wat ze zei? ‘Reading what you have written relative to the desertion of women, I have often wondered how theory and practice could be so different, till I recollected that the sentiments of passion, and the resolves of reason are very distinct,’ schreef ze hem. Zag ze niet hoezeer die laatste uitspraak op haarzelf van toepassing was? Was ze de remedie vergeten die zij in The Rights of Woman aan vrouwen had voorgehouden bij wie het gevoel het verstand de baas was? ‘The exercise of the understanding [...] is the only method pointed out by nature to calm the passions,’ had ze gepontificeerd. Zo luidde de theorie: nu had ze met de praktijk te maken. Ze had niet beseft dat het gevoel het verstand kon blokkeren; ze wist niet dat de liefde met blindheid kon slaan.
Waarom Imlay in februari '95 het onzalige idee kreeg dat Mary maar met Fanny naar hem toe moest komen, zal wel altijd een raadsel blijven. Misschien hoopte hij dat Wollstonecraft in Engeland werk zou vinden; met zijn financiën ging het nog steeds niet best. Hij schreef haar een verrassende, en achteraf bekeken laakbare, brief: ‘Business alone has kept me from you.- Come to any port, and I will fly down to my two dear girls with a heart all their own.’ Weldra spoedde zij zich ‘op de vleugels van haar liefde’ naar hem toe. Ze hield zich voor dat ze niet te veel moest verwachten: ‘Lie still, foolish heart.’ Maar de klap was enorm toen hij bij haar aankomst in Engeland opnieuw verstek liet gaan. In Londen ontving hij haar koel: hij ontweek haar gezelschap, hij was veel op pad. Hij gaf haar weinig hoop op een verzoening. In mei schreef ze hem: ‘I have laboured to calm my mind since you left me - Still I find that tranquillity is not to be obtained by exertion [...]. I have not only lost the hope, but the power of being happy.’ Vanaf die tijd zinspeelde ze op zelfmoord. ‘I am nothing,’ klaagde ze. Van haar familie viel niets te verwachten: die waren beledigd omdat zij hen op een afstand hield. Mary was altijd degene die hulp en troost had geboden; ze kon de vernedering niet aan om toe te moeten geven dat de rollen omgedraaid waren. Ze had haar jongere zus ooit uit een rampzalig huwelijk gered: die mocht dus zeker niet weten hoe het er met Imlay en haar voorstond. Ik kan je niet in huis nemen, schreef Mary, ik wil je wel geld geven maar echt, ‘the presence of a third person interrupts or destroys domestic happiness’. Het was een moreel dieptepunt in haar leven, een verraad aan haar heiligste principes: trouw, eerlijkheid, verantwoordelijkheidsgevoel, plichtsbesef. ‘Principles are sacred things,’ zou ze Imlay later voorhouden, ‘and we never play with truth,
with impunity.’ Was ze vergeten hoe ze haar eigen zus had laten vallen? Was ze vergeten hoe ze in The Rights of Woman vol diepe verontwaardiging het lot had geschetst van meisjes die op familie-liefdadigheid waren aangewezen? ‘Binnen de kortste keren werkt de vrouw des huizes zo'n meisje de deur uit,’ had ze voorspeld. ‘The present mode of education
| |
| |
does not tend to enlarge the [female] heart any more than the understanding.’ Vrouwen wordt van jongs af aan ingeprent dat het belangrijkste doel in hun leven is om een man te strikken en vast te houden, legde ze uit. Dat kweekt ‘coldhearted, narrow-minded [creatures]’ met een ‘sensibility, of which self is the centre’. ‘Zulke vrouwen denken alleen aan hun gezin en zien elke andere vrouw als een indringster, familie of geen familie’. Nu had ze zichzelf net zo harteloos gedragen: en dat alleen om de schijn op te houden dat Imlay nog altijd de hare was.
William Godwin, de latere echtgenoot en eerste biograaf van Mary Wollstonecraft, schreef over dit dieptepunt in zijn Memoirs of the Author of ‘The Rights of Woman’: ‘Mary was in the first instance mistaken in the object of her attachment, imputing to him qualities which, in the trial, proved to be imaginary. By insensible degrees she proceeded to stake her life upon the consequences of her error; and, for the disappointment of this choice [...], she was willing [...] to consign [all her] powers and [...] cultivation [...] to premature destruction!’ In de loop van de maand juni 1795 probeerde ze een eind aan haar leven te maken, maar ze nam een te kleine dosis opiumtinctuur in. Imlay schrok zich een ongeluk en kwam met een briljant voorstel, een plan zo volledig in zijn eigen voordeel dat alleen hij het had kunnen bedenken. Het was voor alle partijen beter dat Mary wat afstand van hun relatie zou nemen, zo redeneerde hij: een reisje zou haar goed doen. Zijn schip met zilver was ergens in een fjord in Scandinavië gestrand: als zij nu eens ging proberen om het los te praten? Hijzelf moest in Parijs zijn en dan zouden ze met een omweg over Bazel samen terugreizen. Hoewel ze moet hebben beseft dat Imlay met dit plan drie vliegen in één klap probeerde te slaan (het probleem Mary uit de weg, meer tijd voor zijn maîtresse, een mogelijk zakelijk voordeel), stemde Mary Wollstonecraft er vrijwel onmiddellijk mee in. Binnen de kortste keren was ze samen met Fanny en Marguérite, haar Franse kindermeisje, op weg naar Hull. Misschien hoopte ze op deze manier het hart van de man bij wie de zaken voor het meisje gingen, alsnog te winnen. De volmacht die hij haar meegaf zal haar hoopvol hebben gestemd: hij noemt Mary daarin ‘my best friend and wife’; ‘my dearly beloved friend and companion’.
Imlay's plan werkte voor een deel voortreffelijk. Het was midzomer in Scandinavië; de schitterende natuur, de nieuwe omgeving, het avontuur deden haar goed. Ze wandelde veel, ze reed paard, ze zwom in zee, ze roeide op de meren. Haar lichamelijke conditie ging met sprongen vooruit. Ze schreef haar partner lange brieven over alles wat ze meemaakte. Ze had een brede belangstelling en een scherp oog voor details; de brieven zijn ook nu nog boeiende lectuur. Ze vond het bewuste schip terug en toonde zich een gewiekst onderhandelaarster. Waarschijnlijk heeft ze Imlay met haar bemoeienissen financieel gered. Tegen de tijd dat ze aan de terugreis begon, voelde ze zich stukken beter. Maar haar emotionele afhankelijkheid was zo mogelijk nog sterker geworden. Ze schreef Imlay veel te vaak; ze was radeloos als hij niet gauw genoeg antwoord gaf: ‘My brain seems on fire: [...] Do write on every occasion!’ Hij liet zich niet uit over wat ze bovenal van hem wilde weten: of hij zijn toekomst nog wel met haar wilde delen. Zelf kon ze daar geen beslissing over nemen: ze moest het zwart op wit van hém hebben. ‘My friend - my dear friend - examine yourself well [...] and discover what you wish to do’, zo luidt het refrein van de Scandinavische brieven. ‘Whether you desire to live with me; or part for ever [...], tell me frankly, I conjure you! [...] For God's sake: spare me the anxiety of uncertainty!’ smeekte ze. ‘I may sink under the trial; but I will not complain.’ Dat ze het antwoord allang kon weten is niet te bevatten. Tegen alle rede, alle instinct, alle intuïtie in vocht ze voor het bestaan met man en kind dat een levensbehoefte voor haar was geworden. Ze had altijd bereikt wat ze zich ten doel had gesteld: ze kon zich eenvoudigweg niet gewonnen geven. Wel had de Scandinavische reis één pluspunt opge- | |
| |
leverd: ze begreep iets meer van zichzelf. Voor ze Imlay leerde kennen,
dacht ze dat ze een uitzondering vormde op de rest van de mensheid, dat zíj wel zonder de liefde kon. ‘To speak disrespectfully of love is, I know, high treason against sentiment and fine feeling,’ had ze in The Rights of Woman geschreven. Nu kon ze het ook tegenover zichzelf toegeven: ‘I have examined myself lately with more care than formerly, and find, that [...] Love is a want of my heart [...] - the desire of regaining peace [...] has made me forget the respect due to my own emotions. [...] Still, I cannot live without some particular affection - I am afraid not without a passion.’
Ook Imlay's brieven werden allengs duidelijker. Toen Mary probeerde hem in augustus een ontmoeting in Hamburg af te dwingen, was hij het zat. ‘De hele correspondentie is voor mij zo langzamerhand een plaag,’ schreef hij, ‘zie nou toch eens in dat we niet bij elkaar passen.’ De harde woorden misten hun uitwerking niet; ze herwon iets van haar oude trots. ‘[I] assure you that you shall not be tormented with any more complaints. I am disgusted with myself for having so long importuned you with my affection.’ De gedachte dat ze hem tot last zou kunnen zijn, was blijkbaar nooit bij haar opgekomen. Nu pas kon ze schrijven: ‘I will not be merely an object of compassion, a clog [...]. Be free - I will not torment, when I cannot please.’ Doe jezelf vooral geen geweld aan, voegde ze er sarcastisch aan toe, ‘I want not protection without affection, - and support I need not.’ Maar ze kon het niet laten om een verwijt toe te voegen: ‘Certainly you are right; our minds are not congenial. I have lived in an ideal world and fostered sentiments that you do not comprehend - or you would not treat me thus.’
Imlay schreef naar Hamburg dat Mary nu eindelijk eens zelf moest beslissen. ‘Je kent mijn standpunt,’ stelde hij, ‘zijn we het er niet altijd over eens geweest dat het immoreel is om mensen aan elkaar te binden die niet meer van elkaar houden?’ Het is me duidelijk dat je me kwijt wilt, erkende zij, maar zelfs nu, ‘when conviction has been stamped on my soul by sorrow, I can scarcely believe it possible’. Toen hij ook in Bazel verstek liet gaan, reisde zij alleen terug naar Dover. Vandaar stuurde ze Imlay een hartverscheurende brief: ‘The extreme anguish I feel, at landing without any friend to receive me, and even to be conscious that the friend whom I most wish to see, will feel a disagreeable sensation at being informed of my arrival, does not come under the description of common misery.’ Maar ook aan deze ellende wist ze nog een sprankje hoop te ontlenen: misschien had hij nog niet gehoord dat ze weer terug was, bedacht ze; zou hij haar niet halverwege tegemoet kunnen reizen?
Eenmaal terug in Londen moest ze nog door het diepste dal van de zelfvernedering. Ze hoorde haar kokkin net zolang uit over de man die al haar idealen had belichaamd tot die het ten slotte toegaf: hij had weer een ander, hij woonde met haar samen. Na een confrontatie met Imlay kon ze schrijven dat de schellen haar van de ogen waren gevallen: ‘Nothing but my extreme stupidity could have rendered me blind so long.’ Maar wat ze zag was onverdraaglijk. De seksuele vernedering was te groot: zijn aandeel erin onverteerbaar. De bodem was uit haar bestaan gevallen. ‘One of the last impressions a worthy mind can submit to receive, is that of the worthlessness of the person upon whom it has fixed all its esteem,’ schreef Godwin in de Memoirs. In de vroege ochtend van 10 oktober 1795 stond haar besluit vast. Ondanks haar hevige zielepijn was haar zelfmoordpoging ‘one of the calmest acts of reason’. Ze zocht een afgelegen plek aan de Theems op, ze maakte haar kleren nat om sneller te zinken voor ze in het water sprong. In een afscheidsbrief smeekte ze Imlay ‘op haar knieën’ om goed voor Fanny te zorgen. Ze zocht verlossing in de dood: van zichzelf en van haar omstandigheden. Maar haar zelfmoord was ook een vorm van emotionele chantage, een poging tot ultieme wraak. En het was een laatste noodkreet. ‘Ik hoop dat je nooit mee hoeft te maken wat je mij hebt laten doorstaan,’ schreef ze in
| |
| |
haar afscheidsbrief. ‘Later zul je spijt krijgen, mijn geest zal je je hele leven achtervolgen.’ Ze vergat niet om aanwijzingen te geven waar Imlay haar lichaam kon vinden (‘Als je echt van me houdt, kom je me redden,’ bedoelde ze). Maar het was louter toeval dat ze nog net op tijd uit het water kon worden gehaald.
Imlay zorgde voor verpleging en verzorging, maar hij bleef uit haar buurt. ‘Ik weet niet hoe we onszelf moeten bevrijden uit de ellende waarin we verzeild zijn geraakt,’ bekende hij haar (‘Jij hebt jezelf allang bevrijd,’ was haar repliek). Helaas probeerde hij de pil te vergulden: zijn huidige relatie was louter fysiek, ze moest het zich allemaal niet zo aantrekken. Haar hoop vlamde weer op: konden ze dan niet ter wille van Fanny met z'n vieren samenwonen? Naarmate hij ouder werd, zouden zijn ‘sensual pleasures’ toch wel minder belangrijk voor hem worden? Ze zocht hem op in zijn nieuwe huis: geschrokken vertrok hij naar Parijs. Haar obsessie stak opnieuw de kop op.
Mary Wollstonecraft, 1797
Uit: Claire Tomalin (1974)
Haar jongste idée fixe was dat er in de genotzuchtige egoïst een man gevangen zat die alleen zij kende; een trouwe, eerlijke, integere Imlay. ‘I know you are not what you now seem,’ schreef ze hem. ‘I know that your mind, your heart, and your principles of action, are all superior to your present conduct.’ Met haar liefde en toewijding zou zíj hem veranderen, verbeteren, opnieuw vormen. Toen ze hem na zijn terugkeer in Londen toevallig in gezelschap trof, liep ze met Fanny aan de hand recht op hem af. Ze dwong hem een ontmoeting af, die echter niets opleverde. Aan het eind van het jaar 1795 leek ze de uitzichtloosheid van hun relatie wel in te zien: ‘You are now perfectly free [...]. But let me see, written by yourself, [...] that the affair is finished.’ ‘Je kunt je geld verder houden,’ schreef ze hem, ‘als ik dood ben zul je uit zelfrespect heus wel voor Fanny zorgen’ (ook daarin vergiste ze zich). In het vroege voorjaar van '96 ging ze een maand naar vrienden op het land. Ze stuurde Imlay haar laatste brief: ‘In spite of all you do, something [...] forces me to believe that you are not what you appear to be.’ Maar ze eindigde met de woorden: ‘I part with you in peace.’ Enkele maanden later kwam ze hem in Londen tegen en merkte daarbij dat ze haar emoties in de hand had. Ook voor haar was hun verhouding voorbij.
Ze pakte de draad weer op. Binnen het jaar was Mary Wollstonecraft opnieuw het middelpunt van de Londense intelligentsia. Ze publiceerde haar brieven uit Scandinavië: het boek werd een daverend succes. Ze probeerde een blijspel (!) te schrijven over haar relatie met Imlay. Ze zocht William Godwin op, nu op het toppunt van zijn roem als politiek-filosoof. Er ontstond een romance tussen hen; eind '96 was zij opnieuw zwanger. Tot grote hilariteit van hun vrienden trouwden de beide uitgesproken tegenstanders van het huwelijk met elkaar. Mary ontdekte dat ze ‘passionately domestic’ was; ze voelde zich gelukkig in haar nieuwe rol. Ze begon aan een vervolg op A Vindication of the Rights of Woman, een roman die The Wrongs of Woman zou heten. Het werk zou de
| |
| |
individuele levensgeschiedenissen weergeven van vrouwen uit allerlei rangen en standen. Het zou laten zien hoe funest de wettelijke ondergeschiktheid van haar sekse voor álle vrouwen was. Het zou radicaal-feministische wetswijzigingen voorstellen; dezelfde die door het Franse schrikbewind waren vermorzeld. De roman bevat ook een portret van haarzelf en Imlay: ‘Sigh[ing] after ideal phantoms of love and friendship,’ schreef ze over de heldin, ‘she [...] combined all the qualities of a hero's mind, and fate presented a statue in which she might enshrine them.’ Mary Wollstonecraft had ten slotte haar eigen aandeel in de ongelukkige affaire met Imlay onderkend.
The Wrongs of Woman kwam nooit af. Op 10 september 1797, elf dagen na de geboorte van haar tweede dochter Mary (de latere Mary Shelley), stierf Mary Wollstonecraft aan de gevolgen van kraamvrouwenkoorts. Ze was achtendertig jaar geworden. Het behoudende deel der natie greep zijn kans. Haar dood was een vingerwijzing Gods, kraaiden haar vijanden triomfantelijk, ‘pointing out the destiny of women, and the diseases to which they are liable’. Ze had een onvrouwelijk, een ontaard leven geleid; nu had ook zij zich moeten onderwerpen aan ‘the physical bondage from which no woman can escape’. Een jaar na haar dood bracht Godwin een gedenkboek uit over zijn vrouw dat al haar werk bevatte, inclusief de brieven aan Imlay en een aantal fragmenten uit The Wrongs of Woman. Het werd een publiek schandaal, dat de reputatie van Wollstonecraft als persoon en als schrijfster in één klap vernietigde. Haar leven bleek zo onuitsprekelijk immoreel te zijn geweest dat haar werk voortaan ook maar werd doodgezwegen. Ze speelde geen enkele rol in de Victoriaanse vrouwenbeweging en evenmin in de strijd om het vrouwenkiesrecht rond de eeuwwisseling. Pas toen Virginia Woolf eind jaren twintig een inmiddels beroemd essay over haar schreef, kwam er weer belangstelling voor Mary Wollstonecraft en haar ideeën. ‘[They] are so true that they seem now to contain nothing new in them,’ schreef Woolf profetisch, ‘their originality has become our commonplace.’ Inderdaad bleken het werk en de persoonlijkheid van Wollstonecraft uitstekend aan te sluiten bij de Tweede Feministische Golf, met zijn nadruk op het verschil tussen feministische theorie en praktijk. Al haar werk is sinds de jaren zeventig opnieuw uitgegeven. Haar stem klinkt weer op uit de romans en de verhalen, de brieven en de polemische werken - heftig en vurig, overtuigend en bezwerend, en nog net zo overrompelend als tweehonderd
jaar geleden.
| |
Literatuur
Claire Tomalin, The Life and Death of Mary Wollstonecraft, Harcourt Brace Jovanovich, 1974, (onlangs als Penguin Book heruitgebracht). |
Mary Wollstonecraft, Collected Letters of Mary Wollstonecraft (1773-1797), red. Ralph M. Wardle, Cornell University Press, 1979. |
Mary Wollstonecraft, Mary and The Wrongs of Woman (1788, 1798), red. James Kingsley en Gary Kelly, Oxford University Press, 1980. |
Mary Wollstonecraft, A Vindication of the Rights of Woman (1792), red. Carol H. Poston, W.W. Norton & Company, 1975. |
Mary Wollstonecraft en William Godwin, A Short Residence in Sweden, Norway and Denmark, en Memoirs of the Author of ‘The Rights of Woman’ (1796, 1798), red. Richard Holmes, Penguin Books, 1987. |
Virginia Woolf, ‘Mary Wollstonecraft’ (1929), Women and Writing, red. Michèle Barrett, The Women's Press, 1979. |
|
|