| |
| |
| |
W. van de Woestijne
Het bruiloftsfeest
‘Hé, kapitein, hoe is het om getrouwd te zijn?’ De stem van de houthakker klinkt schor en slaat een echo tegen de heuvels achter Belesta.
Belesta ligt als je vanuit de vallei komt achter de tweede heuvelrug. De weg slingert zich langs het plein waar 's zomers een enkele reiziger onder een plat gesnoeide plataan een pastis blijft drinken. De hellingen zijn kaal, hier en daar staan verdroogde brem en stugge lage stuiken met venijnige doorns. Platte stukken rots met witte aders duwen zich tussen de lage vegetatie naar boven. Meer naar beneden staan kurkeiken. De stammen zijn door gebrek aan water kort en kronkelig gebleven. Nog lager liggen wijnvelden. Door de typische vorm van de bergen heerst er een micro-klimaat en heeft het er de afgelopen vijf jaar niet geregend. Een straf veroorzaakt door de grillige opstuwing van de aardkorst, maar de mensen uit de vallei fluisteren dat de vrijmoedige houding van de dorpelingen tegenover God de werkelijke oorzaak van de ellende is. Een klein kerkhof ligt achter het plein. Reizigers die vanuit de heuvels komen, kunnen ongegeneerd over de muur kijken en zien de graven brutaal in het felle zonlicht schitteren.
Rood en geel gestreepte vlaggetjes hangen roerloos vanaf de takken van de plataan naar beneden. De lange tafels vol wijn, brood en gevogelte staan in een vierkant opgesteld. De wijnvlekken op het hout glimmen in de avondzon. Op de aangestampte rode aarde liggen platgetrapte sigarepeuken, afgekloven botten en hier en daar een vogelkopje. De aarde vertoont scherpe en diepe krimpscheuren. De plataan is zeker honderd jaar oud en hoort bij het plein zoals een schip op de zee en de duivels in de hel. In de schaduw van de brede kruin kruipen mieren uit de aarde naar boven om in rechte lijn een dodelijke paringsvlucht te beginnen. Ze vormen een ijle hoogtelijn met een gat in de grond als basis.
Tegen de stam leunt een man van een jaar of dertig. Op zijn wit lin- | |
| |
nen pak zitten zwarte vegen. De boord staat open. Aan zijn blauwe ogen zie je dat hij uit het noorden komt, Champagne, Vlaanderen of nog verder.
‘Hé, kapitein, hoe is het om getrouwd te zijn?’ Ortégas, een van de houthakkers die tot op het laatste moment heeft meegeholpen om voldoende hout voor de toren bij elkaar te krijgen, lacht naar de man bij de boom. Hij pakt een vogeltje van een van de tafels en bijt de kop eraf alsof het van suikergoed is. De veertjes die rond zijn mond plakken, spuugt hij weg. Ze blijven tegen zijn lippen en tong kleven alsof ze elektrisch geladen zijn. ‘Hé, Capitano, hoe is het om níet getrouwd te zijn?’ Hij lacht om de twee vragen die hij als pistoolschoten achter elkaar afvuurt.
De kapitein kijkt naar hem. ‘Jullie houthakkers kennen geen fatsoen, jullie eten met de handen, smakken en eten rauw vlees. Wie rauw vlees eet moet van binnen wel gevuld met wormen zijn! Als jullie slapen lopen de beesten zo uit je lijf! Daar kijken jullie vrouwen wis en zeker van op!’
Ortégas lacht om de volzin van de kapitein en steekt zijn vuist omhoog. ‘Een kapitein hoort niet in de bergen. Een kapitein hoort hier niet, ook al is hij pas getrouwd!’
De kapitein draait zich om naar naar zijn jonge vrouw. Hij kijkt naar haar kaaklijn, het hoge voorhoofd en naar de sterk verfrommelde bruidsjurk. Marie-Odette zit in een rieten leunstoel in de schaduw van de plataan. Het is de enige stoel op het plein. Ze is in het wit en transpireert zo hevig dat het haar tegen het voorhoofd plakt. Onder haar oksels prikken zwarte haren te voorschijn. Ze knipoogt naar de kapitein. Boven haar lip blinken pareltjes met zwarte puntjes. Toen ze 15 was en de enorme haargroei op de rug van haar vader zag, kneep de angst om een baard en snor te krijgen haar keel dicht. Ze zag haar borsten behaard als kokosnoten naar voren springen. Haar vader scheen het niet te zien. ‘Marie, jij bent nu oud genoeg om mijn rug te knippen.’ Hij boog zich dicht over zijn dochter. ‘Jij knipt toch zeker niet in mijn vel zoals je moeder?’
De kapitein kijkt naar haar hals. De blauwe ader boven haar borst klopt heftig, de kleur lijkt donkerder dan anders. De bruidsjurk is tot ver boven de knieën opgetrokken. Ze is bang dat het vel van haar bovenbenen door de warmte tegen elkaar plakt en ruwe plekken op het bovenbeen maakt. In haar eerste bruidsnacht wil ze met een gladde huid te voorschijn komen. Op de binnenkant van haar dijen zitten nog geen zwarte stippen.
Een eind verder, in de richting van het vervallen postkantoor, hangt een varken aan een verzilverde spits boven een prachtig gloei- | |
| |
vuur. De houthakkers en boeren lopen tussen de tafels met de wijn en het spit heen en weer. De houthakkers zijn steeds het snelst. De linker voorpoot van het varken schokt en trekt naar de buik. Het hangt al zeker drie uur boven het vuur en nog werkt de zenuw die de poot met de hersens verbindt. Marie-Odette lacht erom. ‘Varkens leven van binnen, ook al is de buitenkant gaar als boter! Bij mij is het andersom.’
Hoewel het officieel verboden is, gebeurt het spiezen tijdens een bruiloft terwijl het beest nog leeft. Eerst wordt de zilveren spies door de pastoor gezegend. De achterpoten zijn dan al bij elkaar gebonden. Het varken voelt de ellende die boven zijn kop hangt, aankomen. Aan de bruidegom is dan de eer de spies zo nauwkeurig en ver mogelijk in één keer door de anus naar de bek te stoten. Dat is een bijna onmogelijke opgave.
De kapitein, die met zijn brede armen een klipper tegen de wal kan trekken, had het ijzer met zo'n kracht door de anus gestoten, dat de punt door de maagwand naar buiten kwam. Er was een tweede poging nodig om het ijzer mooi evenwijdig met de ruggewervel door de ingewanden te steken. Bij het beest spoot het bloed uit de ogen, alsof het van binnen onder hoge druk stond.
Ver achter het varken doemt een enorm houten gevaarte op. De toren is zeker vijftien meter hoog en steekt ver boven het postkantoortje uit. De kapitein kijkt naar de toren en buigt zich diep over Marie-Odette heen. ‘Ik geef je een vreugdevuur zoals er nog nooit een vuur heeft gebrand.’ Marie-Odette draait het hoofd naar hem toe. Haar tong glijdt over de lippen, die nu meer glans krijgen. De knieën trekt ze verder uit elkaar. ‘Kom kapitein, het feest gaat binnen door. Je bent voor de regen ingehuurd. Het vreugdevuur is iets voor vannacht. Waarom zouden we het nu al branden?’
Op een verhoging, rechts van de tap, staan de muzikanten. Mozambique draait met een vol blad behendig als een volwassen aap tussen de bezoekers door. Ortégas legt een fooi op haar uitgestoken tong, die fel rose afsteekt tegen haar donkere huid. Hij houdt zijn vinger even tegen de binnenkant van de wang. De huid komt wat naar buiten, zodat er een speels bewegend bolletje ontstaat. Als hij zijn vinger terugtrekt, glimt die van het speeksel van de negerin. ‘Het lijkt of je speeksel vandaag dikker is dan anders. Wat heb je gegeten? Je hebt zeker iets bijzonders gegeten!’
De commissaris draagt een rode sjerp. De leren holster van zijn pistool bungelt als een prothese tussen zijn dijbenen. Zijn aanwezigheid geeft het feest een officieel tintje. Als Marie-Odette en de kapi- | |
| |
tein binnenkomen wordt het even stil, direct daarna neemt het geroezemoes toe. Marie-Odette knipoogt naar Rocaille, de barman. Er wordt gelachen en de glazen worden sneller geleegd. De houthakkers zijn ongeduldig en hebben er een hekel aan om aan de bar te wachten. Ze trekken de zelf meegebrachte flessen open. Mozambique draait door de drukte met het volle blad op haar hoofd, alsof ze op weg is naar de waterput. Zweetdruppels hangen als parels op het voorhoofd. Ze vergroten de poriën als een stel lenzen. De commissaris kijkt naar de donkere plekken onder haar oksels. Hij speelt met de holster tussen zijn benen.
Ramanoz, de vader van de bruid, werkt zich naar voren. Hij draagt zijn oude grijze pak met visgraatmotief. De enorme zwarte haardos is strak naar achteren gekamd en glimt van het vet. Uit zijn oren en neusgaten steken harde zwarte sprieten. Elke maand scharrelt hij een meisje uit het dorp op, die de haren van zijn schouderbladen en onderrug moet knippen. ‘Ik wil niet als aap door het leven gaan,’ lacht hij, als hij languit en naakt op de keukentafel ligt. ‘Jij bent toch niet bang voor deze mensaap?’ Zijn schaamhaar groeit als een baard naar boven. ‘Knip mijn baard aan de onderkant ook maar bij. Je hebt toch wel vaker een baard geknipt?’
Ramanoz staat op de verhoging, vlak naast de commissaris en gebaart naar de muzikanten. Hij leunt op zijn wandelstok. Zijn brede onderkaak lijkt los te hangen. Hij haalt een aansteker te voorschijn. Opeens is het stil in het café. Marie-Odette knipoogt naar haar vader. Die houdt de aansteker boven zijn hoofd. ‘Het is tijd voor de aansteek. Allez kapitein, 't is tijd voor de toren. Als jij verstand heb van de zee, heb je ook verstand van de stuwwind en de regen. El Capitano, de regenmaker! De fik kan erin. Steek de fik erin en dan dansen we de hoempapa!’
In optocht gaat het naar buiten. Het is donker, de bergen steken donkerblauw tegen de hemel af. De maan is nog niet te zien. In de plataan hangt een lamp, die fel licht geeft, een magneet waar honderden mugjes op afkomen. De beestjes zwermen door elkaar als de moleculen in een gasbel, een zwerm levende confetti op het punt uit elkaar te barsten. Het is nog zeker 25 graden, de warmte kan niet weg en hangt tussen de heuvels als het varken aan het spit. Ramanoz, de kapitein en Marie-Odette lopen aan de kop van de stoet. Vlak daarachter de muzikanten, de pastoor, de commissaris en de hele bende, de boeren, de houthakkers en nog wat plukkers die zijn blijven hangen en in de vallei hebben gewerkt. In het midden loopt Mozambique, een koningin omringd door gepeupel. Door haar diep zwarte kleur valt ze weg, een open plek in de stoet. Haar lippen splijten
| |
| |
open, dansende tanden, witte tralies voor haar tong. Rocaille loopt aan het einde van de stoet.
De boeren kijken vol ongeloof naar de enorme houten constructie die tegen de sterrenhemel afsteekt. De kapitein lijkt onbezorgd als hij het vlammetje bij de kurkdroge brem houdt. Binnen drie seconden schieten de vlammen al gillend omhoog en lekken tegen de gespleten kurkeiken, die de opengewerkte zijkant van de toren vormen. Ramanoz doet snel een paar passen achteruit.
De trek in de toren is zo groot dat er binnen tien tellen een vonkenregen van honderd meter recht de lucht in wordt geblazen. Een stroom gloeiende asdeeltjes vermengd met brandende mieren spuit naar de hemel. In het binnenste van de toren loopt de temperatuur vervaarlijk op. Het hars knettert als het vuurwerk op een zomeravond, het stalin-orgel in ere hersteld.
De hitte is enorm. Met staccato knallen als uit een superkanon schieten harsballen zeker driehonderd meter de lucht in. In de wijde omtrek ontstaan spontane branden in de karige vegetatie. Boeren die achter de volgende heuvelrug wonen, zien in het vuur de gloeiende pook van de duivel en zetten het op een drinken om zich bij voorbaat tegen het naderend onheil te wapenen.
Marie-Odette tilt haar bruidsjurk tot over het gezicht om zich tegen de hitte te beschermen. De vrouwen die op zeker dertig meter van de toren staan, volgen haar voorbeeld. De brede dijbenen lichten rood op. Ze wiegen het onderlichaam in de warmte en duwen het met schokjes in de richting van de vuurhaard. De warmte nestelt zich als een minnaar tussen de benen. De zoete geur van hars en cederhout vermengt zich met de schroeigeur van menselijk vlees. Over de grond trek een luchtstroom, die elke seconde in kracht toeneemt. Stof, takjes en allerlei rommel wordt naar de vuurzuil getrokken. Er steekt vlak boven de grond een storm op die zijn weerga niet kent en die het dochtertje van Rodriguez, een perzikboer uit de vallei, bijna het vuur inzuigt. De muzikanten spelen een wilde Catalaanse dans. De muziek is door de loeiende vlammen nauwelijks te horen.
Ramanoz is het snelst van zijn verbazing bekomen. Hij begint te schreeuwen. ‘Hé, zwarte, wat denk je wel. Je bent niet uit het oerwoud geplukt om naar het vuur te kijken. Jouw dijen zijn heet genoeg. We willen drinken. Allez, haal de flessen! Hier staan de klanten. Wij zijn de klanten en jij staat maar te kijken met je apeogen! Allez, laat je handen eens werken. Anders drogen we nog uit!’ Met de speelse beweging van een elegante schermer prikt hij met zijn wandelstok naar haar boezem. Net als de andere boeren uit de streek kan
| |
| |
hij er niet toe komen haar bij de naam te noemen. Hij kan zich niet voorstellen dat zwarten een eigen naam hebben. ‘Waarom hebben ze die nodig? Toch niet om te schrijven zeker!’ lacht hij. ‘Toch niet om te slapen?’
Marie-Odette trekt haar bruidsjurk naar beneden. ‘Hé, kapitein,’ fluistert ze, ‘het vuur heeft me door en door verwarmd, de warmte zit in mijn hele lijf, in mijn botten en is diep in mijn vlees gedrongen.’ Ze fluistert. Haar keel is droog. De nagel van haar pink blijft in de tule haken. Ze schrikt te heftig en slaat haar hand zo wild omhoog dat de nagel inscheurt. Ze heeft een opgewonden kleur alsof rode poeder onder hoge druk op haar wangen is gespoten. Het wit van haar ogen lijkt voller.
Een grote herdershond snuffelt bij het spit en loopt op de vrouwen bij het vuur af. Delen gloeiend hout vallen door het centrum van de toren naar beneden. De stukjes houtskool schroeien zich als bloedzuigende teken in de huid van de toeschouwers en laten putjes achter. De boeren en de vrouwen voelen niets. Door de drank blijft de pijnreactie uit. De hoge vlammenzuil is gedoofd, het hout gloeit. De warmte is intens en verspreidt een hitte als in de hoogovens van Thionville. In optocht gaat het naar het café. Nu lopen de muzikanten voorop. Ramanoz zwaait met een fles champagne en zijn wandelstok. ‘Het feest kan beginnen! Iedereen mag met de bruid dansen. Waar is de kapitein? Ik mis de kapitein!’
Vanaf de verhoging waar de muzikanten staan, kijkt de commissaris glimlachend naar de dansende mensen. Langzaam komt hij naar beneden en loopt op de bruid af. Ortégas werkt zich echter sneller door de dansers heen en maakt een buiging voor Marie-Odette. Hij dringt zich dicht tegen haar aan. Hij heeft haast en duwt zijn onderlijf hard tussen haar benen, de brede handen houdt hij op haar billen, de vingers uit elkaar, de toppen iets gekromd. Marie-Odette transpireert hevig, ze knipoogt in het rond, een tic die bij elk glas wijn en elke dansbeweging heftiger wordt. Opeens klinkt een schot en bijna gelijktijdig een gil. Iedereen kijkt naar de commissaris, die zijn pistool in de holster stopt. ‘Ik heb deze dans afgeschoten. Het is een oud gebruik, dat ik graag in ere houd.’ Hij bukt zich naar Marie-Odette, die op de grond zit. Met beide handen omklemt ze de wreef van haar linker voet. De kogel is naar binnen gedrongen. Ze knipoogt naar Ortégas, naar Rocaille en de commissaris. Ze knipoogt naar iedereen die naar haar kijkt.
Ramanoz duwt een stel boeren opzij en buigt over zijn dochter heen. ‘De kogel zit er nog in. Die kogel is op het bot blijven steken. Ik zie geen gat in de vloer. Wie een gat in de vloer ziet, moet wel een
| |
| |
goochelaar zijn. De kogel zit als een parasiet in d'r voet.’ Hij houdt haar hand stevig vast. Rocaille komt met een fles aan en giet cognac in haar mond. Het hete spul loopt over haar kin en hals door naar haar onderlijf. De bruidsjurk verkleurt het eerst op de hoogte van haar borsten. De kleur loopt als een kloppende ader door tot haar taille. Ortégas kan zijn ogen niet van haar afhouden. ‘Hé, capitano, je bruid verkleurt! El Caméleone! Hoe is het om met een kameleon te trouwen. Hé kapitein, je vindt straks een beest in je bed!’
De kapitein knielt naast Marie-Odette en bekijkt de voet nauwkeurig. ‘Die kogel moet eruit. Hij zit in het bot. Het bot is gespleten, dat kan een leek zien. We halen die kogel eruit! Als ik klaar ben, dans je weer de hoempapa! Marie, Marie, straks dans je weer!’ Hij draait zich om naar Rocaille. ‘Barman, breng eens wat ijs. Die operatie is zo achter de rug. Even rond de wond peuren en ik wip die kogel eruit. Aan het front staan ze ook niet meteen met een dokter klaar! Op de Zuidzee heb ik wel grotere operaties uitgevoerd. Ik verdoof de voet met ijs!’
Ramanoz, de commissaris en Ortégas dragen Marie-Odette naar het kamertje achter de bar en leggen haar op het bed.
De kapitein duwt de mouwen van zijn jasje omhoog en houdt het mes boven de kaarsvlam. Ramanoz legt een natte doek op haar voorhoofd. Marie-Odette draait het hoofd weg. Ortégas duwt de armen van Marie langs het hoofd naar boven. Haar borsten lijken daardoor meer op lange dikke spieren dan op een volle boezem. De haren van de oksels lijken onverwacht en sterk gegroeid. ‘Die heeft een stel vogelspinnen in haar oksels zitten! Die oksels zijn giftig. Die heeft gewoon giftige oksels!’
Rocaille komt met een emmer ijs aanlopen. De kapitein moppert hardop. ‘Dit is geen licht. Geen dokter waagt zich aan een operatie met te weinig licht. Ik heb een goede lamp nodig. Voor je het weet snijd je een pees of zenuw door. Ik wil geen manke vrouw. Een manke vrouw kan zich in bed moeilijk omdraaien. Haar ene been lijkt op die van een pop, terwijl je in het ander de hete aderen ziet kloppen. Een manke is in bed onwillig en zoekt allerlei uitvluchten! Een manke is niet speels meer. Een ongeluk maakt haar akelig volwassen. Onder de plataan hangt een lamp. We voeren de operatie buiten uit. Marie, straks dans je weer!’ Met z'n drieën duwen ze het bed uit het donkere kamertje door het café naar buiten. Het metalen bed schiet als een wig door de dansende meute heen.
De muzikanten spelen en de gasten dansen dat het een lieve lust is. Mozambique is werkelijk een attractie. Als de boeren het geld over de grond rollen, buigt ze met het dienblad op het hoofd diep
| |
| |
door de knieën en weet glimlachend elk tien-francstuk onder de tafeltjes en tussen de benen vandaan te toveren. Haar lippen gaan onbeschaamd gemakkelijk open. Zonder een franc te betalen kun je naar binnen kijken! Als ze hurkt verandert de kleur van haar knieën. De gespannen huid steekt licht af tegen de duistere holte tussen haar dijbenen.
De wieltjes van het bed piepen vervaarlijk. De kapitein en Ortégas duwen met zo'n kracht dat het bed de plataan voorbij dreigt te schieten. Op de harde bodem laten de wieltjes nauwelijk een spoor achter. De maan staat vol aan de hemel, maar wordt verduisterd door de asdeeltjes die in de lucht zweven. De geur van smeulend hout is zelfs sterker geworden. De lamp geeft goed licht en onder de boom lijkt het warmer dan op het plein. Ortégas manoeuvreert met het bed als een dronken roerganger. Marie-Odette houdt zich goed, haar hoofd en borsten zijn nat. Iedereen ziet dat de koorts met de snelheid van een trein komt opzetten. De koortswarmte broeit onder de bruidsjurk. Heel haar lichaam komt in verzet tegen de plotseling geslagen wond. Door de warmte blijft het gele pus vloeibaar als honing. De kapitein desinfecteert de wond met zijn tong en likt het pus weg. Even houdt hij de tong op de wond. De kogel zit verder dan hij dacht. Hij moet veel vlees lospeuteren, dat aan de binnenkant ruw en gestippeld lijkt. Hij neemt een slok cognac, veegt zijn mond af en buigt zich weer over de voet. Hij stuurt de mespunt naar het centrum van de wond. Met duim en wijsvinger houdt hij het lemmet vlak onder de punt vast en tekent als met potlood in het binnenste van de wond. Marie-Odette heeft de bruidsjurk tot haar mond opgetrokken om de koortswarmte van haar onderlijf te laten ontsnappen. Ze bijt op de tule alsof ze aan een vallende ziekte lijdt. Splinters glazuur springen van de tanden. Het zweet loopt de kapitein in de ogen, met zijn mouw veegt hij snel over het voorhoofd.
Opeens en totaal onverwacht schuift een wolk voor de maan. De bladeren in de plataan ritselen. De wind steekt op. De kapitein kijkt omhoog. De donderslag klinkt zo fel dat de vier mannen rond het bed in elkaar krimpen. In het café valt het licht uit. Door een wonder blijft de lamp in de plataan branden. Binnen tien seconden slaan dikke druppels op het bladerdak. De muggen zijn wie weet waarnaar toe verdwenen, een tiental plakt op het voorhoofd van Marie-Odette als achtergebleven soldaten. De bladeren buigen door het geweld. Dan barst het onweer in volle hevigheid los. Aan de andere kant van het plein, waar de resten van de toren liggen, sist het als een heksenketel, een oude stoomlocomotief op het laatste traject door
| |
| |
het hooggebergte. Mozambique ontvangt de regen wijdbeens en gulzig.
De boeren kijken met open mond naar het losgebarsten wereldwonder. Even later zet iedereen het op het lopen. Het water zakt niet weg en stroomt als een op hol geslagen rivier over de hele breedte van het plein. De boeren maken grote en gekke sprongen om niet geëlektrokuteerd te worden. De houthakkers verdwijnen in het café. Rocaille sluit uit de luiken angst voor de bolbliksem. ‘Die heb ik als de volle maan een minuut in de lucht zien hangen. Hij klapte op de grond en stuiterde als een gummibal met sprongen van veertig meter over de hellingen. Een jaar lang kon elke dronkaard het verwoestende spoor blindelings volgen!’ Ramanoz wordt door de plotselinge afkoeling onwel en slaat tegen de grond. Zijn haren hangen als een sluier over zijn gezicht en puilen uit de manchetten van zijn jasje, de polsen van een chimpansee.
De kapitein rent naar de oude Peugeot die naast het kerkhof staat. ‘Ik moet een dokter halen. Dit is gekkenwerk. Dit is je reinste gekkenwerk! Als ik langer wacht, is de weg onbegaanbaar! Marie, Marie, straks dans je weer de hoempapa!’
In de stromende regen komt Marie-Odette bij bewustzijn en tilt het hoofd op. Ze steunt op haar ellebogen. Haar bruidsjurk is doorzichtig grijs en plakt strak tegen het lijf. De tepels vormen grote zwarte plekken, open monden die toehappen. De schaamharen prikken als de stekels van een zeeëgel dwars door haar drijfnatte slipje heen. Ze houdt met de grootste krachtsinspanning het hoofd omhoog en luistert naar de auto die wild wegrijdt. Het toerental is veel te hoog. De motor lijkt op de steile weg op hol geslagen.
Ze draait haar gezicht langzaam naar links en knipoogt naar me.
|
|