| |
| |
| |
Stefan Hertmans
Zes gedichten
Music for a while
Het drinken maakt me doof.
Ik draai de knoppen harder,
ik zet de duivels op een hoger spoor,
omdat alleen bij dieper zwijgen
verloren lettergrepen hoor.
Alles gaat luider ruisen met de tijd:
bloed, wervels in de hals, zelfs
adem gaat met meer misbaar gepaard.
Alleen het drinken zelf wordt stiller.
Je drinkt de afgrond van verloren avonden
en ziet de regels op het blad.
Je ziet, steeds meer, verborgen lijnen
op de achtergrond van kleine woordwoestijnen.
Je hebt ascetisch broodkruim in de mond.
Maar je verdorven lichaam is heilige
grond waarin de stilte van verzwegen
gist gaat stijgen tot een dagelijkse
dood de rituelen van het zwijgen volgt.
Drinken maakt nieuwsgierigen bij voorkeur
doof, zij die gespannen luisteren
naar elke kleine gisting aan de binnenkant.
| |
| |
Wees morsig in zo'n ogenblik:
elke cantate toont een ander ik,
je draait de knoppen tot je buurman hikt.
Kamer en oceaan kunnen dan in een regel staan,
de schelp blijft nooit ver bij je oor vandaan.
| |
| |
| |
Omphalos
Van dood de fonkelende onderkant,
lig je in melksteen en in koorts,
geeft me je ochtendkleur als onderpand.
Mijn knekels wrikken in een hel van spieren
om los te breken in je klieren
en de stilstand van je hart te zien.
Je spreekt, maar ik hoor zingend steen;
je zwijgt, maar ik hoor treinen in de ondergrond.
Wit beeld van bloedend marmer,
laat me je lijf op aarde,
ondergang, etter op inscripties,
het zenuwtrekkend handgebaar
openingen, fluisterende aders,
| |
| |
| |
Mijn beurt
De kaas moet vers uit Parma komen;
De pepers rood uit Pomerigio
De mascarpone moet geel-romig zijn
En jij moet zingen bij de wijn.
Ik zal een jonge kwartel eten,
Gestufft met mortadella en Toscaanse weed.
Je bloes hangen we voor het venster
Tegen inkijk en insekten.
Het fruit zal branden in je mond,
En wat je zingt wordt stilaan honger,
Branie, geblaf van een jachtige hond.
Je buik met pepperoni ingewreven
Lig je op tafel en je beeft.
Vorken en messen zijn verdeeld.
De koffie met kaneel gaat met
Onspreekbare syllaben door je keel.
| |
| |
| |
Kerkhof te Gent
en rees boven een deksteen uit:
een soort van moeder die zich
De spreeuwen zuigen tijd uit lucht,
de essen en platanen woelen
steen en stof los in de laan.
Sintelpad, tekens in arduin,
stuifmeel en ander, levend puin;
paden, geharkt door vingers
die de hand verloren zijn.
Vleesetend steen, slikkende sarcofagen
en daarin vormen die geen licht verdragen.
We kruipen in die open monden, in elkaar,
totdat we op de bodem van de tuin
onszelf ontbonden vinden.
Dan gaan we langs het wortelstel
en vloeien open in een oog.
| |
| |
| |
Huisman
Ik heb weer ruzie met de dingen,
de vormen vallen uit elkaar.
Een scherf gaat in een wonde zingen.
Ik leg de messenslijper bij de schaar.
Ik vijl aan vingernagels en aan tanden,
de ronding van een kruik maakt me al woest.
Ik geef je mooiste ondergoed uit handen,
en waar je bloot bent, zie ik roest.
Let op de duiven in de goten,
let op de slangen in je haar.
Je hebt je lijf voor niets ontsloten,
het niemandsland is nooit vruchtbaar.
Ik vecht voor jou in al die dingen.
Ik zal hun scherven in je lichaam
| |
| |
| |
Onderweg
hoe je tijd vanzelf geslepen raakt.
Bijvoorbeeld in een trein
Daar op het staal van de constructie,
los van de rode wagen die ons draagt,
ligt waaiend in bebloede veren nog
een sperwertje, spoor van de
laatste ogenblikken nacht,
de vleugels bijna losgeraakt
door wind, lichte uitvinder
van beweging, rood op de borst,
wat grond nog aan een poot -
waarvandaan en in wiens naam? -
zo verheven in verlopend leven
|
|