| |
| |
| |
Jan Hontscharenko
Nooit sterven
Ik stond er zelf verbaasd van en eigenlijk durf ik de ervaring nauwelijks te beschrijven, wat niet betekent dat ik aan mijzelf twijfel, integendeel. Maar het was ongelooflijk. Geen enkel mens zou het durven te beschrijven, zelfs wanneer zijn woordenschat enormer zou zijn dan dat hij zelf is. Soms gaan er op de tong woorden liggen die als superlatieven uiteen willen spatten, maar eenmaal hardop gezegd blijken ze niets meer dan spatjes van een slijmjurk. Beschamende woorden dringen zich op wanneer men neigt naar vleiende beeldspraak. Bijvoorbeeld bij de smaak van lauwe ganzelever. Toch heel erotisch, maar om die smaak te vergelijken met de binnenkant van de dijen van een willend meisje, dat lijkt me een tikkeltje bedorven van geest, bovendien onsmakelijk zo'n vergelijking. Laat ik het zo zeggen, hoewel de kok nooit zichzelf een compliment mag geven: het smaakte ronduit goddelijk! De zalmforellen begonnen opnieuw in de pan te leven.
‘Ja,’ zeiden ze, terwijl ze hun lijven warmden in het nat van witte wijn, boter en verse room, ‘zowaar een heerlijk pannetje, Japans? En die kleine garnalen hier naast ons, komen die uit Noorwegen?’
Intelligente vissen.
Ik had heel bijzonder bezoek. Voor haar had ik ook een verhaal over de forellen klaar, dat ik natuurlijk in alle nonchalance vertelde. Over dat de forel een trekvis is.
‘Na de laatste IJstijd,’ begon ik, ‘kon hij de weg naar zee niet meer vinden, toen is hij zich in zoet water gaan aanpassen, dus zich in rivieren gaan thuisvoelen. Ze staan bloot aan vreemde gevaren, zoals het vrouwelijke hormoon oestrogeen.’
Haar mond viel open.
‘Zoals je weet,’ snoefde ik voort, ‘in de anticonceptiepil zitten synthetische oestrogenen. Die worden met de urine afgescheiden en komen via de riolen in de rivieren terecht. Visfysiologen waarschuwen ervoor: de urine van de pilgebruikende dames brengt nogal wat verwarring teweeg, vooral bij de mannetjesforellen. Zij gaan door
| |
| |
dat oestrogeen een eiwit produceren dat alleen door vrouwtjesforellen kan worden gemaakt. Hun zaad wordt erdoor afgebroken, langzaam worden de mannelijke vissen vrouwelijke vissen. De visfysiologen noemen dit het gevaar van de vervrouwelijking, dat gevaar vormt een bedreiging voor de voortplanting van de soort. Allemaal vrouwtjesforellen, wat een ramp voor de forellenliefhebbers! Maar wat kan je ertegen doen? Dames die niet zwanger willen worden en het spiraaltje of de condoom niet vertrouwen, kan je onmogelijk verbieden te urineren.’
Ze lachte, zei dat ze geen pil gebruikte en dat de vissen niet koud mochten worden.
Ik keek hoe ze at. Ze genoot van het gerecht. Zo subtiel als ze aanwezig was! We wilden niet bij elk hapje de wenkbrauwen in een fijnproeversfrons naar elkaar toe brengen en dan knikken: ‘Hmm, zo heerlijk.’ Met zulke hm's zouden we de vissen beledigen. De schattige regenboogjes, ze voelden zich toch zo zalig dat ze in de smaak vielen. Ze glinsterden trots en lagen onbeschadigd en uiterst tevreden op het bord. Je zag ze meegenieten. Ze waren toch zelf roofvissen geweest.
De vlugge sluwaards van de rivieren. Ja, ja, met hun akelige, loenzende ogen. Jullie zijn dood, jongens. Daar glazig liggen te pronken, flink hoor. Doden pronken niet. Stomme vissen, verbeeld je maar niets! Wel ja, nu wat schijnheilig naglanzen, om van te smullen, maar dat jullie lekker zijn, dat hebben jullie toch aan mij te danken, verdomme. Jullie zijn zonder mij volkomen smakeloos en alles wat jullie nu nog betekenen, is in feite niets meer dan vissegraat!
Pardon, waar heb ik het over? Wat bezielt me? Het spijt me. Te schelden en te vloeken op die arme visjes. Alstublieft, excuseert u mij. Het zal niet weer gebeuren.
Af en toe legden we het bestek ter tafel om wat te keuvelen. Nee, dat is niet het juiste woord, keuvelen schiet als beschrijving te kort om te kunnen beantwoorden aan het niveau van ons keuvelen. We onderhielden elkaar met een vraaggesprek. Ik stelde de vragen, zij gaf de antwoorden. Daarbij mocht ze niet al te lang nadenken. Ook mochten de antwoorden niet langdradig worden, ze moesten het liefst in een paar woorden gevat worden. De bedoeling van de vragen was om iemand die je niet goed kent beter te leren kennen. Om ze scherp te kunnen beantwoorden werd een bepaalde intelligentie voorondersteld, dat althans was mijn idee, hoewel ik geen psycholoog ben en eigenlijk net zo weinig weet over intelligentie als over een forellenkwekerij. Uitgangspunt was: wie veel weet kan het met weinig woorden zeggen.
| |
| |
Zij die maar om de pot blijven draaien, behoren tot een soort vertellers die niet nadenken. We mogen deze met kippedrift voortkakelende massa echter niet beklagen, bepaald niet. Meestal ondergaan deze mensen een groot vertelplezier. Dat is veel waard. Ze kunnen, willen en moeten de gekste verhalen vertellen. Kent u de zigzaggende haas uit de Mayacultuur, die fout parkeerde?
Zulke verhalen worden verteld door mensen die gek genoeg waarachtig kunnen vertellen. Zonder enige kennis van gelede en ongelede woorden, in onwetendheid van syntactische structuren, oreren zij als van een kansel voor humoristen tot diep in de nacht door, zodat je de volgende dag met nog verkrampte lachspieren wakker wordt en snel in de spiegel kijkt of je oortjes niet zijn gedecoupeerd, zoals in de anekdote van de gehuwde man die als een hond wakker werd, met vier poten en naast zich niet zijn eega maar een kluifbot. Of je krabt je op de rug denkend aan de generaal met littekens op z'n je-weet-wel...
Anekdotes die voldoen aan de eisen van groteske humor, soms doen ze je glimlachen. En je vraagt je toch enigszins ‘verontrustelijk’ af waarom, wanneer je een avond ergens rustig wilt zitten, allerlei vreemdelingen juist jou uitzoeken om tegenaan te praten. Misschien straal ik het uit, met mijn gedaante: pis maar tegen me aan, mensen, het geeft niet, ik kan goed luisteren, loop niet weg, maak geen onderscheid des persoons, zal geen onvertogen woord terug zeggen en meelachen, graag!
Die uitstraling wordt doorgaans warm genoemd en menselijk. Ze zien meteen dat je de welwillendheid van een filantroop hebt. Of ze zien domweg dat je in celibaat leeft, ernstig het isolement hebt gekozen, dus in hun ogen een onbeholpen en zielige figuur bent, een been hebt verloren en wel een verhaaltje kan gebruiken over een schildpad.
Natuurlijk, het is waar, ik ben gek op verhaaltjes. Wie niet? Maar onbeholpen en zielig... ik? Ik heb niemand nodig - en dat is een door velen onbegrepen tegenspraak.
Je kunt gewone taalgebruikers hun geringe bewustzijn van vertelstructuren niet kwalijk nemen. Soms benijd ik het onopzettelijke in hun woordenbrij. Maar hun kijken en hun denken is wel heel beperkt. En dan dat meest miezerige gebrek aan echte fantasie! Maar goed, genoeg afgedwaald. Zelf wil ik niet rond de pot draaien. Terug naar het verhaal. Zoals de dichter zei, (z'n naam ben ik even kwijt): ‘Geen omwegen, geen getingelingeling, vergeet het lichte, tjiftjaffende hippen, of het op zware hoeven ronddraven - streef naar doorzichtigheid!’
| |
| |
Ter uwer informatie: de tjiftjaf is een zangvogeltje dat men nog wel tegenkomt, hippend rond een oud landgoed, fraai gelegen in de bossen, of ook gewoon wel in de bossen, zonder dat landgoedgedoe. Het vogeltje roept haar eigen naam. Maar ze zingt niet zo rijk als de fitis, die toch veel op de tjiftjaf lijkt. Deze zangvogeltjes zijn evenwel onvergelijkbaar met de nachtegalen die in de Cypriotische bergen de prachtigste liederen ten gehore brengen.
En wat zegt u van de Japanse nachtegalen? U denkt toch niet dat de haiku's zomaar zijn ontstaan! Deze Japanse kleine magiërs, die hun technische zaken zo goed beheersen, kunnen in hun pittige tempi misschien alleen door de Chinese overtroffen worden. Om maar te zwijgen van de Russische nachtegaaltjes die, wat heel belangrijk is voor het kleurgevoel tijdens het zingen, ook het voordeel hebben van mysterieuze avondschemeringen.
We aten dus forellen tijdens ons vraaggesprek. Een van mijn eerste vragen was... Het spijt me, zal ik eerst mijn vriendin voor u beschrijven? Nee, weinig functioneel, want straks zal wel blijken dat dit overbodig is. U wijsmaken dat ze een sjaal om de hals droeg met een tekening van exotische vruchten erop geprint? En over haar parfum eveneens fleurige woorden schrijven? Dat die aan pasgewassen dit en pasgewassen dat deed denken? Copywriters, aanstellers zijn het. Nee, nergens voor nodig, zulke onzin. Godzijdank gebruikte zij geen parfum.
Als het over haar kleding gaat kan ik kort zijn want kleren droeg ze amper. Dat doe je ook niet tijdens een zomermiddag wanneer je net bent teruggekomen van een of ander veeleisend bedrijf waar de slakken kruipen, wanneer je hebt vastgezeten in files met zwaar verkeer, wanneer je net hebt gedoucht, en wanneer het al zes uur is geweest en de avond net als de hele dag nog steeds benauwend als een broeikas is.
Maar ik mag niet liegen. Ze droeg een van mijn wijde witte overhemden, meer niet. Daaronder iets heel fijns: hier en daar een plukje lingerie.
Ik droeg ondanks mijn been niet al te lange shorts, uiteraard nadat ik haar vriendelijk had gevraagd of ze het niet erg vond dat ik met een ontbloot bovenlijf dineerde. Welnee, dat stelde ze juist op prijs.
De deur naar de tuin stond wijd open. Schaduwen onder de pergola duwden af en toe een briesje naar binnen, wat eigenlijk wel onvermeld mocht blijven.
Ik vroeg: ‘Welke deugd acht u het hoogst?’
Uiteraard sprak ik haar met u aan. Ik houd van u. U is mooier dan
| |
| |
jij. U is ten onrechte ondergewaardeerd. Bovendien kenden we elkaar nog maar net, op deze manier bedoel ik, zo intiem in het keukentje. We kenden elkaar nauwelijks, eigenlijk helemaal niet, zodat u meer op z'n plaats leek.
Zij is de dochter van professor O. van de Blaas, die sinds jaar en dag hoofdredacteur is van, in mijn ogen, het meest boeiende tijdschrift ter wereld: Wijsgerig Perspectief. Twee jaargangen daarvan had ik niet betaald. Toch had ik ze telkens weer toegestuurd gekregen. Deze niet ongeringe achterstand had ik opgelopen wegens droeve omstandigheden, waarover ik beter kan zwijgen. Het spreekt vanzelf dat zij dit niet te weten mocht komen. Ik had mij voorgenomen het geld direct over te maken, nog voor ons etentje, maar ik was het door alle opwinding gewoon vergeten. Snel morgen vroeg doen, dacht ik, voordat het zou uitlekken. Mocht ik ooit bij haar vader thuis op bezoek komen (‘Ha, u bent die en die, natuurlijk, trouw abonnee, nietwaar?’), dan kon ik mij in die situatie toch niet staande houden met frivole leugens. Ik zou eerder uit beschaamdheid door de grond gaan, overgevoelig als ik ben voor elke vorm van gezichtsverlies. (Misschien heb ik te lang pijnstillende middelen geslikt, dat gaat aan je vreten.) En ik zou de kans om een discussie met hem aan te gaan over retoriek verpest hebben.
Wat ik het meest bewonder in het contact met mensen is eerlijkheid. Veinzen kan nog, desnoods, tot aan een bepaalde grens, begrijpt u. Maar spijkerhard leugens en onwaarheden verkondigen, dat lukt me niet, dat zie ik als moreel verval. De wellust van de leugen en andere akkoordjes met het ophouden van schijn mogen een genot zijn van mijn generatie, maar ik schep er geen behagen in. Namaakneuzen zijn voor mij geen feestartikelen.
Gelukkig was de dochter van O. van de Blaas het op dit punt roerend met mij eens. God, het verbaast me nog steeds. Ik had haar verleid. Hoe, dat weet ik niet. Ik ben onhandig tegenover elke vrouw, ik loop naar rechts als ik naar links wil en zaag als zij zegt: ‘Zaag!’ Maar dan zijn het wel de poten onder mijn eigen stoel die ik wegzaag.
Wegens mijn uiterlijk, waar ik u niet mee lastig wil vallen, heb ik geen enkele kans om welke finesse dan ook op het gebied van de verleidingskunst toe te kunnen passen - niet op mannen, niet op vrouwen. Toch, misschien, wie weet, als resultaat van mijn uitstraling - niet dat ik mijzelf een compliment wil geven -, had ik nu niemand minder dan de dochter van O. van de Blaas verleid om op een snikhete middag bij mij thuis te komen eten, haar eerst naar mijn badkamer te mogen uitnodigen om zich te verfrissen, en daarna mijn eigen overhemd te kunnen aanbieden.
| |
| |
Frisse kleren voor een fris lichaam, begrijpt u. En dat alles helemaal ongegeneerd. In die dagen liep bijna iedereen naakt rond. Zo gek was dat niet. Een hittegolf plaagde de stad.
Pardon, wat? Wilt u zeggen dat ik te ver was gegaan? Of dat ik maar wat verzin? Wilt u mij bang maken? Waarom vertrouwt u mij niet? Goed, ik heb enige zijweggetjes niet kunnen weerstaan. Maar gunt u mij dan geen enkel plezier in het vertellen? Waarom ik dan nu pas de hittegolf noem? Het was echt een hittegolf! Verdomme, iedereen lag op apegapen. Zelfs de plattelandskippen vielen flauw. Bij mijn plafond krioelde het van de vliegen, die ondanks mijn horren naar binnen drongen.
Ik zeg u: brandend heet waren zelfs de avonden. Pardon, u vraagt waarom ik niets over mijn uiterlijk wil vertellen? Nou, om toch, daarom! Bent u nu tevreden? Mij te beschuldigen van dikke, onrealistische en wanordelijk gedoseerde informatie. Grappig hoor. Hebt u dan geen enkel gevoel voor sfeer! Ik doe mijn best, maak u lekker met die forellen en ben aan het zwoegen om juist dat wat ongeloofwaardig lijkt voor u geloofwaardig te maken. Alstublieft.
Denkt u weleens na over onze relatie? U daar in die luie stoel. Toe maar, ergert u zich maar. Oké, het hadden evenzogoed rauwe hagedissen of een hawaïsteak kunnen zijn die we aten, terwijl het stortregende. Waarom valt u over zulke details? God, waar ben ik aan begonnen! Zou ik nu mijn been breken en u vragen mij even op te tillen, slechts tot aan de hoek van de straat te brengen, ik weet zeker: u zou hard van mij vandaan lopen! Ik ben echt niet op de dag van gisteren geboren. Ik sta, met passende eerbied, nog tamelijk ver van mijn graf verwijderd, begrijpt u? U hoeft mij niet te vertellen dat operazangeressen glimlachen omdat ze dan de hogere noten beter halen.
Ik ga gewoon door of er helemaal niets is gebeurd. Tot u spreekt een bekeerling. Mijn concentratie is onverstoorbaar. Lacht u maar. Hoge wijdingen hebben mij bereikt en ik jaag geen enkele lust na om begrepen te worden, vooral niet door platvloerse waaromvragers, alledaagse krantelezers en laffe weglopers.
Tijdens onze eerste ontmoeting had ze al tegen mij gezegd dat eerlijkheid voor haar het allerbelangrijkste was. Ze zei dat dusdanig ernstig dat ik mij meteen ontzettend eerlijk begon te voelen, daar zelfs af en toe een beetje van begon te blozen, wat voor haar gelukkig een bewijs vormde dat ik niet bedorven was door de invloed van de geest des tijds. Ik hoopte althans dat zij door mijn verlegenheidsblos overtuigd zou raken dat ik geen spelletjes met haar speelde.
Trouwens, ze zou mij meteen hebben doorzien, geen twijfel mo- | |
| |
gelijk. Maar nu heb ik wel te veel meteen gezegd. Het valt je zelf niet op, zulke glibberige woordjes. Meteen dit, meteen dat. Het zou ook best kunnen hoor, dat het iets minder snel ging, dat doorzien, langzaam, na twee of drie spelletjes, zou het mogelijkerwijze bij haar beginnen te dagen. Maar doorzien zou ze mij zeker! Je draagt niet voor niets de naam Van de Blaas.
Haar antwoord op mijn vraag naar de voornaamste deugd, was wat ik min of meer van haar verwachtte. Ze zei het meteen: ‘Bescheidenheid.’
Natuurlijk, bescheidenheid, heel ordelijk gezegd.
‘Wat is uw sterkste afschuw?’
‘Hypocrisie.’
‘Uw lievelingsvogel?’
‘Ooievaar.’
God ja, de ooievaar, die had ik zelfs in een dierentuin nooit in het echt gezien, de brenger van kindertjes... In ieder geval beviel mij het antwoord beter dan papegaai.
‘Welk lichamelijk gebrek lijkt u erg?’
‘Tinnitus, het oorsuizen, dat lijkt mij vreselijk om mee te leven.’
Hm. Was dat niet een psychosomatische ziekte?
‘Wat vindt u van mijn been?’
‘Nou, gewoon, ziet eruit als een been. Als het maar lopen kan.’
Hm, toch een nuchtere geest.
‘Hoe zou u willen sterven?’
‘Nooit wil ik sterven, maar als het moet, dan plotseling.’
Hm.
‘Wat is volkomen geluk?’
‘Bestaat niet, een rechtvaardige wereld, vol liefde, het is een droom.’
Alsof het spontaan was hipte ik meteen naar de volgende vraag, die ik voorzichtig stelde en zachter articuleerde dan de vorige. U begrijpt, het was een van mijn delicate vragen.
‘Welke is uw meest schokkende droom geweest?’
‘Schokkend? Kan ik me niet herinneren. Misschien toen ik m'n vader op een bezemstok over m'n bed zag vliegen.’
Met genoegen stelde ik het mij voor, professor O. van de Blaas op een bezemstok...
‘Wie is Freud?’
Flauwe vraag, kwam zomaar bij me op, allicht vanwege die bezemstok, tussen de benen nog wel van professor O. van de Blaas, een van de meest kuise Nederlandse wijsgeren.
‘Wie Freud is? De Oedipoes onder de psychologen,’ lachte ze.
| |
| |
God, inderdaad! Grappig en verdomme zo intelligent! Vooral ook omdat ze, terwijl de naam eigenlijk eindigt op pus, een bewuste klemtoon legde op de poes, alsof het ongelukskind, vaderdoder en moederminnaar, in wezen een lief beestje was, een blind poesje.
Wat het met Freud had te maken, dat verband voelde je wel aan. Het leek niet zomaar een kwinkslag. Duidelijk, mijn disgenote vertoonde tekenen van diepgang. Snel de volgende vraag.
‘Welke is de belangrijkste gebeurtenis in de geschiedenis?’
‘De Chinese, Franse en Russische revoluties, en de Berlijnse muur.’
Hm. Had ze de ontdekking van Amerika vergeten?
‘Lievelingsheld in de literatuur?’
‘Don Quichotte.’
Nou ja, ik gunde die oude bok de eer. Dit was althans een betere keuze dan Taras Boelba van Gogol, de kozak die z'n zoon doodde omdat die naar de vijand overliep. Taras Boelba was daarom de held van Stalin.
‘Culinaire voorkeur?’
‘Visgerechten, forellen, zalm, gamba's.’
Wat was ze toch lief. Maar hoezo die gamba's? Was ze met m'n kleine garnaaltjes dan niet tevreden?
‘Lievelingsbloem?’
‘Mag ik er twee noemen?’
‘Vooruit, oké.’
‘Rosa Snow Ballet en korenbloem.’
Die Rosa, dat zou dan wel een schitterende roos zijn. Verdomme, ik kende alleen maar rozen. Maar ik liet niets merken en acteerde dat ik het een aardige keuze vond. Ook de korenbloem, die zomers zo blauw opkomt in de roggevelden, was als koren op mijn molen. Ik bedoel dat ik mij natuurlijk door geen enkel antwoord uit het veld liet slaan. Maar in het geheim bibberde ik al en tjiftjafte mijn hart. Zo fijnzinnig en begeerlijk als ze was.
Inmiddels waren we aan ons toetje toegekomen. (Nee, dat toetje was overheerlijk, dat ga ik niet op uw tong leggen. Maakt u maar uw eigen toetje!)
Ten slotte vroeg ik: ‘Wat zou het grootste ongeluk zijn dat u zou kunnen overkomen?’
Eerder had ik dit aan vage vrienden gevraagd, dan kreeg je zoiets als een neerstortend vliegtuig, of iets in de orde van een wereldramp. Die vraag had ik evenzogoed kunnen schrappen, net als ik de vraag naar het meest heimelijke verlangen uit mijn lijst had geschrapt, omdat... nou ja, dat laat zich raden, nietwaar. Het werd er- | |
| |
varen als een te directe, pijnlijk persoonlijke vraag. De meeste mensen zijn zelfonderdrukkers en kunnen zich moeilijk helemaal blootgeven. Ik heb geen idee welk gevaar zij zich daarbij voorstellen. Je hebt toch niets te vrezen.
Juffrouw Van de Blaas bepeinsde even haar grootste ongeluk. Toen zei ze: ‘Dat jij sterft.’
Ik schrok.
God ja, dacht ik in een flits, dat zou tevens mijn eigen grootste ongeluk zijn. Meteen raakte ik verliefd op haar, bijgevolg druppelde het angstzweet over m'n rug, die zich gelukkig altijd aan de achterkant bevindt zodat zij het niet opmerkte.
Haar antwoord bracht mij helemaal uit evenwicht. Dat ik sterf...?
Ze stond op, trok het overhemd over haar hoofd uit, haar armen verdwenen achter haar rug, haar beha viel op de grond en na twee danspasjes stond ze opeens in een uitdagend naakt voor me. God, en ze glimlachte.
Ik mocht haar kussen. Ik mocht haar strelen. Mocht dat heel zacht doen. Mocht op mijn knieën gaan, snuiven, bedwelmende geuren mocht ik mij verbeelden, dat mijn tuin was veranderd. En met mijn tong mocht ik gaan, haar vervolgens op de keukenvloer leggen, heel teder, onze beide schouders net tussen de plinten in, want het keukentje was, zoals het woord al zegt, klein en smal.
De hele weg mocht ik alleen gaan en gewoon doen waar ik zelf zin in had. Het stond glasscherp op haar glimlach geschreven. Deze glimlach van de dochter van Van de Blaas was fantastisch!
Wat hield ik van haar.
Eens goed het aantal plooitjes tellen, haar moedervlekken opzoeken, of de ligging van haar schaamlippen bekijken, haar aldus met een grapje bedienen, ontleend - eerlijk blijven - aan een bekende Russische schrijver die een onbereikbaar dorp Lokkertje noemde en schreef: ‘Het dorp Lokkertje kon wegens zijn ligging weinigen lokken.’ Humor van Gogol.
Ik mocht daar zelf hard om lachen als ik wilde. Als ik wilde mocht ik alles doen. Ik merkte het aan haar zwijgen. Zij bood mij haar schuilplaats aan, ontredderd als ik was wegens de eerder genoemde droeve omstandigheden.
Ik zou even weer uit haar komen, voordat het ging gebeuren, het even uitstellen, tussen haar gesuikerde borsten doorsluipen, glijdend, en dan boven weer in haar andere mond helemaal in haar verdwijnen. Zij zou mij niet bijten maar voorzichtig smakkend proeven, daarbij haar haren op mijn onderbuik laten kriebelen. Ze zou blijven liggen, wat ik ook deed, ook al wurgde ik haar met haar
| |
| |
push-upbeha, ook al pakte ik een mes uit de la, daarmee als een moordenaar begon te dreigen, of daarmee als tatoeëerder een onschuldig bloedtekeningetje, een anker op haar dij maakte, of een extra ringetje rond haar ringetje, ze zou mij blijven toeglimlachen en aanmoedigen.
Ze was ongelooflijk! Ze zou mij in niets tegenspreken of honend, diabolisch beginnen te lachen, ook al begon ik schietgebedjes te bidden, dat het nooit mocht ophouden, dit moment dat alles, seks, geweld, religie en liefde in zich verenigde.
Dus straks trouwen, hè, hè, stel je voor, straks zelf in de redactie zitten van Wijsgerig Perspectief, desnoods onbezoldigd. De ooievaar zou komen aanvliegen en dan zouden we zelf een dochter hebben, of een paar zonen die het perspectief tot ver in de toekomst...
Wanneer ik oud zou zijn geworden, snel al dronken en dwaas van een kopje thee, dan zou ik dat ene zinnetje van haar niet vergeten zijn: ‘Dat jij sterft.’
Tijdens mijn doodgaan, wanneer ze nog steeds met dezelfde glimlach naast het bed waakte, haar blik gericht op mijn been, zou ik tegen haar zeggen: ‘Liefste, ik sterf niet, nooit zal ik sterven,’ om haar haar grootste ongeluk niet aan te doen.
Ik werd duizelig en kwam in een soort spiraal terecht. Ze lag op haar rug met haar benen en armen wijd, maar het was of ze mij als een python omklemde, op en neer schudde. Op haar gezicht was een sluwe uitdrukking verschenen, met een air van onmenselijke superioriteit.
Er gebeurde iets. Iets ging fout. Misschien omdat ik te veel bij het ventiel in haar anus had gefrommeld, hoorde ik daar een heftige ontlading van lucht. Haar met het forelletje verrijkte buik kromp ineen. Haar dijen, heupen en borsten begonnen te vervormen en nu lag er een verdunde uitdrukking van pijnlijke smeekwoordjes op haar gezicht.
Ze zuchtte en fluisterde: ‘Nee, lieverd, niet doen, toe, alsjeblieft, laat me bij je blijven.’
Het gezucht leek uit de klep van haar keel te komen en siste weg tussen de voortanden die met mond en al op slag verdwenen.
Een laatste puf - pffft - en leeg was ze.
Ik rolde haar op, mijn platgeworden vriendin, en gooide het rubber in de bezemkast.
|
|