heb ik eraan als mijn plukkers onverwacht de benen nemen. Ik moet op mijn equipe kunnen vertrouwen. Anders kan ik wel met iedereen gaan werken. Dan kan ik de zwervers en de zigeuners wel in huis halen! Dat kan toch geen zinnig mens van mij verlangen!’
Pierre Varanque, haar vader, trok zich het ongeluk zo aan dat hij elk jaar blootsvoets een bedevaarttocht maakte, 300 kilometer diep Spanje in. Toen er na drie jaar geen verbetering in haar toestand kwam en hij zijn dochter elke dag in de rolstoel zag klimmen, nam hij op zijn laatste tocht een paar staven dynamiet uit de steengroeve mee. Hij blies alle kaarsen die in de zijbeuk brandden, het Mariabeeld, een deel van het altaar en zichzelf op.
Thérèse veroordeelde de daad van haar vader, die de hele familie tot de bedelstaf bracht. ‘Er zijn wel andere manieren om voor held te spelen en toch je gezin bij elkaar te houden!’ riep ze uit.
Hoewel ze mooi was en een uitdagende boezem had, kreeg ze geen vaste minnaar. De mannen die op de zomeravonden petanque speelden, dachten dat ze in bed te passief zou zijn en zagen haar verlamming als een straf van God.
Claude Laferre, met wie ze vanaf haar zestiende verkering had, keek van de ene op de andere dag niet meer naar haar om. ‘De situatie is wel even veranderd! Ik heb toen gekozen voor een jonge gezonde meid. Dat is een bewuste keuze geweest. Ik kan moeilijk opeens een ander standpunt innemen!’
Zijn vader gaf hem gelijk. ‘Mannen die een invalide vrouw voortduwen kijken dof uit hun ogen,’ zei hij. ‘Het vuur is eruit. Die krijgen binnen de kortste keren aderverkalking en een gebogen rug. Dienstbaarheid is goed, maar het kan niet van één kant komen! Kinderen die uit een huwelijk met een invalide voortkomen kunnen geen communie doen. Er is in heel Frankrijk geen pastoor te vinden die de mis wil lezen. Mannen worden openlijk bespot omdat ze hun spierkracht in dienst stellen van het willoze onderlijf van hun vrouw!’
Lucienne Laferre, zijn moeder, prees haar zoon omdat hij Thérèse de duidelijkheid gaf waar ze recht op had. ‘Het ongewisse zou haar juist ongelukkig maken. Op zijn manier zorgt onze Claude heel goed voor haar. Ik zie een invalide nog niet op het land werken. Ze zou nooit gelukkig worden. Nu heeft ze de tijd om te studeren, terwijl Claude juist een actief leven voorstaat. Die is de ongeduld zelf! Die twee passen werkelijk niet bij elkaar!’
Ook moeder wendde zich langzaam van haar af. Die kon de ellende, de armoede, het gedoe om haar de trap op te hijsen, niet meer aan. ‘Ik word echt onpasselijk als invaliden zich zo gemakkelijk laten