bethaanse toeschouwer en zelfs een veertienjarige twintigste-eeuwse toeschouwster.
Hetzelfde spel speelt Mozart in zijn Le nozze di Figaro, waarin de jongenssopraan Cherubino - als meisje verkleed - de gravin zijn liefde toezingt met het Che voi sapete che cosa e l'amor. Hetzelfde doet Richard Strauss als hij Der Rosenkavalier schrijft voor een sopraan en een alt, beide rollen voor vrouwenstemmen geschreven, waarbij de ene vrouw de minnaar van de ander speelt.
Op de momenten dat in bovengenoemde toneelstukken en opera's de spelers elkaar de liefde toezingen of toespreken, gebeurt er iets wonderlijks met de toeschouwer. Het is geen verwarring die wordt ervaren, want de toeschouwer weet drommels goed wat er onder die jurk of onder die jongenskleren verborgen zit en zelfs de onnozelste onder het publiek wordt door het programmaboekje wel wijzer gemaakt. De enige die zich wel in verwarring liet brengen was Kaiser Wilhelm ii, die na afloop van de première van Der Rosenkavalier, als de ene zangeres in mannenkleren (Frederike von Stade) de andere sopraan in vrouwenkleren (Elizabeth Schwarzkopf) toezingt: ‘Schenk mir deinen Mund’ - mopperend de woorden uitspreekt: ‘Det is keene Musik fuer mich.’
Het is iets anders dat ons toeschouwers het gevoel geeft dat onze ziel in de lucht komt te zweven, dat ons zangerig en etherisch maakt, los van aardse zorgen die de schouders naar beneden drukken, voor even gemaakt van ‘such stuff as dreams are made on, and our little life is rounded with a sleep’.
Het is iets anders.
Mij heeft het altijd verbaasd dat travestie in de werkelijkheid dat effect niet heeft. Een travestietenshow van jongens in New Orleans die zich langzaam maar zeker van alle kledingstukken ontdeden en toch vrouw bleven, liet mij koud. De show van Hellun Zelluf zou mij niet hebben kunnen inspireren en Maarten 't Hart als Maartje 't Hart heeft mij nooit ook maar een seconde de indruk gegeven dat ik niet met Maarten 't Hart van doen had. Is dat omdat de travestiet zodra hij op het toneel staat als travestiet, of als hij (of zij) in het openbaar optreedt als travestiet juist de kern van de zaak weghaalt? Dan staat zo iemand daar en de toeschouwer denkt hoogstens: knap gedaan, god, het is net echt, wat een gedoe allemaal, hoe leert iemand zich schminken? En meer van dat soort gedachten die toch aan de zijlijn van een werkelijke gebeurtenis zouden moeten plaatsvinden. Of nog erger: de toeschouwer wordt bevangen door een zekere gêne omdat de travestiet ons zo duidelijk in zijn eigen hart laat kijken, de eigen wensen zo open en bloot te grabbel gooit, niets te wensen overlaat om het zo maar eens te stellen. Men ziet altijd de topvrouw of -man die de travestiet zichzelf heeft toebedeeld, men ziet er altijd de wensvorm zo duidelijk aan af dat het eerder een bedelpartij wordt dan een erotische ontmoeting.
Men moet voor geloofwaardige, erotiserende travestie die het hart verheft kennelijk bij de opera of op het toneel zijn. Want zelfs in de film werkt het anders. En daar komen we bij ‘des Pudels Kern’.
In de film The Crying Game van Neil Jordan komt de beroemde scène voor waarin de Ierse terrorist voor het eerst naar bed gaat met de vrouw van zijn slachtoffer, op wie hij verliefd is geworden. Het is een intrigerende, mooie vrouw, met een ietwat donkere stem. Evenals de terrorist is de toeschouwer op geen enkele manier voorbereid op wat dan, met de kleren uit, onthuld wordt: dat de vrouw een jongen is. De schrik, zowel op het witte doek als in de zaal, is authentiek.
Hier gebeurt iets wat niet kan, wat buiten de mogelijkheden valt, er is nu geen weg vooruit meer, geen weg terug. Het is zo begrijpelijk dat de man niets meer kan met de jongen, dat de verliefdheid in één klap is verdwenen, nooit meer terug te toveren, dat de verhoudingen voorgoed zijn gewijzigd. Dat is vreemd, want je zou kunnen zeggen dat de man dan toch verliefd zou kunnen worden op de jongen, of althans dezelfde aantrekkingskracht voor hem