Hierover krijgen ze ruzie. Hij maant haar tot kalmte, ze spot met hem. Hij schreeuwt, commandeert. Dan wordt zij kwaad en zwijgt, houdt een taxi aan. In het hotel komt niets terecht van wat hun intimiteit eerder op de avond beloofde.
Hij of zij gaat in bad, vergrendelt de deur. De ander ijsbeert tot het ondraaglijk wordt en verlaat de hotelkamer om wat te gaan drinken.
Het is plotseling zeker. Dat ik rondzwerf vannacht, dat jij onbeweeglijk wacht en mij kent maar niets weet. Ach, hoe ik kan kijken naar mijn handen, hoe mijn ogen verkleuren in mijn drift, het zijn onbetwistbare wetten van jarenlang. Maar al ken je ze van buiten, ik geloof niet meer dat jij er iets mee weet.
Je ligt op een vreemde klok te wachten. Zelfs op mijn lichaam wacht je nu niet. Alsof ik dood ben gegaan toen jij begon niets te weten, nu ik overschillig rondhang in deze lauwe stad.
Mijn ziel blijft een zin die jij je maar niet kan herinneren. De paar keer dat je hem hoorde hield jij je adem in en daarom schiet jouw geheugen te kort. Je bent hem kwijt, dat is zeker.
Ik ben een verhaal waar jij een nacht naar moet staren, maar dat je ogen niets van zijn betekenis prijsgeeft. Ontvoerde je me toch naar een stil huis aan zee om mij eindeloos, meedogenloos te herlezen. Tot je na weken weer iedere letter en iedere spatie als een eigen lichaamsdeel kent.