Anton Ent
Over ‘Disgenoten’
Fascinatie, ik ken geen beter woord: geboeidheid is te slap, obsessie te sterk, bezetenheid grenst eraan. Veel poëzie ontstaat vanuit een fascinatie voor een onderwerp. Ik moest schrijven over het leven van Baudelaire, de boodschapper Hermes die als een motorrijder vanuit het niets verschijnt en voorbijscheurt, de relatie tussen zoon Jozef en moeder Rachel, over een droom en over het sprookje Assepoester. Ik behoef er geen moeite voor te doen; het verhaal ligt te wachten en grijpt zijn kans wanneer mijn dichterlijke gesteldheid eraan toe is en erom vraagt. Zo houdt het schilderij Het laatste avondmaal van Leonardo da Vinci, waarvan een kopie van Rafael Morghens imitatie bij ons thuis in de woonkamer hing, mij vanaf mijn jeugd in de ban. Het is niet zo vreemd dat ik een cyclus gedichten over Da Vinci's meesterwerk schreef: ‘De disgenoten’, opgenomen in de bundel Reducties (1994). Bovenstaand gedicht is nummer dertien uit de serie.
Ik moet naar de Santa Maria delle Grazie te Milaan om te zien hoe ‘de warboel van vlekken’ (Vasari) in de voormalige eetzaal van het klooster gerestaureerd is. Het schilderij maakt indruk: er is een grandioze harmonie van één man in het midden en vier groepjes van drie personen om hem heen. Niet te geloven: een eenheid van dertien. De eenheid van vijftien figuren die ik in mijn cyclus heb nagestreefd, kan als een aemulatio opgevat worden. Ik bedoel dit structureel, niet getalsmatig, want vijftien is eenvoudiger dan dertien. De uitroepen ‘wat een pretentie’ en ‘wat een uitdaging’ strijden om voorrang. Het resultaat maakt duidelijk of de hoogmoed dan wel de prestatie voorgaat. Er zijn, naast de centrale figuur, die De gehangene heet, en de randfiguren met de namen De verdeelde en De geheelde, twaalf disgenoten. Over hen gaan twaalf gedichten letterlijk terugkeren in het eerste en laatste vers van deze cyclus.
Het is merkwaardig dat de drie critici die de bundel Reducties hebben besproken, schreven dat in deze serie Judas aan het woord is. Dat is, uiteraard, in één gedicht het geval (V); zij hebben niet gezien dat in de overige gedichten zijn mede-disgenoten vragen of zij schuldig zijn. ‘Ik ben het toch niet, Here?’ Het schilderij beeldt immers de consternatie uit die ontstond nadat Jezus had gezegd dat één van hen Hem zou verraden. (‘Doch zie, de hand van hem die Mij verraadt, is met Mij aan de tafel’).
Alle beginregels zijn dus glashelder. Johannes vraagt Kan liefde omslaan in verraad?, Thomas Ben ik een dwaas die wijsheid afdwingt door verraad? en, als derde voorbeeld met de allusie op ‘Ik ben het water des levens’, Thaddeus: Waarom vernietigt hij het water? Jacobus Minor, de discipel die in bovenstaand gedicht het woord voert, zegt dat hij geen verrader is. Hij stond dan wel sceptisch tegenover hetgeen deze wandelaar in de werkelijkheid deed en zei, maar dat impliceert geen verraad. Een scepticus is geen verrader, een agnosticus geen atheïst.
De aantekening op pagina 60 in de bundel geeft aan dat Leonardo da Vinci's schilderij bij het schrijven op de voorgrond stond. Wie dit bekijkt en met enige aandacht de cyclus leest, ziet dat de tafelrangschikking van het schilderij per groepje van drie is gehandhaafd. Wel maken we een cirkelvormige beweging om de centrale figuur. Identificatie met alle disgenoten kostte mij geen moeite: deze ridders van de langwerpige tafel zijn allen in mij aanwezig. Ze zijn mij allen even lief. Ook een scepticus als Jacobus Minor omhels ik. De sententie Wie weifelt hecht zich nooit aan vroeg of laat beschrijft de twijfelzuchtige die zich, daar hij nergens staat op wil maken, niet kan hechten aan de zekerheid dat zij nu of later, maar in ieder geval ééns, zal komen. Het verleden leverde niets op en de toekomst biedt geen uitkomst.
Jacob de Jongere raakte door de daden die Jezus verrichtte niet overtuigd van zijn importantie. Een wonder zei hem niets, omdat de