daar bevinden zich zoveel machten en krachten, die elkaar bedekken en overlappen, dat deze aannemelijke veronderstelling mij toch een slag in de lucht lijkt. Met psycho-analytische kennis kunnen we altijd anderen om de oren slaan. Wie bijvoorbeeld seksuele symbolen zoekt, vindt ze overal, dus ook in poëzie, dus ook in dit gedicht: neus, roos, wesp, moeder, dochter, duinen, een roos plukken, snikken, snauwen. Er komt stellig iemand op het idee een duinroos met een wesp erin een prachtig voorbeeld van een vagina dentata te noemen. Dat is even dwaas, of wijs, als in de witte roos een symbool voor geestelijke liefde en in de vader een boze god te zien.
Een symbolische verklaring of psychologische invulling kan als dessert een aardigheidje bij de hermeneutische maaltijd zijn, als hoofdgerecht is zij een belediging voor een gedicht. Dat ontleent zijn kracht aan innerlijke spanningen. Natuurlijk maken de zinnebeelden daarvan deel uit, maar de lezer slaat de poëtische plank mis wanneer hij denkt dat een duinroos iets anders dan een duinroos en een boze vader iemand anders dan een boze vader is. De videoclip, getoond in ‘Gesprek’, laat zien en horen wat op de lezer als geheel uitwerking moet hebben. Wanneer een lezer religieuze en seksuele symbolen aandraagt om zijn fascinatie door het gedicht te verklaren, zegt dit meer over hem dan over de tekst. Ieder goed gedicht interpreteert de lezer.
Een gedicht ontleent zijn kracht aan innerlijke spanningen. Niet alleen de beelden maar ook de klanken roepen die op. De eerste strofe bevat de klinkers en tweeklanken: aa, a, ee, e, ie, i, oo, oe, eu, ui. Klankrijk, mogen we zeggen. Wat mogen we nog meer beweren? Niet veel. Hier kan de lezer dezelfde fout maken als de inlegkunstenaar die werkt met symboolwaarden. Wie het spel van de taal op het klankniveau analyseert en bij voorbeeld opmerkingen maakt over het effect van het rijm (eerst omarmend en mannelijk, daarna gekruist en vrouwelijk eindrijm) beschrijft niet wat het gedicht in zijn muzikale geest teweegbrengt, maar wat zijn geest na lezing in het vers vastlegt.
Wie de klinkerpatronen van het gedicht analyseert, brengt niets aan het licht. De analyse laat zien hoe, via het oor, de prikkeling in de hersenen verloopt. Ja, zo behoort de lezer te zeggen, ik maak me de prikkeling in míjn hersenen bewust door deze eigenschappen van het gedicht te benoemen. Wat in de tekst staat is echter een noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarde. Dezelfde eigenschappen in een ander gedicht leveren andere effecten op. Bekend is de vergelijking tussen de regels the murdering of innumeral bees met the murdering of innumeral beeves. Dat is een prachtig voorbeeld om duidelijk te maken hoe zinloos het is klankverbindingen bewust aan te brengen. Welnu: het is geen bewust proces geweest dat ertoe leidde dat de au-, en de ij-klank die in de eerste strofe onhoorbaar afwezig waren, aan het slot dominant aanwezig zijn.
Volgens J.C. Bloem is het ritme het essentiële van poëzie. Ik geef hem voorzichtig gelijk. Voorzichtig omdat ik het ritme, de klank, de betekenis, de beeldwerking niet met elkaar wil laten concurreren. Deze vier aspecten samen moeten ertoe leiden dat de woorden resoneren in het onderbewustzijn van de lezer. Deze resonantie is hoofdzaak. Klank en ritme kunnen daartoe nooit ontbreken. Ze zijn nauw met elkaar verbonden. Het ritme wordt mijns inziens niet alleen gedragen door het accenten-, maar ook door het klankpatroon. De ritmische eigenschappen van dit gedichtje met de zeven pauzeringen, de toonhoogte van wat vader snauwt en die van wat dochterlief antwoordt en snikt, zijn verweven met de betekenis van de woorden.
Het niveau van de woordbetekenissen is derhalve niet te negeren. Daar leidt het uiteindelijk tot de aansporing meer gedichten te schrijven, een advies dat opgevolgd is. Een jaar later verscheen de bundel Dieptevrees (1993) met het openingsgedicht ‘Dwingeland’:
Hoor de booswicht tot zijn dochter snauwen:
dan moet je meer gedichten schrijven!