de soldaten gebruikt ze haar gewone omgangstaal, tegenover Johannes bijbeltaal met de plechtstatige aanspreekvorm ‘Thee, thy’, in plaats van het gemeenzame ‘You, your’. In de tirade die ze richt tot Johannes' hoofd herinnert ze eraan dat Johannes' tong niet langer kan spreken. Ze benadrukt de fallische eigenschappen van de tong (‘Thy tongue [...] red snake darting poison [...] moves no more’) en laat ondubbelzinnig merken dat het tot zwijgen brengen van de tong een castratie symboliseert die ze ook in andere details (zijn ogen die woeste blikken schoten en die nu gesloten zijn, het hoofd dat van de romp gescheiden is) onderstreept.
Het gebruik van het bijbelse register heeft in die situatie iets grenzeloos cynisch en misschien wel kannibalistisch. Het doet me denken aan de woorden van Wampoei uit een verhaal van Anton Koolhaas (Het grote stikken). Wampoei is een snoek die in een afgelegen vijver dood en verderf zaait. Onder de vijverbewoners bevindt zich ook de bliek Wissus, die net als de meeste dieren van Koolhaas een eigenaardige taaltic heeft. Wissus voegt overal een n aan toe die zijn geringe avonturen iets plechtstatigs geven: ‘Dat zijn flinken, hogen sprongen.’ Op zeker moment verslindt Wampoei hem met huid en haar; vervolgens gaat hij tevreden liggen uitbuiken onder de brug en heeft hij een prettige droom, ‘een mooien stillen’.
Maar er is een andere optiek. Johannes is een man van God. Hij is heilig. Herodes heeft ontzag voor hem; dat is ook de reden waarom hij zich verzet tegen het doodvonnis. Salomés hartstocht wordt door die barrière niet tot staan gebracht; het lijkt er integendeel op dat de onaantastbaarheid van de man van God haar hartstocht aanwakkert. Een andere barrière, Johannes' kuisheid, heeft hetzelfde effect. Het zijn de taboes die Johannes tot zo'n onweerstaanbaar lustobject maken.
Taboes staan, zoals bekend, in een nauwe relatie met de erotiek. De overtreding van het taboe maakt de weg vrij voor de extase. En hoewel die extase veel uiteenlopende en schijnbaar onverenigbare verschijningsvormen kan aannemen: van dronkenschap, drugsgebruik, seksualiteit, foltering en dood tot religieuze mystiek, komen al die vormen toch overeen in het wezenlijke opzicht dat het situaties zijn waarin de mens over grenzen wordt gejaagd waarvoor hij normaal terugdeinst. Die grenzen worden bewaakt door wetten van allerlei aard, werelds zowel als religieus. De grensoverschrijdende erotiek was een populair thema in de decadente literatuur van het eind van de vorige eeuw. Volgens sommige schrijvers bestond de ultieme erotische ervaring erin om als slachtoffer gepijnigd en gedood te worden onder de onverschillige blik van een meedogenloze vrouw. Swinburne, een tijdgenoot van Wilde, was zo'n schrijver. Zijn verhalen en gedichten zijn variaties op het enkele thema van de slachtoffer-erotiek: ‘I would so fain be hurt. But really hurt, hurt deadly, to do good / To your most sudden fancy.’ Had Swinburne een toneelstuk aan Salomé gewijd, dan zou hij ongetwijfeld toe hebben gewerkt naar de erotische extase die Johannes beleeft op het moment dat hij het zwaard hoort suizen. Maar het was Wilde die het toneelstuk schreef en niet Swinburn, Wilde die zijn fantasie projecteerde op Salomé. En als het juist is dat erotiek op overtreding berust, dan is Salomés ervaring van een ongeëvenaarde erotiek. Ze pleegt moord en heiligschennis om zich meester te maken van een lichaam dat onweerstaanbaar is, want onbereikbaar en onaantastbaar. De verheven woorden waarin ze Johannes toespreekt zijn misschien niet alleen een uiting van kannibalistische triomf, maar ook en misschien vooral de stamelende erkenning van een mystieke ervaring.
Wilde moet hebben geweten dat hij zich belachelijk maakte toen hij zich liet fotograferen in de kleren van Salomé. Waarom deed hij het dan toch? Hij wilde natuurlijk de burgerman verbluft doen staan; het gebeurde wel vaker dat hij zich met dat doel uitdoste in extravagante