De Gids. Jaargang 158
(1995)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 354]
| |
Louis M. Tas
| |
[pagina 355]
| |
om. Het was niet mijn vader maar de meer wereldse oom Hans die met de verklaring kwam. Op een toon die we niet van hem kenden, zei hij: ‘Ze schamen zich omdat ze slecht zijn behandeld.’ Het besef te behoren tot een groep die straffeloos kon worden vernederd en mishandeld was natuurlijk schaamteverwekkend. Dat inzicht sluit aan bij wat de medewerkers van Peristiany (l.c.) zeggen over ‘de pik-lijst opvatting van eer’, bij wat Goffman zegt over ‘facework’ en Frijda (1992) over ‘revenge’. Niets is simpeler, oom Hans had duidelijk de spijker op de kop geslagen. Toch ben ik meer dan één intellectueel tegengekomen die deze nuchtere straatvechterswijsheid niet kon aanhoren zonder te reageren met ingewikkelde psychologische commentaren, die slechts met elkaar gemeen hadden dat ‘die mensen’ zich niet hadden hoeven te schamen ‘als ze zich niet eigenlijk Duitsers hadden gevoeld’ of ‘als ze zich klein hadden kunnen voelen’ of ‘als ze zich niet met de normen van hun onderdrukkers hadden geïdentificeerd’. Die laatste opmerking is trouwens juist, maar tautologisch. Wie de schaamtebeleving goed bekijkt, ziet dat schaamte er juist uit bestaat dat men zich gevoelsmatig, tegen beter weten in, met de minachter identificeert en dat men de haat die hij opwekt in onwillekeurige onderdanigheid tegen zichzelf richt. Bij mijn dagelijkse werk als psychotherapeut komt de uitspraak van oom Hans vaak in mijn gedachten, vooral als mensen last blijken te hebben van excessieve schaamte. Ik zoek dan naar de slechte behandeling die hun een gevoel van waardeloosheid heeft bezorgd, naar dat wat Leon Wurmser de ‘depressieve kern van het schaamtegevoel’ noemt. In vakkringen wordt de laatste vijftien jaar steeds meer ingezien hoe belangrijk de rol van schaamte is als ‘weerstand’ bij de therapie en als grondslag voor depressie. En hoe zij zeer vaak een inperkende factor in het gevoelsleven is. Mensen blijken zich trouwens soms juist voor hun beste gevoelens te schamen. Iemand heeft bijvoorbeeld zijn moeder op bezoek. Het is gezellig, want zij is een heel leuk en amusant mens. Het liefst bracht hij haar na het bezoek naar de trein, maar hij doet dat niet. Er blijkt ‘gêne’ (een eufemisme voor schaamte) in het spel te zijn: in de ogen van de minachtende andere mensen zal hij eruitzien als een ‘typisch moederszoontje’, misschien zelfs als een ‘nicht die natuurlijk weer met zijn moeder uit is’. Twee kinderen in de puberteit verliezen hun moeder. Ze blijken zich van contacten af te sluiten. De verklaring: ‘De mensen krijgen iets in hun blik van “daar heb je die arme kinderen van wie de moeder net gestorven is”.’ Iemand zong liederen van Schubert van het blad, terwijl hij ze uit het hoofd kende. Hij deed dat omdat hij bang was dat men de gevoelens die hij bezong aan hemzelf zou toeschrijven.
De tegenwerping luidt altijd: ‘Ja maar, schaamte heeft zo'n belangrijke socialiserende invloed’. Ik herhaal: er is geen enkel bewijs dat iemand zich uit schaamte maatschappelijker zou gedragen. Integendeel. Zo laat Hilgers, een criminoloog te Aken, duidelijk zien dat schaamte juist een van de wortels is van crimineel gedrag, met name van terreur tegen vreemdelingen. Over het schaamteloze gedrag van de skinheads, bij hun opzettelijke lelijkheid zegt hij dat ze zich als verstoten ‘vreemdelingen’ in hun eigen land zouden voelen zonder de collectieve afweer van zulke zwakke gevoelens. In het soort Pieter Baancentrum waar Hilgers werkt, zat een vrouw die uit schaamtegevoel tot een aanvaring met de justitie was gekomen. Ze was sarcastisch, afwerend, weigerde elke behandeling. Een verpleegster zag kans contact met haar te leggen, een kopje koffie met haar te gaan drinken in de kantine. De volgende dag zei een tactloze geneesheer: ‘Wat goed van u! dat u met zuster dinges een kop koffie hebt gedronken!’ Men kon opnieuw beginnen. | |
[pagina 356]
| |
Terwijl iedereen weet wat schaamte is, heeft deze emotie, net als de schamer zelf, de neiging zich aan introspectieve beschrijving te onttrekken. Probeert u zelf eens de belevenis te beschrijven die u hebt als u zich schaamt, dan ziet u hoe moeilijk het is. Als men namelijk leek is, zal men trachten ‘het gevoel zelf’ te bezien, daarover te ‘reflecteren’. Maar sinds Sartre (1936) weten we dat het meest levendige gevoel ongereflecteerd is. Een gevoel ‘gaat over iets’ en niet over zichzelf. Angst gaat over een gevaar, woede gaat over een rotzak op wiens smoel een klap hoort, droefheid over iemand of over iets dat er niet meer is. Het is daarom een grote prestatie geweest van Helen B. Lewis, mijns inziens de belangrijkste auteur op dit gebied, juist de beschrijving te leveren van waar schaamte over gaat. Zij liet zien hoe de wereld eruitziet als je je schaamt. In plaats van het weidse begrip ‘wereld’ gebruikt ze de bescheiden vakterm ‘het veld’. Helen B. Lewis kwam oorspronkelijk uit de waarnemingspsychologie, en wel uit de ‘Gestalt’-theorie die na Hitler via emigranten in Amerika werd voortgezet. Daarnaast was ze psychoanalytisch geschoold. Die zeldzame combinatie maakte het mogelijk dat ze schaamte zo kon beschrijven dat je je eigen beleving erin kunt herkennen.
Het je schamen is een afschuwelijke ervaring. Je voelt je te schande gemaakt, machteloos, weerloos, het onderwerp van minachting van degenen van wie je voelt, desnoods tegen beter weten in, dat ze gelijk hebben. Helen B. Lewis zegt het ongeveer zo: ‘Schaamte is een beleving, een emotie waarbij er in “het veld” een bron is die je schijnt te minachten, af te wijzen, belachelijk te maken. Terwijl je het liefst zou willen verdwijnen, word je jezelf juist intens gewaar, want je hebt te kampen met een overmaat aan autonome prikkelingsverschijnselen, met blozen, met zweten, met slecht afgegrensde woede, kortom je voelt je overmand door gewaarwordingen.’ Misschien omdat het een archaïsche, haast woordloze beleving is die sterk door beelden wordt gekenmerkt, kan de lezer zich Helen B. Lewis' beschrijving direct voorstellen. Het kleine, hulpeloze ‘zelf’ zoals het zich verachtelijk bekeken voelt door een grote, machtige ‘Ander’. Lewis heeft veel relevants opgemerkt over de relatie tussen het ‘zelf’ (jou) en de Ander - of de anderen - zoals die in het schaamtebeleven voelbaar wordt: er vindt in het veld ook een soort verschuiving plaats, waardoor het zelf zich gevoelsmatig verplaatst in, identificeert met de Ander. Het gaat verachtend meekijken naar zichzelf. Dat is mede het verlammende: ben je nou de kijker of juist de bekekene. Innerlijk verdeeld ben je ‘nergens meer’. Wat er nog van je over is, voelt zich onmachtig, object van minachting, verlamd, passief geteisterd door pijnlijke autonome reacties. Door dingen waar je niets aan doen kunt, die je overkomen zoals blozen, zweten, beven, tranen, ja zelfs allerlei seksuele gevoelens. Dit alles is aanleiding voor weer nieuwe schaamte. Nederlanders die over schaamte praten, komen vaak met het beeld van de Droste-cacaobus. Het ‘zelf’ staat in het besef centraal: je bent het toppunt van ‘self-consciousness’ als je je schaamt.
Ik heb H.B. Lewis overigens niet exact geparfraseerd. Ze zegt overal waar ik haar weergaf met ‘je’ iets anders, namelijk ‘The Self’. Bijvoorbeeld: ‘The Self’ voelt zich machteloos, bekeken etc. Ik bedacht dat als er overal waar ze ‘het zelf’ gebruikt ‘je’ had gestaan, geen enkele informatie verloren ging. Maar het gebruiken van de term ‘the Self’ sluit aan bij de gedachtenwereld van degeen aan wie ze veel ontleent: William James. James heeft die term inventief gebruikt, zoals in het ‘extended self’, dat voor alles staat waar je je zó bij voelt horen - je ouders, je kinderen, je groep, je automerk of je voetbalclub - dat je je mee-schaamt of dat je mee-glorieert als daar iets schandaligs dan wel eervols mee is. Neem het eerder gegeven voorbeeld van Martin van Amerongen. Toen ik daarover las, voel- | |
[pagina 357]
| |
de ik heel zeker: ik was ook niet opgestaan! Er bestaat niet alleen plaatsvervangende schaamte, maar ook plaatsvervangende trots. Lewis laat het ‘Self’ wat al te passief zijn. Alsof een emotie louter iets is dat je overkomt. Zodra je een emotie net als Sartre (1939), Frijda (1956) of Roy Schafer (1976) ziet als activiteit, als gedrag, dan is er min of meer eenstemmigheid over dat schaamte in elk geval een soort verberggedrag is. Maar dat lijkt me incompleet. Schaamte is bedoeld om als verberggedrag te worden gezien, er zit onderwerping in en die is geritualiseerd. (Want niet elk verberggedrag imponeert als schaamte, verre daarvan. Een sluipschutter die zich verbergt in een schuttersputje imponeert niet als beschaamd, eerder als vervaarlijk, stoer. Hij wil echt niet gezien worden, hij is degene die kijkt en hij gaat daarbij niet emotioneel maar professioneel te werk.)
Het kan niet vaak genoeg worden gezegd dat het schadelijk is als een therapeut de schaamte van een patiënt over het hoofd ziet. Dan mislukt de therapie. Dat kan bijvoorbeeld gebeuren bij wat Lewis ‘overt, unacknowledged shame’ heeft genoemd, dat is manifeste schaamte die ongereflecteerd is zodat de patiënt het geen schaamte noemt, en bij ‘bypassed shame’. Bij die laatste vorm kan schaamte zelfs - desnoods ongevraagd - worden ontkend. Een privé-voorbeeld van ‘bypassed shame’: Veel van mijn schaamte heeft te maken met de bezettingstijd en het joods zijn. Zo liepen mijn vriend K. en ik tijdens de bezetting in 1942 op een dag op straat, verplicht opvallend, want de jodenster was net ingevoerd. De mensen negeerden dat, behalve twee Duitse soldaten, van wie de een de ander toeriep: ‘Der da, der braucht ja keinen Stern!’ Hij wilde daarmee zeggen dat een van ons tweeën er opvallend joods uitzag. Bij die gelegenheid kan ik me geen schaamte herinneren, we deden of we niets hoorden. We waren ons er wel van bewust dat het gevaar opleverde om voortaan als een makkelijk zichtbaar doelwit rond te lopen, er hoefde maar een plotselinge razzia plaats te vinden. Toen er na de oorlog een verdeelsleutel moest worden bedacht voor de besteding van de Duitse Wiedergutmachung scoorde het alleen maar met een ster rondlopen het laagst. Onderduik was iets erger, met een verblijf in een concentratiekamp of gevangenis kreeg je inderdaad een paar honderd gulden. Dat het gestigmatiseerd, te schande gemaakt rondlopen een vernederende of beschamende, ja zelfs traumatiserende ervaring kon zijn geweest, kwam bij niemand op. Ik heb ook van geen enkele andere jood daar ooit een klacht over gehoord. Het zou trouwens een luxe zijn je alleen maar van een gevoel iets aan te trekken: honderdduizend anderen hadden het niet overleefd. Dát was erg. Met die achtergrond wou je niet de prinses op de erwt lijken. Ik ken echter een halfjoodse vrouw die zich goed herinnert dat zij zich erg voor haar vader schaamde, omdat hij een ster moest dragen en er erg joods uitzag. Als hij haar tot haar gruwel van school afhaalde, mocht hij niet door het parkje waar een bordje ‘Voor joden verboden’ hing. Haar reactie vind ik normaal. Maar ik weet zeker dat haar vader, als ik het hem zou vragen, geen enkele gêne heeft gevoeld, zich geen enkele gêne herinnert. Tegenwoordig, als ik er overlevenden naar vraag, krijg ik meestal de reactie: ‘Ach, je liep er allemáál mee!’ De schaamte kon immers ook makkelijk achter de realistische angst schuilgaan. Deze anekdote heb ik trouwens vaak verteld en vaak zaten de toehoorders er met kromme tenen bij. Lezen we er nu Lewis' beschrijving van schaamte op na (‘Er is in het veld een bron van minachting’, etc.) dan is wat zij de ‘shameimagery’ moemt duidelijk aanwezig, alleen het bewustzijn van de lichamelijke verschijnselen (Sartre noemt dat: ‘Le sérieux de l'émotion’) niet. Het is een schoolvoorbeeld van ‘bypassed shame’. Maar ook dat kan retrograad bedrog zijn. Mijn vriend en ik moeten er in de ogen van de Duitser volkomen ‘verneukt’ bij hebben gelopen en hem het gevoel hebben gegeven dat | |
[pagina 358]
| |
hij ‘gescoord’ had. Anders had het wel eens slecht kunnen aflopen.
Shame-rage. Humiliated fury. Beschaam iemand en je hebt voor je het weet een doodsvijand gemaakt. Hoe zit het met die machteloze woede bij schaamte, die ‘humiliated fury’? Op welke manier zit die in het schaamteaffect verweven? Er zijn verschillende theorieën over de oorsprong van die woede. De ‘shame-rage’ is praktisch enorm van belang, want die vijandige woede richt je in elk geval op jezelf. Je voelt je te zeer van de Ander afhankelijk om de woede op hem - of op hen - te richten. Wanneer je je schaamt, heul je, tegen beter weten in, emotioneel met de vijand die jou waardeloos vindt. Er is geen ruimte meer voor begrip voor jezelf. Dat is wat Wurmser aanduidt met de depressieve kern in de schaamte. Schaamte kan tot zelfmoord leiden. Schaamte is een breuk in de empathie met jezelf. De schaamtebeleving bestaat grotendeels uit fantasie. Het is een eigenwijze, dat wil zeggen verinnerlijkte emotie. Ik maak uit wat er belachelijk aan me is. Het blijkt bijvoorbeeld in een groepstherapie: de fantasie over wat de anderen van je vinden bepaalt je beleven veel meer dan wat ze echt vinden.
Het werk van H.B. Lewis, zoals Shame and Guilt in Neuroses (1971) en ‘The Role of Shame’ in Symptom Formation (1987), heeft belangrijke therapeutische consequenties. Schaamte is niet alleen een dringende, angstige, woedende, bezwerende poging om jezelf te verstoppen en je te onttrekken aan de vernietigend kritische blik van de almachtige Ander. Schaamte brengt ook de vaak tamelijk succesvolle neiging met zich mee om de schaamte zelf te verstoppen. Als ik me schaam, bijvoorbeeld wanneer ik bloos als een bepaald onderwerp ter sprake komt, kan blijken dat er met mij iets mis is. Je schamen omdat je je eigen schaamte afkeurt (als irrationeel, kinderachtig, onrijp, narcistisch, neurotisch, laf, karakterloos) geeft aanleiding tot de beroemde Droste-cacaobus. Zodoende kan schaamte zelfs voor de geschoolde blik onzichtbaar worden. Het is zeer schadelijk voor patiënten als de therapeut die schaamte over het hoofd ziet, maar het gebeurt helaas vaak. Volgens sommigen is het de meest voorkomende reden voor de ‘negatieve therapeutische reactie’, waarbij een behandeling die is uitgevoerd volgens de freudiaanse regelen van de kunst niet tot verbetering, maar tot verslechtering van de klachten leidt. Iedereen die zich met schaamte bezighoudt, weet dat het een soort zelfhaat is. Maar die haat wordt eigenlijk en oorspronkelijk opgewekt door degene van wiens oordeel we ons afhankelijk voelen en van wie we weten (al zou hij het met zoveel woorden ontkennen) dat hij ons beledigt, minacht, afwijst, kritiseert. Wanneer we tot elke prijs willen behagen, richten we die woede op onszelf. We krijgen onze eigen ‘humiliated fury’ tegen ons en die gaat deel uitmaken van de schaamte-emotie. (Van Dantzig gaf me in overweging: ‘We haten datgene in onszelf dat als spelbreker fungeert in onze uitsloverij om “erbij te mogen horen”.’) Helen B. Lewis heeft in haar Shame and Guilt in Neuroses (1971) aan de hand van een aantal therapie-protocollen laten zien hoe schaamte die miskend wordt (vooral, maar niet alleen, in de behandelsituatie) tot verslechtering en symptoomvorming leidt. Wie daar oog voor heeft kan ook in andere situaties, bijvoorbeeld bij interviews en ‘sequences’, de opeenvolging aantreffen van miskende schaamte via miskende schaamte en woede naar verslechtering. Van het Reve, zoals de schrijver ‘Reve’ toen nog heette, had van de toenmalige minister Cals een reisbeurs zullen krijgen. De eervolle gunst was niet doorgegaan, omdat Van het Reve intussen een scène geschreven had waarin iemand die zich vol angstige spanning verstopte ging onaneren. De katholieke bewindsman kwam op de reisbeurs terug, want zoiets kon niet van staatswege worden aangemoedigd. In | |
[pagina 359]
| |
het weekblad Vrij Nederland had de journaliste Bibeb een interview met de schrijver. Zij maakte toen de recent ingetrokken reisbeurs ter sprake kwam de ondoordachte opmerking: ‘Maar daar trek je je toch zeker niets van áán!’ Het interview veranderde meteen van toon: men kon duidelijk volgen hoe na haar opmerking het gesprek in dronkemansgebral verzandde. ‘Maar dáár hoef je je toch niet voor te schamen!’ is zowat het eerste dat een therapeut moet afleren ooit te zeggen. Iemand beschaamd maken over zijn schaamte is een kunstfout, natuurlijk ook in een interview. Een analytische collega, die me trouwens verbood zijn naam te noemen bij wat hij als een zeer ketterse veronderstelling beschouwde, zei ooit: ‘Wie zal zeggen of niet enkel het aanhoren van een patiënt, met volledig aanvaarden van wat hij brengt, door het uitblijven van de kritiek waar hij altijd zo bang voor is, door het niet optreden van de repercussies die hij vreest, niet anders kán dan hem op den duur vrijer en minder geremd maken. Misschien doen onze specifieke duidingen of interventies er veel minder toe dan we denken!’ Je zou het ook de ‘nul-hypothese’ kunnen noemen. Welnu, volgens mij had die man het met zijn plausibel klinkende, common senseachtige uitspraak mis. Maar dan ook totaal! Als iets erop aankomt, zijn het onze interventies. H.B. Lewis heeft mijns inziens ontdekt en bewezen dat een dergelijke zogenaamd sparende behandeling de patiënt niet beter maakt en hem zelfs niet onveranderd laat. Hij zou er eerder door verslechteren. De therapie is formeel wel een ‘sociale nul-situatie’, maar het kan niet anders of een patiënt schaamt zich. Al was het alleen maar omdat hij juist in therapie gaat voor alles waar hij mee verlegen zit. Daarbij ontstaat ook de ‘humiliated fury’, een razernij die intrinsiek bij schaamte hoort. (Kennelijk hetzelfde als Kohuts ‘narcissistic rage’.) Hier kan een redelijke patiënt geen kant mee op, vervolgt Lewis. De therapeut is zo ongekend tolerant, zo vol geduld en begrip - het is volslagen onrechtvaardig, ja schaamtevol, die rare agressieve gedachten die soms uit het niets lijken op te komen. Die worden dan ook in een onechte idealisering verstopt, en wat fataal is, op de patiënt zelf gericht. Als de therapeut werkelijk zou nalaten die ‘humiliated fury’ op te merken en te duiden, aan het licht te brengen en als gefundeerd te erkennen, dan zou het niets meer of minder worden dan een constant gemiste duiding. Zo laat Lewis duidelijk de ‘sequence’ zien van niet geduide ‘bypassed shame’ via agressie die de patiënt op zichzelf richt, naar schuldgevoel, depressie of symptoom. Therapie is niet een biecht, waar de verootmoediging ‘beloond’ wordt met genezing. Elke patiënt heeft er recht op dat er iets wezenlijks gebeurt met wat hij met zoveel moeite vertelt. Om duidelijk te maken wat ik daarmee bedoel zal ik een paar voorbeelden geven, die natuurlijk het bezwaar hebben dat ze uit hun context zijn gelicht. Iemand vertelde vol schaamte in een therapie dat hij als puber de dagdroom had dictator te worden. ‘Zoals uw vader?’ zei de analyticus. De schaamte was meteen over. Zo was er iemand met een enorme schaamte over zijn bezoek aan een prostituée. Daar had de beginnende therapeut geen raad mee geweten omdat de schaamte voor vrouwonvriendelijke uitbuiting hem adequaat voorkwam. ‘Dat kan wel zijn’, luidde het advies van de supervisor, ‘maar vergeet niet dat wij zelf vaak met hoeren worden vergeleken. Misschien schaamt hij zich wel voor de noodzaak jou op te zoeken - en voor zijn onbewuste bedoeling je later, zodra hij je niet langer nodig heeft, als een gebruikt stuk Kleenex weg te gooien.’ De therapeut volgde het advies en toen enkele weken later de patiënt berichtte dat hij bij een hoer was geweest en er niets aan had gevonden, reageerde hij: ‘En had u bij de vorige zitting hier misschien ook een onbevredigd gevoel?’ Dat bleek inderdaad raak. Weer een andere patiënt, van mij ditmaal, vond het heel vervelend als hij aan de Tweede | |
[pagina 360]
| |
Wereldoorlog, speciaal de jodenvervolging, moest denken. Dat vond hij ‘in verband met uw eh... joodse afstammming’ vreselijk pijnlijk voor mij. Ik zei dat er in de therapie natuurlijk veel besproken moest worden dat pijnlijk was voor hem, en dat het logisch was dat er bij hem een neiging de kop opstak met iets te komen waar hij van mocht aannemen dat het pijnlijk was voor mij. Dan stonden we quitte.
Natuurlijk is niets zo werkzaam tegen schaamte als die duidingen die bij de patiënt de empathie met zichzelf vergroten. Maar daar is psychoanalyse voor nodig, of iets dat daarop lijkt. En daarbij speelt schaamte nou juist steeds weer, van de eerste dag tot de laatste, een belemmerende rol. | |
LiteratuurN.H. Frijda, Het begrijpen van gelaatsexpressies, 1956 N.H. Frijda, Wraak, in de psychologische zin, 1993 E. Goffman, Stigma (Notes on the Management of spoiled Identity), 1963 E. Goffman, Interaction Ritual, 1967 E. Goffman, Asylums, 1968 E. Goffman, Relations in Public, (Microstudies of the Public Order), 1971 M. Hilgers en T. Bastian, ‘Scham als Teil des Minderwertigkeitsgefühls und die fehlende Theorie der Affekte’, in: Ztschr. für Individualpsycholgie 16, heft 2, 1991 Helen B. Lewis, Shame and Guilt in Neuroses, 1971 J.P. Sartre, Esquisse d'une théorie des émotions, 1939 T.J. Scheff en S.M. Retzinger, Hiding Behavior: Toward resolving the Shame Controversy, tekst van een lezing gehouden voor het congres over schaamte in Asilomar, Californië, dec. 1988 |
|