De Gids. Jaargang 158
(1995)– [tijdschrift] Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 340]
| |
Jolande Withuis
| |
OfferzuchtOp het eerste gezicht heeft de hoofdpersoon van dit artikel, Ethel Greenglass Rosenberg, met de andere vrouwen die ik hier ten tonele wil voeren weinig meer gemeen dan haar sekse. Exact vijf eeuwen scheiden de twintigste-eeuwse Amerikaanse communiste, die ruim veertig jaar geleden door elektrokutie stierf, van de oudste der figurantes, de abdes Alijt Bake, een Nederlandse mystica uit de laat-middeleeuwse religieuze beweging der Moderne Devotie. Vijf eeuwen plus een oceaan die Europa toen Bake stierf nog niet eens had bevaren. In de vijfhonderd lange jaren tussen haar geboortejaar, 1415, en dat van Rosenberg werden de ‘duistere’ middeleeuwen opgevolgd door de Verlichting, en tenminste zo ver reikt de kloof tussen beider wereld- en levensbeschouwing: van voor de reformatie tot na de Russische revolutie. Bij oppervlakkige kennismaking zouden de twee zich, dunkt mij, dan ook weinig verwant hebben gevoeld. Hetzelfde geldt voor de andere vrouwen die in dit artikel optreden; ook zij lijken vooral te verschillen - van elkaar, van Rosenberg, en van Bake: Gualberta Alaide Beccari (1842-1906) was een Italiaans schrijfster, ‘moreel hervormster’ en feministe; Gertrud Bäumer (1873-1954) een Duits feministe wier ideeën verwantschap vertoonden met het nationaal-socialistisch denken; Simone Weil (1909-1943) was een joods-Frans filosofe, anarchistisch en religieus-socialistisch geïnspireerd. Toch is er behalve een wereld van verschil ook iets wat hen verenigt - een door hen allen geleefd mentaal scenario dat ik voorlopig kortweg zal betitelen als ‘offerzucht’. ‘Gezegend elk die tot het Offer schrijdt,’ schreef in 1918, inclusief hoofdletter O, de revolutionair-marxistische dichteres Henriëtte Roland Holst-van der Schalk (1869-1952). Het is een regel die alle voornoemde vrouwen hadden kunnen uitspreken. Een dergelijke mentale overeenkomst tussen voor het overige zo verschillende personen roept vragen op. Als het zo is dat de levensbeschouwelijke extremen elkaar op dit mentale punt raken, moeten wij dan vrezen (of wellicht prijzen) dat zij des vrouws is, deze offerzucht? Hebben vrouwen ongeacht plaats, tijd en | |
[pagina 341]
| |
levensovertuiging als sekse een bijzondere relatie tot het brengen van offers? Zo ja, hoe laat zich dat verklaren? En hoe verhoudt zich dan zo'n continuïteitsthese tot de overtuigende bewijzen die feministen hebben aangevoerd juist ter illustratie van de historische en culturele variatie in vrouwenlevens en -gemoederen? Maar eerst een kleine historische excursie. | |
Ethel en Julius RosenbergHet is nu tweeënveertig jaar geleden dat de wereld werd geschokt door de terechtstelling van het joods-Amerikaanse echtpaar Ethel en Julius Rosenberg. Zij werden schuldig bevonden aan spionage voor de Sovjetunie en in de nacht van 19 op 20 juni 1953 werd op de elektrische stoel een eind gemaakt aan hun leven, aan het zijne het eerst. Zelf was ik toen nog niet eens vier, maar wie zoals ik in die jaren opgroeide in een communistisch gezin, al was het in Nederland, zal het beeld van de Rosenbergs als hét symbool van tegelijk angst en hoop wel altijd levendig voor ogen blijven staan. De persverslagen van het gebeuren, die zelfs de polka dots vermeldden op de jurk die Ethel koos om bij gelegenheid van haar sterven te dragen, hebben na vier decennia aan emotionerende kracht niets ingeboet. In een bbc-serie over de koude-oorlogsjaren was pas nog te zien hoe de woordvoerder van de gevangenis aan de verzamelde pers het blijde nieuws verkondigde van Ethels verscheiden: ‘Na drie mislukte pogingen haar ter dood te brengen is Ethel eindelijk bij haar Schepper aangeland en zij zal hem heel wat hebben uit te leggen.’ Hoe zij namelijk met haar man leiding gaf aan ‘a diabolical conspiracy to destroy a God-fearing nation’, de misdaad van de eeuw, erger dan moord, volgens fbi-chef J. Edgar Hoover. Het journaalfragment roept het soort onpasselijkheid op dat dichteres Sylvia Plath haar heldin in de roman The Bell Jar liet voelen. Ook een recente fictieve autobiografie van Ethel is aangrijpend door de verbeeldingskracht waarmee de schrijfster het tragische verloop toont van Ethels gerechtelijke weg naar de dood.Ga naar eind2. De Rosenbergs werden in de zomer van 1950 gearresteerd en op 5 april 1951 ter dood veroordeeld. Daarna begon een langdurig juridisch gevecht om een nieuw proces. De uitkomst was tot het laatst toe onzeker, mede doordat weliswaar diverse verzoeken om gratie en om een nieuw onderzoek waren afgewezen, maar de Rosenbergs wel in het vooruitzicht was gesteld dat het doodvonnis niet zou worden voltrokken als ze zouden bekennen. Zoals uit de slechte afloop blijkt zijn zij dat blijven weigeren; de directe telefoonlijn uit de dodenkamer van de Sing Sing-gevangenis naar het ministerie van Justitie bleef ongebruikt. Tegen het doodvonnis werd wereldwijd geprotesteerd. Na de voltrekking hingen overal vlaggen halfstok. In Amsterdam werd ter nagedachtenis zelfs gestaakt; de van stoep tot stoep gekalkte leus ‘Redt de Rosenbergs’ (op de Lindengracht in die stad) is dank zij de foto van de toenmalige Waarheid-fotograaf Dolf Kruger nog steeds een bekend beeld. Picasso portretteerde het paar. De discussie over hun schuld is nooit verstomd, mede als gevolg van de niet-aflatende pogingen tot rehabilitatie die werden ondernomen door hun zonen, destijds twee kleine jongetjes, zes en tien jaar oud.Ga naar eind3. Toen in de jaren zeventig een nieuwe generatie aantrad, die het koude-oorlogsparadigma met een kritische blik bezag, kreeg de overtuiging van hun onschuld de overhand. Tegenwoordig lijkt, mede op grond van het onderzoek dat mogelijk werd door opening van de fbi-archieven, de mening te overheersen dat het paar toch atoomgeheimen aan de Sovjetunie heeft overhandigd. Wat overigens niet betekent dat zij te midden van het McCarthy-geweld een eerlijk proces kregen, noch dat de unieke strafmaat gerechtvaardigd was en evenmin dat de gevolgen van hun daden zo ernstig waren als indertijd van regeringswege werd gesuggereerd: een van de gronden die werden aangevoerd voor | |
[pagina 342]
| |
het zware vonnis was dat de Rosenbergs, doordat de Russen nu over een atoombom beschikten, indirect miljoenen mensenlevens in gevaar hadden gebracht en zelfs de Koreaanse oorlog hadden veroorzaakt, waarin op dat moment Amerikaanse jongens stierven. In feite moet het materiaal waartoe de Rosenbergs eventueel toegang hadden vrij onbetekenend zijn geweest.Ga naar eind4. Het onderwerp echter van dit artikel is niet de schuldvraag noch de politieke kant van de zaak, maar de bereidheid van de Rosenbergs om hun leven te offeren ter wille van een hoger goed, het idee van het brengen van heil door middel van persoonlijke opoffering. De Rosenbergs hebben zich in de veertig jaar sinds hun dood ontwikkeld tot ware iconen van de koude oorlog. Voor de één belichamen zij hoogverraad en passen ze in de ‘political demonology’ waarin ook een uitdrukking als Evil Empire thuishoort, anderen zien hen als heiligen, als slachtoffers van een anticommunistische hysterie en een Watergate-achtige frame-up. En zo zagen zij zichzelf ook: ‘Wij zijn de eerste slachtoffers van het Amerikaanse fascisme,’ luidden Ethels laatste geschreven woorden. In dat hagiografisch kader, waarin hun dood louter als gerechtelijke moord en hun houding puur als blijk van onschuld en morele standvastigheid wordt geïnterpreteerd, lijken de vragen die ik hier stel misschien een nieuwe tenlastelegging. ‘Een armzalig, verachtelijk koehandeltje,’ noemde Ethel in een van haar laatste brieven aan haar advocaat het aanbod dat ze de doodstraf kon ontlopen door een bekentenis - ‘de regering laat onze levens voor onze neus bengelen als aas voor een vis die gevangen moet worden.’Ga naar eind5. Het was haar, antwoordde ze de afgezant van het ministerie, onmogelijk welke medewerking dan ook te verlenen aan hun onderzoek, aangezien zij immers absoluut onschuldig was. Het gerucht wil dat de druk op Ethel extra groot was omdat de regering met het ter dood brengen van een moeder moeite had. Afschuw van de executie ging in de meningsvorming over de Rosenbergs meestal gepaard met lof en ontzag voor die weigering; het gebruik van een term als ‘martelaarschap’ en aarzelingen omtrent de zin van het betalen van zo'n hoge prijs voor het behoud van de eigen onkreukbaarheid (behalve dat zij hun leven gaven maakten ze hun zonen tot wees), werden en worden door hun medestanders (en door hun zonen) beschouwd als een vorm van ‘blaming the victim’, van karaktermoord zelfs. Dat ik die vragen toch stel is omdat ik de traditie van opoffering niet als louter mooi, onbaatzuchtig en navolgenswaard beschouw maar veeleer als tamelijk verontrustend. Waarom lieten zij het zover komen? Volgens de Amerikaanse auteur Allen Weinstein is elke discussie over de Rosenbergs, juist omdat hun dood mede een produkt was van hun eigen architectuur, een morality tale. De morele figuur van het offer ter wille van een hoger doel laat zich goed verklaren uit de communistische strijdcultuur. Maar zo'n offer roept ook reminiscenties op aan een ‘vrouwelijke’ traditie. Niet alleen van conservatieve zijde zijn vrouwen (als moeders vooral) geassocieerd met een bijzondere geneigdheid tot zelfopoffering, ook feministen hebben in de loop der geschiedenis een dergelijk vrouwbeeld gehanteerd of gepropageerd. In het eerste-golffeminisme was het ‘geestelijk moederschap’ de springplank van vrouwen naar de openbare wereld middels de redenering dat vrouwen meer hart hebben voor al wat zwak is, en minder tot egoïsme geneigd zijn dan mannen. Deelname van vrouwen aan het politieke en sociale leven zou door hun morele superioriteit niet alleen voor vrouwen maar vooral voor de samenleving een groot goed zijn. Vrouwelijke identiteit en politieke argumentatie lagen hier in elkaars verlengde. Ook sommige moderne feministen geven hoog op van een veronderstelde ‘vrouwelijke moraal’. Zo is momenteel in Nederland het controversiële werk van de Amerikaanse psychologe Carol Gilligan sterk in zwang, die het bestaan claimt van een superieure ‘vrouwelijke | |
[pagina 343]
| |
zorgethiek’. Waar door hun gevoelens van verantwoordelijkheid, zorg, verbondenheid en zelfopoffering vrouwen particularistisch en contextualistisch redeneren, zou de gangbare ‘mannelijke’ moraal getypeerd kunnen worden met termen als abstractie, universalisme, distantie en gescheidenheid. Als het gaat om alledaagse zaken als werk is het in trek vrouwen aan te bevelen als perfectionistischer en meer persoonlijk verbonden met ‘de zaak’.Ga naar eind6. Dit essay is geschreven vanuit verontrusting over die manier van denken. Je zou in het feministisch ideeëngoed twee accenten kunnen onderscheiden: een stroming die de nadruk legt op de culturele en historische verscheidenheid van aan de seksen toegeschreven eigenschappen, een andere die van een sekseverschil uitgaat en opwaardering wenst van de geminachte vrouwelijke factor. Als ik hier de nadruk leg op een bepaalde continuïteit - offerzucht - is dat niet omdat ik denk dat zo'n geneigdheid op enige wijze essentieel, van nature of hoe dan ook ‘vrouwelijk’ is, maar, daarentegen, juist vanuit een visie op seksepatronen als historische produkten - hoe taai ook. In plaats van zo'n door veel vrouwen gedeeld patroon te verheffen tot een hogere bestaansvorm, behoeft het verklaring. Ophemeling van de vrouwelijke neiging tot opoffering lijkt mij bovendien een valkuil omdat het hier niet gaat om een vrij gekozen gedrag of strategie maar om een merendeels onvrijwillige mentale figuur. Is het volslagen gebrek aan zorg voor zichzelf waarvan in het navolgende voorbeelden worden gegeven niet de perversie van een ‘zorgethiek’? En wat betekent Ethel Rosenbergs zorg voor de wereld als ze daarvoor haar kinderen onverzorgd achterliet? | |
Bake en BäumerDe basis van dit verhaal is een omineus rijtje kort na elkaar verschenen historisch en psychoanalytisch geörienteerde proefschriften op het gebied van vrouwenstudies: een over feminisme als boetedoening; een tweede over offerzin en heilsverlangen in feminisme en mystiek; het derde over opoffering en heroïek in de communistische vrouwenbeweging.Ga naar eind7. De sekseaspecten van de opstelling van Ethel Rosenberg vallen direct op als je haar geschiedenis legt naast die van Alijt Bake en Gertrud Bäumer, die door theologe Grietje Dresen overtuigend in één boek werden verenigd. Dresen trof bij deze zo verschillende vrouwen een psychische structuur aan waarin het verlangen naar een paradijselijke harmonie samengaat met de wens te lijden - een combinatie van ‘offerzin en heilsverlangen’, een Atlascomplex. Een andere parallellie is dat beide vrouwen (gedeeltelijk succesvol) naar een rol streefden die voor vrouwen tot voor kort nauwelijks was weggelegd: een rol in de gemeenschap, in de openbaarheid, buiten de beperktheid van huwelijk en gezinsleven. Bake werd in 1445 priorin van het klooster Galilea te Gent; ze stierf tien jaar later in ballingschap nadat ze van haar post was verwijderd. Door haar verregaande lijdensmystiek was ze te dicht genaderd tot de ‘ketterij’ van de Vrije Geest, die een extreme onthechting impliceerde, een verleiding waarvoor met name vrouwen geacht werden vatbaar te zijn. Bovendien maakte ze via stichtelijke werken haar heilsrecept - extreem lijden - aan de wereld kenbaar; na haar ontslag werd het zusters en nonnen, ongeacht hun status, door het Kapittel verboden nog boeken met ‘wijsgerige leringen’ te schrijven. Bakes vereenzelviging met Christus was te letterlijk: ze perste zich ‘gekruisigd’ tegen bomen en ze zette haar nagels in handen en hoofdhuid. De navolging van Christus moest echter vooral een geesteshouding te zijn; ‘excessen in lijdensdevotie en versterving’ werden door de kerkelijke hiërarchie niet op prijs gesteld; ‘lichamelijke zelfkwellingen, zoals het geselen van zichzelf, lijken de zusters slechts bij uitzondering en alleen na uitdrukkelijk verlof van haar biechtvader te hebben mogen toepassen - en op | |
[pagina 344]
| |
voorwaarde dat andere zusters het niet te weten kwamen!’ Het verlangen was kennelijk groot. Wat de in te lossen vrouwelijke schuld betreft stond Dresens tweede hoofdpersoon, Gertrud Bäumer, niet het lijden van Christus voor ogen maar het lot van de Duitse soldaten in de Eerste Wereldoorlog. Bäumer was een vooraanstaand strijdster voor kiesrecht en dienstplicht voor vrouwen: het ‘moederhart’ moest volledig deel kunnen nemen aan de Volksgemeinschaft. In ruil daarvoor moesten vrouwen, al was het voor hen niet weggelegd te sterven voor de Heimat, hun deel op zich nemen van het lijden dat de staat ook van zijn mannelijke onderdanen vroeg. Bäumers offerdrang en nationale gemeenschapszin bereikten extatische hoogten tijdens de slachtpartijen van 1914-1918. Anders dan de vele feministen die zich op een pacifistisch standpunt stelden, juichte zij de oorlog toe. Niet alleen omdat deze vrouwen de kans bood te bewijzen dat ze het staatsburgerschap waard waren, maar vooral omdat vrouwen volgens haar een verwantschap voelen met wat zich op het slagveld afspeelt: ‘Als moeders delen zij immers de fundamentele ervaring, dat leven en kracht moeten worden geofferd opdat nieuw leven des te rijker bloeien kan.’ Stond Bakes lijden in het kader van de bruidsmystiek (het sterven als huwelijk met Christus), bij Bäumer moest het reine morele moederschap de invulling vormen van de vrouwelijke bestaanswijze. Feminisme als ‘georganiseerde moederlijkheid’. Bäumer was als voorzitster van de Bund Deutscher Frauenvereine de belangrijkste vooroorlogse Duitse politica en stond in 1928 zelfs kandidaat voor het vice-presidentschap van de Rijksdag. Ze werd echter verslagen door een kandidaat van conservatieve, ‘deutschnationale’ signatuur en na Hitlers machtsovername bovendien als ministerieel adviseur aan de kant gezet. Dit tot haar teleurstelling, want ze had gehoopt dat het nazisme nog zou worden ontdaan van zijn reactionaire mannelijke hardheid en dat het een politieke plaats zou inruimen voor vrouwen. Hoewel ze die extreme masculiniteit bleef bekritiseren werd door de nazi's zoveel aan haar denken ontleend dat na de oorlog van feministische en linkse zijde werd geprotesteerd tegen Bäumers hernieuwde publicistische activiteiten. Wie het boek van Dresen leest met in het achterhoofd de campagne die Nederlandse communistes voerden voor de vrijlating van de Rosenbergs en hun reacties op de terechtstelling, wordt getroffen door de echo van wat kennelijk een oude traditie is: de overtuiging dat persoonlijke opoffering, lijden, zal resulteren in een betere wereld. Aan de zin van het offer werd niet getwijfeld: het zou leiden tot ‘vrede, hun dierbaarste wens’. Duidelijk wordt bovendien dat ook communistische vrouwen een speciale relatie veronderstelden tussen vrouwelijkheid, moederschap en offerzin. Ethel was voor communistische vrouwen een model van strijdbaarheid op een manier zoals Julius dat voor mannen nooit werd. Dat was ook niet nodig; voor mannen immers was een politieke rol niet ongebruikelijk en Julius kon dus voor hen gewoon een sekseloos voorbeeld zijn van communistisch heldendom dan wel slachtofferschap. Voor vrouwen was een politieke rol, laat staan een hoofdrol, maar zelden weggelegd, en Ethel fungeerde voor communistische vrouwen, die per definitie een politiek actieve rol ambiëren, als lichtend voorbeeld van wat ook hun sekse vermocht. Julius werd geëerd als communist, Ethel als vrouw; men identificeerde zich persoonlijk met haar. Want al joeg de Rosenberg-zaak communisten in alle westerse landen de stuipen op het lijf, ze vormde tegelijkertijd een enorme bron van inspiratie. Zo moeten er in Nederland momenteel verschillende tweeënveertigjarige Ethel-Julia's rondlopen, meisjes wier ouders hen bij hun geboorte naar het paar vernoemden. Van zulke vernoemingen werd indertijd in het maandblad van de communistische vrouwenorganisatie trots melding gemaakt. Ook lezing van de nagelaten brieven van de Rosenbergs roept associaties op met de ‘dyna- | |
[pagina 345]
| |
miek van offer en heil, van schuld en onschuld’ (Dresen). In het gedicht If we die motiveerde Ethel haar besluit om haar leven niet te redden tegenover haar zonen, die zij aldus in de steek liet, met de gedachte: als wij onschuldigen ons offeren (en jullie dus ook) zal uiteindelijk de aarde zich verheugen in broederschap en vrede: ‘Earth shall smile, my sons, shall smile
and green above our resting place
the killing end, the world rejoice
in brotherhood and peace.’Ga naar eind8.
| |
Weil en BeccariVoor een verkenning van een dergelijk moreel patroon hebben we onder historische vrouwenfiguren helaas keuze te over. Dresen noemt nog de rebels-anarchistische Simone Weil, wier hevige verlangen zichzelf fysiek te pijnigen sterk doet denken aan de methoden waarmee de waanachtig-gelovige Bake tot zielerust en vervoering kwam. En je zou ook de negentiende-eeuwse Italiaanse feministe Gualberta Beccari in het rijtje kunnen opnemen die, zoals historica Marjan Schwegman heeft getoond, leefde en zelfs stierf op een wijze die pijnlijk rijmde met haar politieke utopie, een ‘retories vertoog over de Nieuwe Vrouw waarin het thema van het Offer centraal staat’.Ga naar eind9. Weil stierf een grotendeels gezochte dood: ze verwaarloosde zichzelf dermate dat haar lichaam geen enkele weerstand meer had tegen de tbc die uiteindelijk haar dood veroorzaakte. Zij presenteerde haar fysieke en uiterlijke zelfverwaarlozing als een vorm van solidariteit met de arbeidersklasse, een logisch vervolg op de stap die ze eerder zette om als metaalarbeidster te gaan werken in een Renault-fabriek en als dagloonster op een Zuidfranse boerderij. Maar zoals de Frans-Canadese publiciste Nancy Huston in 1990 schreef in een even tedere als scherpe ‘brief’, een postuum tot Weil gerichte overdenking: de wereld verheerlijkt jou om je lijden - Simone de intellectueel met de moed om zich dood te hongeren. Maar wat wonnen die door jou aangeroepen onderdrukten daar mee? En hoe durfde je jouw vrijwillige gebrek aan comfort en gezondheid, die zelfgekozen ascese te vergelijken met het onvrijwillige lijden van degenen met wie je je solidair verklaarde? Degenen dus die juist streden voor de opheffing van armoede, honger en gebrek? Was het niet zo dat ‘les malheureux n'étaient que des alibis’? Maar als de verworpenen der aarde een alibi vormden voor het uitleven van een eigen behoefte aan lijden, waarom dan die wens te lijden? ‘Pourquoi, Simone, as-tu fait ce choix?’Ga naar eind10. Het antwoord dat Huston op die vraag geeft, voert voor dit artikel te ver in de persoonlijke geschiedenis van Weil. Wat hier relevant is, is dat we opnieuw bij een vrouw die de openbaarheid zocht en deel wilde hebben aan het sociale en politieke leven, de mentale dynamiek zien waarin persoonlijke opoffering verondersteld wordt anderen te redden, ook al heeft die opoffering voor hen concreet geen enkele zin. Relevant is bovendien Hustons grimmige constatering dat de weinige vrouwenfiguren voor wie Weil waardering kon opbrengen hun faam ontlenen aan precies dezelfde destructieve tendens als zijzelf. Weil vereerde Antigone en Elektra, die hun leven gaven of riskeerden voor hun broer, maar juist niet Elektra's zuster Iphigeneia, die letterlijk het slacht-offer was van haar vader. Bovenal vereerde ze Jeanne d'Arc, wel het beroemdste Franse model van een vrouw die in de openbaarheid trad toen dat niet hoorde, dat met haar leven bekocht en vervolgens meer om haar dood dan om haar daden werd geheiligd. De schrijfster Gualberta Beccari is vooral beroemd geworden als uitgeefster van La Donna, het eerste Italiaanse vrouwenblad dat volledige gelijkberechtiging der seksen eiste, en dat in een tijd (van 1868 tot 1891) waarin van een georganiseerde vrouwenbeweging nog geen sprake was. Het blad was een revolutionair initiatief: in Italië noch in de rest van | |
[pagina 346]
| |
Europa was ooit eerder een blad verschenen dat, zoals La Donna, uitsluitend bestond uit bijdragen van vrouwen. Beccari maakte deel uit van de beweging van patriottische intellectuelen van Giuseppe Mazzini, voorvechter van de vestiging van een democratische Italiaanse republiek en van het algemeen kiesrecht. De principes van Liefde, Solidariteit, Lijden, Offers en van de Gelijkheid van alle mensen vormden in Mazzini's verlicht-religieuze leer de pijlers van de ideale maatschappij. Daarop grondde Beccari ook háár wereldbeschouwing maar de verhouding tussen de Nieuwe Mensheid en de bijbehorende Nieuwe Vrouw draaide zij om: de ‘nieuwe vrouw’ werd degene die door haar lijden een nieuwe mensheid zou scheppen. De symbolische moeder zou de heelster zijn van maatschappelijke wonden. Was de gedaante van een ‘vrouw die lijdt voor anderen’ meer dan een strategie, meer dan de kortste weg naar het felbegeerde burgerschap? Hoe verhoudt zich een leuze als ‘Alleen een Lijdende Vrouw is één met het goddelijke’ tot Beccari's leven? Haar oproepen aan vrouwen om in de openbaarheid te treden en om aan gymnastiek te doen teneinde een krachtig en gezond lichaam te verwerven, staan in raadselachtige tegenspraak tot haar eigen bestaan: ze was jarenlang aan bed gekluisterd door hysterische symptomen als verlamming en soms kon zij, die haar sekse ertoe aanspoorde de stem te verheffen, door een psychosomatische aandoening zelf niet spreken. Beccari's brieven en publikaties verschenen veelal met naast de datum de plaatsbepaling ‘dal letto’ - vanuit bed. Ook in dit geval zou het te ver voeren om haar persoonlijke geschiedenis te reconstrueren, waarmee haar biografe deze verschijnselen fraai weet te duiden. Maar de dynamiek van offer en schuld dringt zich wederom op. Het leven van Beccari strookte in dat opzicht wel met haar visioenen. De fysieke kracht die ze predikte ervoer ze niet, het lijden des te meer. Volgens Schwegman was dat een vorm van boetedoening en waren haar kwalen zelfopgelegde straffen voor een vermeende schuld. Beccari stierf enige uren nadat ze tegen beter weten in een met difterie besmet kind had omhelsd. Ze werd 's avonds laat in stilte op een apart plekje begraven omdat uit angst voor besmetting vrijwel niemand zich in de buurt van haar lichaam waagde. Dat einde was een van de redenen waarom ze later als una martire zou worden verheerlijkt. Maar net zoals Huston bij Weil, plaatst Schwegman haar kritische kanttekeningen bij dat beeld van Beccari. Een eenzijdig accent op de martelares die haar leven in dienst stelde van anderen en nooit aan zichzelf dacht, verduistert, zo meent Schwegman, in Beccari ‘de Sappho die zich in zee stortte omdat perfectie en leven elkaar bleken uit te sluiten’ en ‘vervulling van de eigen verlangens onvermijdelijk zou leiden tot schuld’.Ga naar eind11. De vrouwelijke neiging tot opoffering, of zelfs de verheerlijking daarvan, beperkt zich niet tot religieus geïnspireerde vrouwen. Behalve de communistische vrouwenbeweging kan wat radicaal-links betreft nog Rosa Luxemburg genoemd worden, geboren in 1871, en in 1919 door Duitse officieren op weerzinwekkende wijze vermoord na de mislukking van de zogenaamde Spartakus-opstand. Rote Rosa, de verpersoonlijking van het revolutionair-socialisme, werd door haar bewonderaar Jacques de Kadt met het oog op haar onbuigzaamheid eveneens gezien als een streefster naar het absolute, in haar geval: de droom van de dictatuur van het proletariaat; tevens stond haar leven onmiskenbaar ‘in dienst van’.Ga naar eind12. Vanouds is Luxemburg - complimenteus - als martelares afgeschilderd, ook om haar ontberingen in de jaren die ze tengevolge van haar activiteiten in de gevangenis doorbracht. Recentelijk nog werd Luxemburgs politieke loopbaan ‘as Martyr’ geanalyseerd door de feministische politicologe Marie Mullaney in haar studie Revolutionary Women. Mullaney contrasteert het karakter van de door haar onderzochte vrouwen met dat van hun kameraden. Verre van hun neiging tot opoffering problematisch te achten, verheft zij deze tot | |
[pagina 347]
| |
precies datgene wat de vrouwen positief doet afsteken bij het mannelijk-revolutionaire ‘haat-karakter’.Ga naar eind13. Net als van Rosenberg was de dood van Rote Rosa onvrijwillig; niettemin was het hun streven naar het absolute ter wille van het verbeteren van de wereld dat beide vrouwen aanzette tot het nemen van fatale risico's. | |
Schuld en boeteDe offerzucht staat niet op zich. Hoe uiteenlopend ook - de oorlog die Bäumer toejuichte werd door Luxemburg ten felste bestreden - alle bovengenoemde vrouwen hielden er utopische dromen op na. Het is die combinatie van zelfkwelling met het koesteren van fantasieën over absolute harmonie waar het om gaat. Waar komt ze vandaan, die mentale figuur? Wat is de schuld die hoort bij de boete; wat wordt er goedgemaakt met de zelfopoffering? Het lijden is in de christelijke traditie via de gelijkstelling van vrouwen met moederschap, pijn en offervaardigheid tot de kern der vrouwelijke ‘natuur’ of levenstaak gemaakt. Echo's van die visie hebben merkwaardigerwijs lang weerklonken binnen de atheïstische psychoanalyse, waar eveneens anatomy als destiny werd beschouwd en ‘de vrouw’ als voorbestemd tot de voortplanting en een passieve rol in het seksuele en verdere leven. Schrappen we die biologistische en seksistische connotaties en stellen we er sociologische voor in de plaats - namelijk dat vrouwen zich hebben bevonden in ondergeschikte en nauwbemeten posities - dan valt er aan het psychoanalytisch gedachtengoed wel een en ander te ontlenen. De notie bijvoorbeeld dat lijden een functie kan hebben in de psychische boekhouding: dat het niet alleen zijn prijs heeft, maar ook winst oplevert. Dat maakt het duo lijden-plus-heilsverlangen minder onschuldig dan het in eerste instantie lijkt. Mensen verlangen volgens Freud terug naar het ‘oceanische gevoel’ dat hoorde bij de oude symbiotische eenheid met de moeder, een toestand van kinderlijke onschuld, vervulling en almachtsfantasie. Vrouwen zouden dat oude gevoel van perfecte harmonie weten te heroveren door het op zich nemen van schuld.Ga naar eind14. Een van de redenen waarom meisjes onder schuldgevoelens gebukt kunnen gaan, is dat zij er agressieve fantasieën op na houden ten opzichte van de moeder. Ze kunnen hun moeder haar (en hun) ‘mindere’ positie kwalijk nemen, of het feit dat hun moeder hen belet zich daaraan te onttrekken; vervolgens kunnen ze zich dan schuldig voelen over hun woede en over hun wens vooral niet zo iemand te worden als hun moeder (een opzichtig thema in vrouwenlevens). De schuld die in deze gevallen via boetedoening wordt afgeweerd, is ontstaan door kennis van de betekenis van het geslachtsverschil. En dat kan de fantasie verklaren van een terugkeer naar de oude situatie van almacht (van geen sekse dan wel alle seksen zijn), naar een conflictvrij smetteloos bestaan zonder beperkingen.Ga naar eind15. Agressiviteit (in de betekenis van: de wens tot actieve verkenning van de buitenwereld) is, los van sekse, noodzakelijk wil een kind zich vrij kunnen maken uit de symbiose met de moeder. In meisjes echter wordt die agressie taboe verklaard en beteugeld, met als mogelijk resultaat dat deze naar binnen, tegen zichzelf, wordt gericht. De ingewikkelde paradox die zich voordoet bij het losmakingsproces van meisjes is dat zij zich voor de bepaling van hun geslachtelijke identiteit moeten identificeren met de moeder van wie ze zich ter wille van hun geslachtelijke identiteit juist dienen te distantiëren. Volgens de psychoanalytica Carla Merkelbach kan die paradox uitlopen op een geneigdheid tot zelfopoffering: ‘Omdat identificatie voor het meisje geen autonomie betekent, kunnen agressieve fantasieën van de dochter jegens de moeder zo met angst en schuld beladen raken, dat zij de voor de separatie noodzakelijke agressie niet kan opbrengen, maar afweert door zelfafwijzing en schuldge- | |
[pagina 348]
| |
voelens. Zij verloochent zichzelf om erger te voorkomen.’ Merkelbach wijst er bovendien op dat vrouwelijke problemen met agressie geen gepasseerd station zijn; zij treft ze bijvoorbeeld veel aan in moeizame werksituaties.Ga naar eind16. Dát veel vrouwen leden onder schuldgevoelens en masochisme lijkt een onder clinici (feministische incluis) onomstreden constatering. Ook het werk van de feministische sociologe/psychoanalytica Nancy Chodorow biedt een interpretatie van vrouwelijke schuldgevoelens. Chodorow meent dat vrouwen zichzelf onvoldoende weten af te grenzen van de rest van de wereld en zich verantwoordelijk voelen voor situaties die niet het gevolg zijn van hun daden of die ze niet kunnen beïnvloeden. If the rain spoils someone's picknick, we apologize. Althans, zo is het in het type samenleving waarin moeders exclusief de zorg voor kleine kinderen hebben en mannen kostwinners, machthebbers en relatief afwezig zijn.Ga naar eind17. In Chodorows versie resulteert het ‘oedipuscomplex’, dat de ontwikkeling van de ‘juiste’ geslachtsidentiteit betreft, erin dat meisjes, omdat zij hun vroegste relatie tot de moeder niet zo sterk hoeven af te breken als jongetjes, een persoonlijkheid krijgen die zij self-in-relation noemt. De oedipusfabriek levert als het ware seksen af met een verschillend ‘relationeel potentieel’. Omdat jongetjes geacht worden zowel hun identificatie met als hun verlangen naar de moeder op te geven, en hun moeders hen bovendien toch al als ‘anders’ ervaren, zullen zij strengere ‘ego-grenzen’ ontwikkelen dan meisjes, een meer rigide sense of self as separate. Chodorows theorie, die ik hier maar oppervlakkig en schematisch weergeef, mag zich verheugen in een enorme populariteit. Dat is, vrees ik, deels het gevolg van een misinterpretatie, namelijk dat deze theorie impliceert dat vrouwen aardigere mensen zijn. (Hetzelfde misverstand dat maakt dat het werk van Chodorow vaak met dat van Gilligan op één hoop wordt gegooid.) Zoals echter uit het bovenstaande blijkt, is een ‘self-in-relation’ niet per definitie positief. Chodorow mag dan vrouwen als resultante van het emotionele krachtenveld waaronder kinderen worden grootgebracht, een vermogen tot empathie toeschrijven, de terminologie waarmee zij vrouwelijke schuldgevoelens verklaart is bepaald geen aanbeveling; vrouwen lijden aan ‘a lack of adequate self/other distinctions and a sense of inescapable embeddedness in relationships to others’; dat brengt het risico met zich mee van pathologische grensverwarring, bemoeizucht, onterechte identificatie, schimmig realiteitsbesef en een gering vermogen tot het zelfstandig dragen van verantwoordelijkheid. Een noodzakelijke kanttekening bij dit alles (mede in verband met het debat rond Gilligan) is dat het werk van Chodorow vaak wordt opgevat als deed zij uitspraken over hoe mannen of vrouwen zíjn. Haar theorie echter betreft het proces waardoor bepaalde aspecten van de persoonlijkheid tot stand komen. Eigenschappen die vrouwen óf mannen vaak hebben, worden door haar geanalyseerd als resultaten van een history of object choices; de - vanuit conformistisch perspectief - ‘juiste’ sekse-identiteit is dan de nogal vaak niet (helemaal) bereikte eindbestemming van een gecompliceerde route, vol mogelijke zijwegen. Mannen en vrouwen zíjn dus niet verschillend, maar wanneer hun vroegste emotionele bindingen exclusief vrouwen betreffen, is de kans wel groot dat zij seksegewijze sommige eigenschappen meer of minder ontwikkelen. Een algemeen geldige uitspraak of een prognose aangaande individuele persoonlijkheden leveren psychoanalytische redeneringen dus niet. Noch sluiten zij uit dat ook mannen soms leven naar een mentaal scenario van offer en heil. Wat de hier besproken vrouwen betreft: we beschikken niet over het type biografische gegevens dat vereist is om de individuele oorsprong van hun opofferingsgezindheid te traceren. Zij laten ons exemplarische sporen zien van de wijze waarop algemeen-culturele patronen hun neerslag vinden in individuele psyches. Van Ethel Rosenberg is overigens wel | |
[pagina 349]
| |
bekend dat zij een buitengewoon slechte relatie had tot haar moeder (en psychoanalytisch georiënteerde biografen hebben van Simone Weil hetzelfde gezegd). Tema Nason construeert onder meer op grond van gesprekken met Ethels psychiater een overtuigende case van moederlijke afwijzing en dochterlijke woede. Het was een van de meest choquerende kanten van het proces tegen de Rosenbergs dat het vrijwel compleet berustte op de getuigenis van Ethels broer David en zijn vrouw Ruth. Zij waren in eerste instantie zelf van spionage beschuldigd, maar doordat ze vervolgens Ethel en Julius aanklaagden, verkreeg David vermindering en Ruth zelfs kwijtschelding van gevangenisstraf. Terwijl Ethel vol bleef houden dat de getuigenis van haar jongste broer, haar moeders oogappel, een leugen was, poogde haar moeder haar over te halen toch maar te bekennen, ook al was Davids verhaal dan misschien onwaar. Zowel uit haar brieven als ook uit Nasons vie romancée blijkt dat Ethel die druk beschouwde als een ondermijning van haar integriteit. (Julius noemde de zeldzame bezoeken die moeder Greenglass Ethel tijdens haar gevangenschap bracht een ‘vuurproef’.) Dat haar moeder weigerde de beslissing van haar dochter te steunen in overleg met de fbi, maakte het tot verraad. En dat lag voor Ethel in het verlengde van hoe haar leven van jongsaf aan was gelopen; alles wat Ethel was en wilde zijn, lijkt door mevrouw Greenglass te zijn tegengewerkt. De verleiding is groot om in dit geval inderdaad te speculeren over strafbehoeften (jegens zichzelf dan wel haar moeder) als uitkomst van een voortdurend afgewezen zijn. | |
Nederigheid en hoogmoedMaar behalve de strafbehoefte springt het nadrukkelijke contrast in het oog van Ethels zuiverheid tegenover de opportunistische leugenachtigheid van haar broertje. Dat brengt ons op het derde thema dat Bake, Beccari, Bäumer en de Rosenbergs delen: de aan het offer ontleende gevoelens van morele superioriteit. Zoals Dresen zegt over Bake: door het kruis op zich te nemen vond ze een onschuldige vorm voor haar ondernemingszin, terwijl ze bovendien zelf in eigen ogen goddelijk werd en verheven boven haar medemensen. Bij Henriëtte Roland Holst komen we die combinatie van nederigheid en hoogmoed eveneens tegen: in het gedicht waaruit ik eerder al een regel citeerde heet het offer een majesteitelijke daad, en wie zich offert ‘uitverkoren’. Waar de Rosenbergs (en hun medestanders) naar zichzelf verwezen valt eveneens die dubbelzinnige figuur op: wij zijn dan wel onbetekenende mensjes, maar moreel laten wij onze machtige tegenstanders ver achter ons. Aan de zaak werd, nadat ze als politiek strijdpunt was verloren, door communisten zelfbewustzijn en trots ontleend; ze vormde te midden van alle toenmalige verdachtmakingen het bewijs van de eigen standvastigheid en hoogstaande ethiek. Kort na de terechtstelling, in september 1953, schreef een lezeres aan het communistische vrouwenblad Vrouwen voor Vrede en Opbouw hoe onterecht het is dat vaak wordt beweerd dat alle vrouwen hetzelfde zijn; had niet Ethel Rosenberg door haar ‘eervolle dood’ juist getoond ‘dat vrouwen niet allemaal eender zijn’? Het was ‘onze plicht’ om ‘aan haar een voorbeeld te nemen. Haar sterven wordt onze kracht. Dank, duizendmaal dank, Ethel Rosenberg’.Ga naar eind18. Freud heeft aan het verschijnsel dat iemand als het ware tegenslag uitlokt en daaraan behalve ellende ook triomf en genoegen lijkt te beleven, de term ‘moreel masochisme’ verbonden. Zijn leerlinge Jeanne Lampl-de Groot wees uitgebreid op het samengaan van almachts-, grootheids- en reddingsfantasieën met masochistische wensen.Ga naar eind19. Als we - opnieuw - de biologistische grondslag van de redenering buiten beschouwing laten, sluit Lampls beschouwing nauw aan bij een sociologische verklaring van de vrouwelijke offerzucht. Lampl gaat ervan uit dat fantasieën mentale produkten zijn die | |
[pagina 350]
| |
ons compensatie verschaffen voor de onvermijdelijke tekorten van het leven. Grootheids-fantasieën dan, dienen ter compensatie van machteloosheid, van het eigen onvermogen ambities en wensen te vervullen. Als zo'n grootheidsfantasie door schuldgevoelens en een streng geweten vermengd raakt met een strafbehoefte kan het resultaat zijn dat oorspronkelijke idealen van ‘groots en machtig zijn’ worden omgevormd tot ‘groots en martelaar’ zijn. Het lijden wordt dan een verborgen bron van voldoening omdat het narcistische krenkingen (de erkenning van eigen machteloosheid bijvoorbeeld) goedmaakt. Bij die uitkomst kunnen gevoelens horen van superioriteit en uniciteit. De (sekseneutrale) heroïek van het grand in martyrdom houdt verband met de mogelijkheden die de sociale omgeving biedt om idealen te realiseren. Het is duidelijk dat die voor de hier beschreven vrouwen gering waren, en dat het daarmee te maken heeft gehad dat hun verlangen om buiten het begane pad van huwelijk en moederschap te treden zo'n destructieve vorm aannam. Wie machteloos is kan haar almachtsverlangens altijd nog botvieren door dan maar machtig te lijden. Ziedaar een wel geopperde sociogenese van de typische vrouwenkwaal anorexie, waaraan volgens sommige biografen Weil leed (en volgens het boek Holy Anorexia tal van middeleeuwse nonnen). Wie onmachtig is kan altijd zichzelf nog terroriseren. Via Lampls constatering dat met name vrouwen en meisjes met een ‘mannelijkheidscomplex’ ontvankelijk zijn voor ‘regressieve almachtsfantasieën’, omdat zij op zoek zijn naar compensatie voor het pijnlijke idee van inferioriteit, sluit deze emotionele configuratie aan bij die uit de voorgaande paragraaf. Concluderen we simpelweg dat vrouwen die ambities koesteren die onze cultuur eeuwenlang als ‘mannelijk’ heeft gedefinieerd het risico lopen op utopische dromen waarin wordt teruggekeerd naar de kinderlijke illusie van almacht, dan vallen de stukjes van de puzzel op hun plaats: met dergelijke fantasieën werden de frustraties die zij in hun streven ontmoetten omgezet in iets positiefs (groot-zijn-in-lijden), terwijl die oplossing tegelijkertijd een uitweg bood voor eventuele agressieve gevoelens (die werden naar binnen gericht). Wie hier levensgroot oprijst is de figuur van de vermoorde onschuld: de martelares als degene tegen wie de agressie gericht is, blijft zelf immers onschuldig.Ga naar eind20. Zo wordt ook verklaarbaar dat bij de hiervoor besproken vrouwen geen sprake was van de zwakte en passiviteit die gewoonlijk samen met masochisme in het rijtje aan vrouwen toegeschreven eigenschappen staan. De beschreven emotionele economie - het trio offer, heil en hoogmoed - blijkt een innerlijk compromis te zijn, een manier om twee identiteiten te verzoenen die sociaal gezien strijdig waren: enerzijds traditionele vrouwelijkheid, anderzijds een bestemming in het openbare leven - als religieuze, politica, filosofe. Zo'n zelfdestructieve vorm van opoffering, ondernomen uit ongenoegen met de ‘vrouwelijke’ passiviteit, moet wel worden onderscheiden van een bewust protest tegen aan vrouwen opgelegde sociale rollen en van een strategie (al kan die erop gebaseerd worden en lopen de twee vaak door elkaar). We hebben het bovendien over gemoedsbewegingen die niet per se pathologisch zijn; ze horen tot op zekere hoogte tot ons normale repertoire van methoden om het leven te leven. | |
Dubbele bodems‘I believe that equality of rights would abate the exaggerated self-abnegation which is the present artificial ideal of feminine character, and that a good woman would not be more self-sacrificing than the best man: but on the other hand, men would be much more unselfish and self-sacrificing than at present, because they would no longer be taught to worship their own will as such a grand thing that it is | |
[pagina 351]
| |
actually the law for another rational being.’ John Stuart Mill, The Subjection of Women, 1869Ga naar eind21.
Wat het openbare leven aangaat is het een teken aan de wand dat vrouwen vooral om hun martelaarschap zijn vereerd; opoffering, zelfvernedering en zelfdestructie waren de vormen van zelfexpressie die van vrouwen op prijs werden gesteld. Martelaarschap is voor vrouwen een weg geweest om zich uit hun tweederangspositie te verheffen. Het dragen van lasten om aan een schuld te ontkomen vormde de route die in elk geval Bake, Bäumer en Beccari voor vrouwen uitstippelden om deel te kunnen nemen aan het sociale leven. Schwegman noemt Beccari's concept van offervaardigheid daarom modern; weliswaar was het gekoppeld aan de klassieke associatie van vrouwen met moederschap, maar de offerbereidheid werd niet langer exclusief verbonden aan het gezin maar aan politiek en nationalisme.Ga naar eind22. Hetzelfde geldt voor Bäumer. Opoffering en zelfopoffering zijn geen gangbare sociologische onderwerpen - geen index of encyclopedie waarin ik ze aantrof. Toch blijken sociologische vragen vruchtbaar: welke sociale groepen, in wat voor samenlevingen, offeren zich waarvoor meer of minder op? Voor wat voor problemen van het samenleven levert (zelf)opoffering een oplossing? Van de betekenissen die Webster's Dictionary geeft voor ‘offeren’ heb ik tot nu toe vooral de eerste behandeld: als boetedoening. De tweede, het offer met als doel de goden gunstig te stemmen, beschrijft een mechanisme dat zich vertaalt naar de seksen in veel sociale bewegingen, politieke partijen en werksituaties liet (en laat) bespeuren. Uitsloverij, groots zijn in onderschikking, is voor vrouwen een manier (geweest) om met de wereld der mannen mee te mogen doen. In de cpn bijvoorbeeld gold opoffering als waarde voor beide seksen. Maar wie de teksten leest waarmee vrouwen hun plaats in de beweging opeisten, inclusief hun biografieën van vroegere strijdsters, ontkomt niet aan de indruk dat zij er een schepje bovenop deden. En dat ligt voor de hand: waar in een culturele gemeenschap grote machtsverschillen bestaan, zal gezamenlijk voorgestane opoffering een vorm krijgen die gunstiger is voor de dominante partij. Opoffering verschafte communistische vrouwen het bewijs van goed gedrag dat hun het paspoort leverde tot de beweging, maar van de derde betekenis: het offer om een of ander voordeel te verkrijgen, is in zulke constellaties nog steeds geen sprake. Die betekenis houdt ruil in, dus vrijheid, en welbewuste strategie; zoals een schaker zijn dame kan offeren teneinde de partij in zijn voordeel te beslissen. In de vrouwelijke offerzucht echter hadden onbewuste scenario's en ideologieën aangaande vrouwelijkheid de overhand; ze was een traditie en een verinnerlijkte traditie bovendien - alsof de ‘onvrouwelijke rol’ móést samengaan met offerzucht. De offers van vrouwen lijken geen keuze te zijn geweest maar noodzaak; dat doet ze verschillen van de offers die mannen historisch hebben gebracht, voor het vaderland of de goede zaak. Die waren een extraatje, gegrond op een morele beslissing; mannen hóéfden ze niet te brengen om aan de openbaarheid deel te nemen of om de eigen ongemakkelijke gevoelens daarbij te kalmeren.Ga naar eind23. Het profijt dat vrouwen van hun offers trokken lijkt vooral gelegen in hun gemoedsrust. Voor het overige leverden ze niemand iets op - hunzelf niet, hun medemensen niet en de wereld niet. Het waren offers om te offeren, het was opoffering met een dubbele bodem. In Van Dale is de mentale neiging tot het brengen van offers voorzien van louter positieve adjectieven: offer bereid, -gezind en -vaardig: elk offer is een ongecompliceerd bewijs van altruïsme; offer zucht bestaat niet. Maar de sociale en psychische identiteit ‘martelares’ paart een veronderstelde zorg voor de wereld aan een extreem gebrek aan zorg voor zichzelf en in het geval-Rosenberg zelfs voor de eigen kinderen. Er schuilt in zulke offerzucht een hoge dosis onvrijheid, onechtheid, intolerantie en arro- | |
[pagina 352]
| |
gantie en bovendien, zoals Dresen mede naar aanleiding van modern feministische geschriften schrijft: ‘De veronderstelde morele superioriteit van vrouwen [...] lijkt historisch gezien slechts de andere kant te zijn van de sociale en politieke onmacht van vrouwen.’Ga naar eind24. Wellicht dus komt de verontrustende continuïteit in het gedrag van Bake tot en met Rosenberg ten einde naarmate de seksen gelijker worden en vrouwen zich andere modellen veroveren dan de martelares. Ethel Rosenberg is nooit een feministische heldin geworden. De weinige uitspraken die ik in feministische literatuur over haar aantrof waren echter in bewonderende, niet in bevragende termen. Nason gaat uit van haar onschuld en bekritiseert haar keuze voor de dood niet. De Engelse sociologe Elizabeth Wilson roemt haar exceptionele moed en haar hoogstaand karakter. In Wilsons verhaal brácht Rosenberg geen offer maar wérd zij geofferd - ‘sacrificed to anti-communism in McCarthyite America’.Ga naar eind25. En dat klopt natuurlijk. Alleen was het mij liever geweest als ze die moord had voorkomen. |
|